Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 25-05-2022, ECLI:NL:GHSHE:2022:1683, 21/00331
Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 25-05-2022, ECLI:NL:GHSHE:2022:1683, 21/00331
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof 's-Hertogenbosch
- Datum uitspraak
- 25 mei 2022
- Datum publicatie
- 16 juni 2022
- ECLI
- ECLI:NL:GHSHE:2022:1683
- Formele relaties
- Eerste aanleg: ECLI:NL:RBZWB:2021:234, Bekrachtiging/bevestiging
- Zaaknummer
- 21/00331
Inhoudsindicatie
In geschil is of belanghebbende bij uittreding uit een maatschap (vrijgestelde) kwijtscheldingswinst of een (belaste) goodwillvergoeding heeft genoten. Het hof is van oordeel dat geen sprake is geweest van het prijsgeven van niet voor verwezenlijking vatbare rechten en verklaart het hoger beroep ongegrond.
Uitspraak
Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Nummer: 21/00331
Uitspraak op het hoger beroep van
[belanghebbende] ,
wonend in [woonplaats] ,
hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant (hierna: de rechtbank) van 21 januari 2021, nummer BRE 18/2734, in het geding tussen belanghebbende en
de inspecteur van de Belastingdienst,
hierna: de inspecteur.
1 Ontstaan en loop van het geding
De inspecteur heeft aan belanghebbende de aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) 2016 opgelegd (hierna: de aanslag).
Belanghebbende heeft tegen de aanslag bezwaar gemaakt. De inspecteur heeft dit bezwaar afgewezen.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld bij de rechtbank. De rechtbank heeft dit beroep ongegrond verklaard1. Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak hoger beroep ingesteld bij het hof. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
De zitting heeft plaatsgevonden op 25 maart 2022 in ’s-Hertogenbosch. Daar zijn verschenen belanghebbende, en namens de inspecteur, [inspecteur 1] en [inspecteur 2] .
Het hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.
2 Feiten
Belanghebbende is op 1 januari 1992 toegetreden tot de maatschap [A] (hierna: de maatschap). Maten in de maatschap waren per 30 juni 2016 belanghebbende en, door middel van de besloten vennootschap [B BV] (hierna: [B BV] ), de heer [C] (hierna: [C] ). Belanghebbendes aandeel in de overwinst van de maatschap, na toekenning aan de maten van een primaire arbeidsbeloning en rente over het geïnvesteerde kapitaal, bedroeg 37,5% en dat van [B BV] 62,5%.
Belanghebbende neemt per 30 juni 2016 door middel van de besloten vennootschap [D BV] , voor ca. 37,5% deel in het aandelenkapitaal van [E BV] . De resterende aandelen [E BV] zijn indirect eigendom van [C] .
In 2014 is [F] uit de maatschap getreden. [C] en de door hem beheerste besloten vennootschappen (hierna gezamenlijk: [C c.s.] ) hebben zijn aandeel overgenomen en hebben in dat kader aan [F] een vergoeding voor overgedragen goodwill betaald.
Belanghebbende is in juni 2016 met [C] in overleg getreden over zijn uittreden uit de maatschap. Aanleiding was het negatieve kapitaal van belanghebbende in de maatschap. In een e-mailbericht van 19 juni 2016 aan [C] schrijft belanghebbende onder meer:
‘( ... ) Omdat mijn negatieve kapitaal ook een belemmering kan zijn voor eventuele samenwerking met anderen denk ik dat het tijd is voor drastische maatregelen. Het saldo substantieel aanzuiveren kan ik helaas niet. Ik zou mijn huis kunnen verkopen, maar de eventuele overwaarde zal maximaal de helft dekken. (... ) Daarom wil ik voorstellen dat jij per 1 juli a.s. mijn aandeel van mij overneemt voor het bedrag dat ik per 1 juli, bij ongewijzigd beleid tot dan, negatief sta. Dit geeft mij wel het probleem dat ik over de boekwinst die ik dan maak belasting zal moeten betalen. Ik zal daarom binnenkort toch mijn woning gaan verkopen en hoop dat er genoeg overwaarde overblijft om dan met de fiscus te kunnen afrekenen. Ik zou dan per 1 juli a.s. bij jou in loondienst willen komen voor een passende beloning.
(…)
Hierdoor krijg jij de ruimte om besprekingen met andere kantoren op te starten die kunnen leiden tot eventuele inbreng van ons (dan dus jouw) kantoor, zonder het blok aan je been, dat ik nu toch ben. Het biedt mij dan voldoende zekerheid om bij de bank een financiering aan te vragen voor een nieuwe/kleinere woning, zodat ik ook niet met mijn gezin in een doos onder de brug hoef te gaan wonen.’
[C] heeft in een e-mailbericht van 20 juni 2016 - onder meer - als volgt gereageerd op belanghebbendes e-mail van 19 juni 2016:
‘Je aandeel in overwinst bedroeg in de jaren 2012-2014 gemiddeld circa € 39.000. (...)
Als ik uitga van een omzet van € 2.800.000 (er zit een dalende tendens in) x 37.5% = € 1.050.000 en een goodwill van € 375.000 dan bedraagt het goodwillpercentage circa 36%. Rekening houdend met onze neergaande positie, vergrijzing personeel, lage productie, onvoldoende rendement etc. dan is dat percentage erg hoog (…).
Mijn eerste reactie is dus dat je goodwill-eis hoog en gezien de terugverdientijd veel te hoog is en je salariseis niet past binnen onze kantoormogelijkheden. Combineer je beide eisen dan is dat in het geheel niet meer marktconform. Ik ben bereid om mee te denken over een hoge goodwillsom zodat je misschien zonder schuld uit de maatschap kunt vertrekken (en daarmee een probleem voor je oplos) (...).
Ik krijg dan het gevoel dat ik [voornaam 1] (hof: de in 2014 uitgetreden maat [F] ) en [voornaam 2] (hof: belanghebbende) bij het verzilveren van hun goodwill heb geholpen en dat ik alle risico’s op me neem.’.
In een e-mailbericht van 21 juni 2016 gericht aan belanghebbende schrijft [C] onder meer:
‘Door je aan te nemen als werknemer krijg je een bepaalde mate van zekerheid. Die zou je als vennoot niet hebben. Je zou daar tegen in kunnen brengen dat die vennoot dan een kantoor te verkopen heeft en dat dan in de verkoopprijs een "vertrekpremie" inbegrepen is maar die "vertrekpremie" is al meer dan voldoende gecompenseerd in de goodwill die ik je betaal c.q. verreken.
(…)
De goodwill wordt gesteld op je negatieve kapitaal per 1-1-2015, derhalve € 340.816, rente over 2015-2016 verrekenen we niet meer, (…)’
Belanghebbende is op 1 juli 2016 uit de maatschap getreden. Daarvan is een op 30 juni 2016 gedagtekende overeenkomst (hierna: de overeenkomst) tot stand gekomen tussen enerzijds belanghebbende en door hem beheerste besloten vennootschappen en anderzijds [C c.s.] De overeenkomst luidt, voor zover van belang, als volgt:2
‘IN AANMERKING NEMENDE:
(…)
- Dat [belanghebbende] de maatschap per 1 juli 2016 heeft opgezegd en zijn aandeel in de maatschap wenst over te dragen aan [B BV] of een door [B BV] nader aan te wijzen vennootschap.
- Dat [B BV] het aandeel van [belanghebbende] wenst over te nemen (…).
Art. 1.
1. (…)
(…)
3. [D BV] verkoopt aan [H] alle aandelen [K BV] die zij in economische en/ of juridische zin bezit. (…)
Art. 3
1. [belanghebbende] doet afstand van alle rechten en aanspraken, welke hij op het vermogen dan wel vermogensbestanddelen van [F] kan doen gelden en wordt tegenover [B BV] ontslagen van alle verplichtingen welke voortvloeien uit het feit dat hij vennoot in [F] is geweest. [B BV] zal hem vrijwaren voor alle verplichtingen, welke ten gevolge van dat feit op hem mochten blijven rusten en hem onmiddellijk schadeloos stellen voor alle betalingen waartoe hij als gewezen vennoot mocht worden genoodzaakt.
2. [belanghebbende] en [B BV] zijn overeengekomen dat het aandeel van [belanghebbende] per 30 juni 2016 in [F] groot negatief € 340.816 (drie honderd veertig duizend, acht honderd zestien euro) bedraagt (... ).
[belanghebbende] erkent dat hij een direct opeisbare schuld aan [F] dan wel aan [B BV] heeft uit hoofde van het uittreden uit [F] .
Art. 4
1. Alle activa en passiva van [F] , zowel de zichtbare als onzichtbare vermogensbestanddelen, waaronder begrepen maar daartoe niet beperkt de (kantoor)inventarissen, debiteuren, overige vorderingen, onderhanden werk/ onderhanden projecten, geldmiddelen en schulden worden toegescheiden aan [B BV] en [J BV] in een door [B BV] te bepalen verhouding (…).
2. De goodwill, overige stille reserves en het recht om de naam " [A] " met of zonder toevoegingen zoals thans door [F] gebruikt, gaan eveneens per 1 juli 2016 over op [B BV] en [J BV] .
3. De koopprijs voor de overdracht door [belanghebbende] van zijn aandeel in [F] , inclusief de aan hem toekomende goodwill en de koopprijs voor alle in bezit zijnde aandelen [K BV] , zowel in juridische als economische zin, bedraagt een bedrag gelijk aan het negatieve kapitaal dat onder artikel 3.2 is berekend. Een wijziging in dat berekende bedrag leidt tot een compenserende wijziging in de koopprijs. De koopprijs zal (…) worden voldaan (…) middels een verrekening met het tekort aan kapitaal van [belanghebbende] zoals berekend in artikel 3.2. [belanghebbende] stemt in met deze verrekening en verklaart dat hij daartoe bevoegd is en zijn bevoegdheid niet op enigerlei wijze is beperkt.
(…)
Artikel 11.
Partijen verklaren door ondertekening van deze overeenkomst, dat zij te dier zake volledige kwijting en decharge aan elkaar verlenen en overigens niets meer van elkaar te vorderen hebben.’
Belanghebbende is vanaf 1 juli 2016 in loondienst werkzaam bij de maatschap.
Belanghebbende heeft over het onderhavige jaar aangifte IB/PVV gedaan van een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 335.505. De inspecteur heeft de aanslag, met dagtekening 3 januari 2018, overeenkomstig de aangifte vastgesteld.
Op 11 december 2017 heeft belanghebbende een herziene aangifte IB/PVV over 2016 ingediend. Belanghebbende heeft hierin aangegeven dat hij aanspraak maakt op vrijstelling van voordelen verkregen door het prijsgeven van niet voor verwezenlijking vatbare rechten door schuldeisers ter grootte van € 340.816. Deze aangifte is door de inspecteur als tijdig ingediend bezwaarschrift tegen de aanslag IB/PVV 2016 aangemerkt. Op 24 januari 2018 heeft belanghebbende opnieuw een verbeterde aangifte IB/PVV over 2016 ingediend. In de laatstgenoemde aangifte heeft belanghebbende de voordelen verkregen door het prijsgeven van niet voor verwezenlijking vatbare rechten door schuldeisers gehandhaafd op € 340.816. en heeft hij een belastbaar inkomen uit werk en woning, tevens verzamelinkomen, verantwoord van € 43.975.
3 Geschil en conclusies van partijen
In hoger beroep is in geschil of over 2016 sprake is van voordelen als bedoeld in artikel 3.13, lid 1, onderdeel a, Wet inkomstenbelasting 2001.
Belanghebbende beantwoordt de geschilvraag bevestigend en concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en:
- -
-
Primair: tot een voordeel als bedoeld in artikel 3.13, lid 1, letter a, Wet IB 2001 ter grootte van € 340.816, leidend tot vermindering van de aanslag tot een naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 43.975.
- -
-
Subsidiair: tot een voordeel als bedoeld in vorengenoemd artikel 3.13, lid 1, letter a, Wet IB 2001 ter grootte van € 240.816, leidend tot vermindering van de aanslag tot een naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 143.975.
De inspecteur beantwoordt de geschilvraag ontkennend en concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank.