Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 08-06-2022, ECLI:NL:GHSHE:2022:1823, 21/00459, 21/00461, 21/00464, 21/00465, 21/00467 tot en met 21/00470 en 21/00749 tot en met 21/00752
Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 08-06-2022, ECLI:NL:GHSHE:2022:1823, 21/00459, 21/00461, 21/00464, 21/00465, 21/00467 tot en met 21/00470 en 21/00749 tot en met 21/00752
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof 's-Hertogenbosch
- Datum uitspraak
- 8 juni 2022
- Datum publicatie
- 30 juni 2022
- ECLI
- ECLI:NL:GHSHE:2022:1823
- Zaaknummer
- 21/00459, 21/00461, 21/00464, 21/00465, 21/00467 tot en met 21/00470 en 21/00749 tot en met 21/00752
Inhoudsindicatie
Aanslagen IB/PVV, ZVW en omzetbelasting. Tijdigheid aanslagen. Omkering en verzwaring van de bewijslast. Het hof verklaart het hoger beroep ongegrond.
Uitspraak
Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Nummers: 21/00459, 21/00461, 21/00464, 21/00465, 21/00467 tot en met 21/00470 en 21/00749 tot en met 21/00752
Uitspraak op de hoger beroepen van
[belanghebbende] ,
wonend in [woonplaats] ,
hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraken van rechtbank Zeeland-West-Brabant (hierna: de rechtbank) van 17 februari 2021, nummers BRE 17/7179, 17/7180, 17/7300, 17/7319, 17/7320, 18/755, 18/756, 18/757, 19/2613, 19/2615, 19/2645 en 19/2671 respectievelijk 14 april 2021, nummers BRE 17/3678, 17/3679, 17/6188, 17/6189, 18/4804 en 18/4805, in het geding tussen belanghebbende en
de inspecteur van de Belastingdienst,
hierna: de inspecteur.
en
de Staat (de minister van Justitie en Veiligheid),
hierna: de minister.
1 Ontstaan en loop van het geding
De inspecteur heeft aan belanghebbende opgelegd de hierna vermelde (navorderings)aanslagen inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV), aanslagen inkomensafhankelijke bijdrage zorgverzekeringswet (hierna: Zvw) en naheffingsaanslagen omzetbelasting.
Nummer hof |
Nummer rechtbank |
Aanslag |
21/00459 |
17/7179 |
Aanslag IB/PVV 2009 |
21/00461 |
17/7300 |
Navorderingsaanslag IB/PVV 2007 |
21/00464 |
18/755 |
Aanslag IB/PVV 2008 |
21/00465 |
18/756 |
Aanslag Zvw 2008 |
21/00467 |
19/2613 |
Naheffingsaanslag omzetbelasting 2007 |
21/00468 |
19/2615 |
Naheffingsaanslag omzetbelasting 2008 |
21/00469 |
19/2645 |
Naheffingsaanslag omzetbelasting 2009-2011 |
21/00470 |
19/2671 |
Naheffingsaanslag omzetbelasting 1e kwartaal 2012 |
21/00749 |
17/3678 |
Aanslag IB/PVV 2012 |
21/00750 |
17/3679 |
Aanslag Zvw 2012 |
21/00751 |
17/6188 |
Aanslag IB/PVV 2011 |
21/00752 |
17/6189 |
Aanslag Zvw 2011 |
Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt. De inspecteur heeft uitspraken op bezwaar gedaan. Daarbij is een deel van de bezwaren gegrond verklaard en een ander deel ongegrond:
Aanslag |
Uitspraak op bezwaar |
Navorderingsaanslag IB/PVV 2007 |
Gegrond |
Aanslag IB/PVV 2008 |
Gegrond |
Aanslag Zvw 2008 |
Ongegrond |
Aanslag IB/PVV 2009 |
Gegrond |
Aanslag IB/PVV 2011 |
Gegrond |
Aanslag Zvw 2011 |
Ongegrond |
Aanslag IB/PVV 2012 |
Gegrond |
Aanslag Zvw 2012 |
Ongegrond |
Naheffingsaanslag omzetbelasting 2007 |
Gegrond |
Naheffingsaanslag omzetbelasting 2008 |
Gegrond |
Naheffingsaanslag omzetbelasting 2009-2011 |
Gegrond |
Naheffingsaanslag omzetbelasting 1e kwartaal 2012 |
Gegrond |
Belanghebbende heeft tegen deze uitspraken beroep ingesteld bij de rechtbank.
De rechtbank heeft een deel van de beroepen gegrond verklaard en de overige beroepen ongegrond:
Ten aanzien van de navorderingsaanslag IB/PVV 2007
- verklaart het beroep gegrond met betrekking tot de boete;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar met betrekking tot de boete;
- vermindert de boete tot een bedrag van € 2.488;
- verklaart het beroep voor het overige ongegrond;
- veroordeelt de inspecteur tot vergoeding van immateriële schade tot een bedrag van € 4.324;
- veroordeelt de Minister voor Rechtsbescherming tot vergoeding van immateriële schade tot een bedrag van € 1.676;
- gelast dat de inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 46 aan hem vergoedt.
Ten aanzien van de aanslag IB/PVV 2008
- verklaart het beroep ongegrond;
Ten aanzien van de aanslag Zvw 2008
- verklaart het beroep ongegrond.
Ten aanzien van de aanslag IB/PVV 2009
- verklaart het beroep gegrond met betrekking tot de aanslag;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar met betrekking tot de aanslag;
- vermindert de aanslag IB/PVV 2009 tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 84.834;
- wijzigt de rente dienovereenkomstig;
- verklaart het beroep voor het overige ongegrond;
- gelast dat de inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 46 aan hem vergoedt.
Ten aanzien van de aanslag IB/PVV 2011
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- vermindert de aanslag IB/PVV 2011 tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 1.508 met handhaving van de overige elementen;
- vermindert de rentebeschikking dienovereenkomstig;
- veroordeelt de inspecteur tot vergoeding van immateriële schade tot een bedrag van € 2.188;
- veroordeelt de Minister tot vergoeding van immateriële schade tot een bedrag van € 1.312;
- gelast dat de inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 46 aan hem vergoedt.
Ten aanzien van de aanslag Zvw 2011
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar en bepaalt dat de rechtsgevolgen van die uitspraak in stand blijven.
Ten aanzien van de aanslag IB/PVV 2012
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- vermindert de aanslag IB/PVV 2012 tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 10.362 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 731;
- vermindert de rentebeschikking dienovereenkomstig;
- gelast dat de inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 46 aan hem vergoedt.
Ten aanzien van de aanslag Zvw 2012
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- vermindert de aanslag Zvw 2012 tot een berekend naar een bijdrage-inkomen van € 10.362;
- vermindert de rentebeschikking dienovereenkomstig.
Ten aanzien van de naheffingsaanslag OB 2007
- verklaart het beroep gegrond met betrekking tot de boete;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar met betrekking tot de boete en vernietigt de boete;
- verklaart het beroep voor het overige ongegrond;
- veroordeelt de inspecteur tot vergoeding van immateriële schade tot een bedrag van € 2.315;
- veroordeelt de Minister voor Rechtsbescherming tot vergoeding van immateriële schade tot een bedrag van € 185;
- gelast dat de inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 174 aan hem vergoedt.
Ten aanzien van de naheffingsaanslag OB 2008
- verklaart het beroep ongegrond;
- gelast dat de inspecteur de helft van het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 174, dus € 87, aan hem vergoedt;
- gelast dat de Minister de andere helft, dus € 87, aan belanghebbende vergoedt.
Ten aanzien van de naheffingsaanslag OB 2009-2011
- verklaart het beroep ongegrond;
- gelast dat de inspecteur de helft van het door belanghebbende betaalde griffierecht van
€ 174, dus € 87, aan hem vergoedt;
- gelast dat de Minister de andere helft, dus € 87, aan belanghebbende vergoedt.
Ten aanzien van de naheffingsaanslag OB eerste kwartaal 2012
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- vermindert de naheffingsaanslag tot € 3.926 en de daarmee samenhangende rentebeschikking dienovereenkomstig;
- vermindert de vergrijpboete tot € 784;
- gelast dat de inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 174 aan hem vergoedt.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraken van de rechtbank hoger beroep ingesteld bij het hof. De inspecteur heeft verweerschriften ingediend. Bij het indienen van het verweerschrift in de zaken met nummers 21/00459 tot en met 21/004661 en 21/00467 tot en met 21/00470 heeft de inspecteur stukken ingebracht met een verzoek om geheimhouding2. De inspecteur heeft van de stukken ten aanzien waarvan hij een beroep op geheimhouding doet, een ‘ongeschoonde’ versie aan de geheimhoudingskamer overgelegd. Het verzoek om geheimhouding ziet op de namen van Nederlandse en Amerikaanse belastingambtenaren.
Vervolgens is het dossier in de zaken met nummers 21/00459 tot en met 21/00466 en 21/00467 tot en met 21/00470 in handen gesteld van de geheimhoudingskamer.
De geheimhoudingskamer heeft op 11 november 2021 een tussenuitspraak gedaan.3 Daarin heeft de geheimhoudingskamer geoordeeld dat de door de inspecteur aangevoerde redenen voor geheimhouding gerechtvaardigd zijn. De geheimhoudingskamer heeft vervolgens het procesdossier, met uitzondering van de aan de geheimhoudingskamer overgelegde ongeschoonde stukken, ter beschikking gesteld aan de meervoudige kamer.
Belanghebbende heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn doorgestuurd naar de andere partij.
De zitting heeft plaatsgevonden op 24 februari 2022 in ’s-Hertogenbosch. Daar zijn verschenen belanghebbende en, namens de inspecteur, [inspecteur 1] , [inspecteur 2] , [inspecteur 3] , [inspecteur 4] en [inspecteur 5] .
De inspecteur heeft tijdens de zitting een pleitnota voorgelezen en exemplaren daarvan overgelegd aan het hof en aan de andere partij.
Het hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.
Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat gelijktijdig met de uitspraak aan partijen wordt verzonden.
2 Feiten
Belanghebbende drijft een onderneming in de vorm van een eenmanszaak handelend onder de naam [A] (voorheen: [B] ). De ondernemingsactiviteiten bestaan uit het verrichten van onderzoeken of potentiële klanten (particulieren) op basis van hun eerder verworven kennis en vaardigheden in aanmerking komen voor vrijstellingen of diploma’s voor een opleiding bij een onderwijsinstelling.
Belanghebbende en zijn partner [de partner] (hierna: de partner) hebben samen twee kinderen die zijn geboren op [geboortedatum 1] 2002 en [geboortedatum 2] 2006. Belanghebbende en de partner zijn niet getrouwd en zijn evenmin geregistreerd partners.
Belanghebbende en de partner zijn ieder en voor de onverdeelde helft eigenaar van een pand aan de [adres 1] in [woonplaats] . Een deel van het pand werd in de jaren 2007 tot en met 2009 verhuurd aan [kantoornaam] (hierna: [kantoornaam] ).
Belanghebbende en de partner zijn daarnaast ieder en voor de onverdeelde helft eigenaar van een pand aan de [adres 4] in [woonplaats] . Dit pand wordt verhuurd aan derden.
De gemeente Tilburg heeft, naar aanleiding van een door belanghebbende ingediend bezwaarschrift, in 2007 het pand [adres 1] bezocht. De gemeente Tilburg heeft ter zake van de objectafbakening van het pand aan de [adres 1] , het pand gesplitst in twee aparte onroerende zaken, [adres 1] (hierna: het kantoorgedeelte) in gebruik bij belanghebbende en [adres 1A] (hierna: [adres 1A] ) in gebruik bij [kantoornaam] .
Belanghebbende heeft ter zake van de IB/PVV ultimo 2006 verrekenbare verliezen openstaan van in totaal € 57.407.
Belanghebbende heeft voor de jaren 2007 tot en met 2012 aangiften IB/PVV en Zvw gedaan. Bij het doen van de aangiften IB/PVV 2011 en 2012 hebben belanghebbende en de partner geen keuze gemaakt bij wie het gezamenlijke voordeel uit sparen en beleggen in aanmerking wordt genomen.
In 2011 is bij belanghebbende een boekenonderzoek ingesteld naar de aanvaardbaarheid van de aangiften IB/PVV over de jaren 2007 tot en met 2009 en de aangiften omzetbelasting over de periode 1 januari 2006 tot en met 31 december 2010 (hierna: het eerste boekenonderzoek). Lopende het eerste boekenonderzoek is de reikwijdte voor de omzetbelasting gewijzigd naar de periode 1 januari 2007 tot en met 31 maart 2012.
Op 7 februari 2011 hebben belanghebbende en de inspecteur een vaststellingsovereenkomst gesloten. In die vaststellingsovereenkomst staat onder andere:
“2 Omschrijving van het geschil
De kwestie waarover partijen van mening verschillen luidt als volgt:
Belanghebbende heeft in het jaar 2005 een woning gelegen aan de [adres 1] te [woonplaats] in gebruik genomen, de woning betreft nieuwbouw. De op de nieuwbouw betrekking hebbende voorbelasting is door belanghebbende in de jaren 2002 t/m 2004 geheel in aftrek gebracht omdat belanghebbende de onroerende zaak als zakelijk vermogen voor de omzetbelasting wenste te etiketteren.
Tussen partijen A en B heerste er een geschil over de mate waarin de woning werd gebruikt voor niet zakelijke doeleinden, het privégebruik. Vanwege het geschil is in het verleden de voorbelasting middels het opleggen van twee naheffingsaanslagen over de perioden 2002 en 2003 en het (deels) niet verlenen van een verzoek om teruggaaf, gecorrigeerd. Het totaalbedrag van de correcties bedraagt € 98.664.
Belanghebbende heeft tijdig bezwaarschriften ingediend tegen de opgelegde naheffingsaanslagen en tegen de teruggaafbeschikking. Tot op heden is er geen uitspraak gedaan op de bezwaarschriften.
(…)
4 Inhoud van overeenkomst
Partijen zijn op 1 februari 2011 het volgende overeengekomen en partijen gaan ervan uit dat de volgende feiten zich hebben voorgedaan en als zodanig tussen partijen zullen gelden:
- Belanghebbende heeft in 2005 een nieuwbouwwoning in gebruik genomen en de woning als zakelijk vermogen voor de omzetbelasting geëtiketteerd ingevolge het arrest van het Hof van Justitie EG van 14 juli 2005, C-434/03 (Charles/Charles-Tijmens);
- Belanghebbende heeft daarom recht op de volledige voorbelasting die betrekking heeft op de nieuwbouw van de woning;
- Aangezien de woning deels ook wordt gebruikt voor privé-doeleinden, is er jaarlijks omzetbelasting verschuldigd op grond van artikel 4, lid 2 Wet op de omzetbelasting 1968.
Partijen verbinden aan de hiervoor vermelde feiten de volgende fiscaalrechtelijke gevolgen:
- De ingediende bezwaarschriften zullen derhalve worden gevolgd hetgeen leidt tot vernietiging van de naheffingsaanslagen omzetbelasting met de aanslagnummers [aanslagnummer] F.01.2501 (tijdvak 2002) en [aanslagnummer] F.01.3501 (tijdvak 2003) en alsnog een teruggaaf te verlenen ad € 24.396 met betrekking tot beschikkingsnummer [aanslagnummer] 0.01.4401 (tijdvak 2004).
- Het bovenstaande heeft tot gevolg dat er door belanghebbende in totaal een bedrag aan voorbelasting in aftrek is gebracht van € 109.203.
- Tenslotte is er afgesproken dat er jaarlijks omzetbelasting verschuldigd is inzake het privégebruik van de woning. Het percentage van het privégebruik is in onderling overleg vastgesteld op de volgende percentages:
- 2005 en 2006: geen privébijtelling omdat de Wet op de omzetbelasting hier niet in voorzag;
- 2007 en 2008: het privégebruik van de woning is bepaald op 7,5%, dit heeft tot gevolg dat er jaarlijks een bedrag verschuldigd is van € 819 (1/10 x € 109.203 x 7,5%);
- 2009: het privégebruik van de woning is bepaald op 50%, dit heeft tot gevolg dat er over het jaar 2009 een bedrag verschuldigd is van € 5.460 (1/10 x € 109.203 x 50%);
- 2010 t/m 2014: het privégebruik van de woning is bepaald op 70%, dit heeft tot gevolg dat er jaarlijks een bedrag op de laatste aangifte omzetbelasting aangegeven dient te worden van € 7.644 (1/10 x € 109.203 x 70%).
- Er zal een naheffingsaanslag worden opgelegd vanwege het privégebruik van de woning met betrekking tot de jaren 2007 t/m 2009. De naheffingsaanslag bedraagt € 7.098 (€ 819 + € 819 + € 5.460).”
Tot de stukken van het geding behoort het “Memorandum of interview with [bedrijf] Representative” met datum 10 februari 2012. Het memorandum is op 15 oktober 2012 naar een medewerker van het centrale liaison bureau in [plaats] gestuurd en bevat informatie die een medewerker van de Amerikaanse Internal Revenue Service heeft gekregen van een vertegenwoordiger van [bedrijf] . Dit verzoek om informatie heeft plaatsgevonden in het kader van de beroepsprocedure tegen de aanslag IB/PVV 2006. In die procedure nam belanghebbende het standpunt in dat kosten die in de aangifte van de partner in aanmerking waren genomen als studiekosten, eigenlijk betrekking hadden op kosten die belanghebbende voor de klanten van zijn onderneming had gemaakt. In het Memorandum staat het volgende:
“Upon completion of the above referenced case, please find the responses to the following questions per your information document request EOI 001:
1. Did [belanghebbende] , [adres 1] , [postcode] [woonplaats] , Netherlands, physically attend classes at [bedrijf] , during the period 2005 through 2009? If yes, please provide a record of tuition and fees paid by [belanghebbende] for classes attended. Please indicate the amount paid, the courses attended, and the method of payment.
No. [belanghebbende] did not physically attend classes at [bedrijf] during the period 2005 through 2009. [bedrijf] is not an educational institution. [bedrijf] is an organization that provided degree verification and evaluation service in the United States.
2. Did [belanghebbende] attend online courses at [bedrijf] , during the period 2005 through 2009? If yes, please provide a record of tuition and fees paid by [belanghebbende] for classes attended. Please indicate the amounts
No. [belanghebbende] did not attend online courses at [bedrijf] during the period 2005 through 2009.
3. Did [belanghebbende] earn a degree, certificate, or other honor for successful
completion of courses attended at [bedrijf] ? If yes, please indicate the type of degree, certificate, or other honor awarded to [belanghebbende] .
No. [belanghebbende] did not earn a degree, certificate, or other honor for successful completion of courses attended at [bedrijf] . [bedrijf] issued a Certificate of United States Equivalency Degree on October 22, 2007 to [belanghebbende] certifying that [belanghebbende] completed the prescribed studies equivalent to the minimum requirement for graduation of Master of Business Administration in the United States.
4. Did [belanghebbende] pay [bedrijf] for any other services performed by [bedrijf] , during the period 2005 through 2009? If yes, please provide a record of payments made by [belanghebbende] . Please indicate the services performed by [bedrijf] for [belanghebbende] , the amounts paid for these services, and the method of payment.
Yes. [belanghebbende] paid $100 to [bedrijf] to verify and issue a United States equivalency degree sometimes in October of 2007. The payment was made with a Visa Card and the payment record is no longer available.
[bedrijf] examined, evaluated and verified the academic credentials submitted by European University de Paris for [belanghebbende] . [bedrijf] issued a United States equivalency degree of Master of Business Adminstration to [belanghebbende] on October 22, 2007. The certificate was mailed international first class mail to [adres 1] , [postcode] [woonplaats] , Netherlands. A copy of the certificate issued by [bedrijf] to [belanghebbende] is attached.
5. Was [belanghebbende] reimbursed for payments made to [bedrijf] ? If yes, please indicate the amounts of reimbursement, and reasons for reimbursement.
No, [belanghebbende] was not reimbursed for payments made to [bedrijf] .”.
Naar aanleiding van de bevindingen van het eerste boekenonderzoek heeft de inspecteur besloten een informatiebeschikking met dagtekening 8 november 2012 te geven, omdat belanghebbendes administratie volgens de inspecteur dusdanige tekortkomingen kent dat deze administratie niet kan dienen als een betrouwbare grondslag voor de bepaling van de heffing van belastingen. De informatiebeschikking heeft betrekking op de periode 1 januari 2007 tot en met 31 maart 2012. Het hof heeft in de procedure tegen de informatiebeschikking geoordeeld dat belanghebbende over de periode 1 januari 2007 tot en met 31 december 2010 niet heeft voldaan aan de op hem rustende administratieplicht van artikel 52 Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR) zodat de informatiebeschikking voor die periode terecht is gegeven.4 Het cassatieberoep tegen die uitspraak is niet-ontvankelijk verklaard.5
Belanghebbende heeft tijdens de procedure bij het hof inzake de informatiebeschikking afschriften van 25 facturen aan klanten overgelegd. Deze bleken vals te zijn.
Op 17 december 2015 is wederom een boekenonderzoek aangevangen (hierna: het tweede boekenonderzoek). Tijdens het tweede boekenonderzoek is de aanvaardbaarheid van de aangifte IB/PVV 2011 onderzocht.
De bevindingen van het eerste boekenonderzoek zijn in het rapport van 5 april 2016 vastgelegd. Dat rapport is bij brief van 14 april 2016 naar belanghebbende verzonden. In dit rapport is onder meer geconcludeerd dat de aangegeven omzet onjuist is en dat kosten ten onrechte in aftrek zijn gebracht. De correcties van de inspecteur hebben een verhoging van de belastbare winst en meer verschuldigde omzetbelasting tot gevolg. In het rapport maakt de inspecteur het voornemen bekend om vergrijpboeten aan belanghebbende op te leggen. Belanghebbende is in de gelegenheid gesteld om binnen drie weken op het rapport te reageren.
In een brief van 13 juni 2016 schrijft de inspecteur dat belanghebbende gedurende het tweede boekenonderzoek een administratie over 2011 heeft overhandigd die significant afwijkt van de administratie over dat jaar die tijdens het eerste boekenonderzoek is overgelegd. De inspecteur zet in de brief van 13 juni 2016 de gevolgen uiteen van de gewijzigde boekhouding voor de op te leggen naheffingsaanslag omzetbelasting met betrekking tot 2011.
Belanghebbende heeft op 14 juni 2016 gereageerd op het rapport van 5 april 2016. De inspecteur heeft bij brief van 6 juli 2016, naar aanleiding van belanghebbendes reactie op het eerste boekenonderzoek, het rapport van 5 april 2016 cijfermatig aangepast. Die cijfermatige aanpassing luidt als volgt:
Jaar |
2010 |
Jaar |
2009 |
Jaar |
2008 |
Jaar |
2007 |
|
Saldo fiscale winstberekening, aangegeven of eerder vastgesteld |
- € 24.021 |
€ 19.396 |
€ 20.476 |
€ 18.200 |
||||
Correcties: |
||||||||
Afwaarderingskosten pand |
€ 47.134 |
|||||||
Huurinkomsten [adres 1] |
- € 3.500 |
- € 5.000 |
- € 21.952 |
|||||
Hypotheekrente |
€ 20.138 |
€ 26.913 |
€ 1.704 |
|||||
Omzetcorrectie |
€ 47.563 |
€ 76.785 |
€ 2.165 |
€ 44.612 |
||||
Restornoboekingen |
- € 20.866 |
- € 3.235 |
- € 546 |
|||||
Privégebruik auto |
€ 12.841 |
€ 5.531 |
€ 12.618 |
€ 10.707 |
||||
Kleine ondernemersregeling |
- € 910 |
|||||||
Correctie voorbelasting |
€ 1.369 |
|||||||
Aanvulling restornoboeking |
- € 24.306 |
- € 1.261 |
||||||
Totaal correcties |
€ 62.366 |
€ 94.458 |
€ 35.705 |
€ 34.525 |
||||
Gecorrigeerde fiscale winstberekening |
€ 38.345 |
€ 113.854 |
€ 56.181 |
€ 52.725 |
De inspecteur heeft – voor zover in hoger beroep nog van belang – de volgende aanslagen opgelegd en beschikkingen gegeven
Aanslag |
Datum |
Belastbaar inkomen uit werk en woning/ Bijdrage-inkomen |
Rente |
Boete |
NA IB/PVV 2007 |
15 april 2016 |
€ 42.372 |
€ 5.012 |
€ 8.132 |
IB/PVV 2008 |
16 december 2011 |
Nihil (na verliesverrekening)6 |
- |
€ 2.550 |
ZVW 2008 |
16 december 2011 |
€ 31.233 (maximaal) |
€ 108 |
|
IB/PVV 2009 |
24 augustus 2016 |
€ 95.208 |
€ 8.661 |
€ 19.511 |
Aanslag |
Datum |
Belastbaar inkomen uit werk en woning/ Bijdrage-inkomen |
Belastbaar inkomen uit sparen en beleggen |
Rente |
IB/PVV 2011 |
23 mei 2015 |
€ 92.261 |
- |
€ 3.766 |
ZVW 2011 |
23 mei 2015 |
€ 33.427 |
- |
€ 204 |
IB/PVV 2012 |
22 april 2016 |
€ 50.000 |
€ 6.512 |
€ 2.128 |
ZVW 2012 |
22 april 2016 |
€ 50.000 |
- |
€ 273 |
Aanslag |
Datum |
Belasting |
Rente |
Boete |
OB 2007 |
15 april 2016 |
€ 10.080 |
€ 2.870 |
€ 5.040 |
OB 2008 |
9 september 2016 |
€ 9.655 |
€ 2.374 |
€ 4.827 |
OB 2009-2011 |
25 juli 2016 |
€ 38.587 |
€ 6.869 |
€ 19.293 |
OB eerste kwartaal 2012 |
25 juli 2017 |
€ 6.873 |
€ 905 |
€ 3.436 |
Belanghebbende en de inspecteur hebben op 31 maart 2017 wederom een vaststellingsovereenkomst gesloten. De vaststellingsovereenkomst van 31 maart 2017 is het sluitstuk van een niet geslaagde poging tot mediation. Die overeenkomst vermeldt onder andere het volgende:
“4. Pand in prive of niet./ 5. Aftrek hypotheekrente 2007 tot en met 2010.
De belastingdienst heeft de oplossing van de bespreking van 15 februari verder uitgewerkt om aan te geven wat de fiscaal-financiële gevolgen voor [belanghebbende] zijn. Dit overzicht is gelijk verwoord in een compromisvoorstel.
Benadrukt wordt dat in dit voorstel beide partijen water bij de wijn hebben gedaan en het
fiscaaltechnisch nog steeds niet met elkaar eens zijn. Afgesproken is dat partijen geen fiscaaltechnische discussie meer aangaan maar beslissen of ze al dan niet akkoord gaan met dit voorstel.
Afgesproken is dat [belanghebbende] binnen één week laat weten of hij akkoord gaat met dit voorstel. Indien geen overeenstemming wordt bereikt zal dit verder worden voorgelegd aan de rechter.
[belanghebbende] heeft aangegeven niet akkoord te kunnen gaan.
Tijdens het eindgesprek is wel afgesproken dat om dit geschilpunt voor de toekomst op te lossen en vanaf 2011 het kantoorgedeelte van het pand voor de inkomstenbelasting naar privé overgaat (ondanks de uitspraak van de rechter inzake de tbs bij de partner van [belanghebbende] . [belanghebbende] zal zijn partner verzoeken de procedure te beëindigen). Uitgangspunt is de waarde van het kantoorgedeelte op 31 december 2010 zoals tijdens de controle vastgesteld door het Team Waardeonderzoek van de Belastingdienst. Deze waarde is vastgesteld op € 57.781 Aan [belanghebbende] is hieraan toe te rekenen 50% zijnde een bedrag van € 28.891. Dit voorstel is gedaan onder de voorwaarde dat belanghebbende zijn administratie zoals beschreven onder punt 2 uiterlijk 1 juli 2017 op orde heeft. Voor de omzetbelasting blijft de bestaande Vaststellingsovereenkomst van 2011 van kracht met dien
verstande dat aan deze overeenkomst voor de inkomstenbelasting geen consequenties verbonden worden voor de omzetbelasting. Dit laat onverlet dat er over het woonhuis voor de inkomstenbelasting een discussie loopt over de periode 2007-2010. Afgesproken is dat partijen de fiscale discussie over dit punt met ingang van 2011 beëindigen.”.
De bevindingen van het tweede boekenonderzoek zijn opgenomen in het rapport van 26 april 2017. Daarin heeft de inspecteur de winst uit onderneming in 2011 als volgt bepaald:
Nieuw opgemaakte resultatenrekening |
Correcties |
Gecorrigeerde resultatenrekening |
|
Omzet |
€ [adres 1] .213 |
€ 42.780 |
€ 57.993 |
Afschr. Inventarissen |
€ 1.056 |
€ 1.056 |
|
Afschr. computers |
€ 1.858 |
€ 551 |
€ 1.307 |
Afschr. Vervoermiddel |
€ 86 |
€ 86 |
|
Reclame en advertenties |
€ 7.494 |
€ 1.100 |
€ 6.394 |
Reparaties, onderhoud, klein inventaris, energie |
€ 2.797 |
€ 2.797 |
|
Schoonmaakkosten |
€ 60 |
€ 60 |
|
Relatiegeschenken |
€ 63 |
€ 63 |
|
Bankkosten |
€ 602 |
€ 602 |
|
ICT kosten |
€ 5.634 |
€ 2.007 |
€ 3.627 |
Beveiligde opslag computerserver |
€ 347 |
€ 196 |
€ 151 |
Kantoorbenodigdheden |
€ 545 |
€ 545 |
|
Bijdrage KvK |
€ 43 |
€ 43 |
|
MKB aansprakelijkheidsverzekering |
€ 720 |
€ 720 |
|
Drukwerk, port en vrachten |
€ 446 |
€ 446 |
|
Telefoon en fax |
€ 4.111 |
€ 310 |
€ 3.801 |
Accountants- en administratiekosten |
€ 2.990 |
€ 2.990 |
|
Vertaalkosten voor leges |
€ 355 |
€ 355 |
|
Promotie- en reclamekosten |
€ 71 |
€ 71 |
€ 0 |
Credit check |
€ 10 |
€ 10 |
|
Betalingen [bedrijf] |
€ 3.934 |
€ 3.934 |
|
Bijzondere bate (vrijval overige voorzieningen en kortlopende schulden |
€ 35.132 |
€ 35.132 |
|
Bijzondere last (garantievoorziening Exalsis en Axxis) |
€ 8.640 |
€ 8.640 |
|
Negatief resultaat gebouw |
€ 90.145 |
€ 90.145 |
€ 0 |
Eindresultaat |
- € 104.218 |
€ 163.780 |
€ 59.562 |
Belanghebbende heeft op het onder 2.19 vermelde rapport gereageerd. De inspecteur heeft in de toelichting op de uitspraak op bezwaar van 21 augustus 2017 nog rekening gehouden met een resultaat gebouw van negatief € 4.958 en heeft de belastbare winst, na de zelfstandigenaftrek van € 7.266 en MKB-winstvrijstelling van € 5.680, bepaald op € 41.658. Daarnaast heeft de inspecteur, met toepassing van interne compensatie en rekening houdend dat belanghebbende en de partner geen keuze hebben gemaakt bij wie het gezamenlijk voordeel uit sparen en beleggen dient te worden belast, het belastbare inkomen uit sparen en beleggen op € 1.830 vastgesteld.
De inspecteur heeft uitspraken op bezwaar gedaan en daarbij de (navorderings)aanslagen IB/PVV en ZVW en de daarbij gegeven beschikkingen verminderd of gehandhaafd:
Aanslag |
Datum |
Belastbaar inkomen uit werk en woning |
Rente |
Boete |
NA IB/PVV 2007 |
27 oktober 2017 |
Nihil (na verliesverrekening)7 |
nihil |
€ 4.066 |
IB/PVV 2008 |
2 februari 2018 |
Nihil (na verliesverrekening) |
Nihil |
Nihil |
ZVW 2008 |
2 februari 2018 |
€ 31.233 |
€ 108 |
- |
IB/PVV 2009 |
31 oktober 2017 |
€ 87.509/€ 84.834 |
€ 7.457 |
- |
Aanslag |
Belastbaar inkomen uit werk en woning, Box 1/Bijdrage-inkomen |
Box 3 |
Rente |
2011 IB/PVV |
€ 41.658 |
€ 1.830 |
€ 1.665 |
2011 Zvw |
€ 33.427 |
n.v.t. |
€ 204 |
2012 IB/PVV |
€ 50.000 |
€ 2.243 |
€ 1.987 |
2012 Zvw |
€ 50.000 |
n.v.t. |
€ 273 |
Aanslag |
Datum |
Belasting |
Rente |
Boete |
OB 2007 |
29 mei 2019 |
€ 10.080 |
€ 2.870 |
€ 1.787 |
OB 2008 |
29 mei 2019 |
€ 9.655 |
€ 2.374 |
€ 1.749 |
OB 2009-2011 |
29 mei 2019 |
€ 38.587 |
€ 6.869 |
€ 7.289 |
OB eerste kwartaal 2012 |
29 mei 2019 |
€ 6.873 |
€ 905 |
€ 1.374 |
De inspecteur is bij de uitspraken op bezwaar over de jaren 2007 tot en met 2010 uitgegaan van de volgende grondslagen:
2010 |
2009 |
2008 |
2007 |
|
fiscale winstberekening |
€ 38.345 |
€ 113.854 |
€ 56.181 |
€ 52.725 |
Af: contante stortingen |
- € 3.025 |
|||
Af: bijtelling auto |
- € 12.841 |
|||
Af: teveel correctie pand |
- € 5.818 |
|||
Toevoeging oudedagsreserve |
- € 11.590 |
- € 6.741 |
- € 6.327 |
|
Af: Zelfstandigenaftrek |
- € 8.105 |
- € 4.488 |
- € 5.169 |
- € 5.645 |
Af: MKB-winstvrijstelling |
- € 1.027 |
- € 10.267 |
- € 6.361 |
- € 4.075 |
Belastbare winst |
€ 7.529 |
€ 87.509 |
€ 37.910 |
€ 36.678 |
Af: buitengewone uitgaven |
- € 1.468 |
|||
Box 1 vóór verliesverrekening |
€ 7.529 |
€ 87.509 |
€ 36.442 |
€ 36.678 |
Op 13 mei 2020 heeft de inspecteur wederom een verzoek om wederzijdse bijstand gedaan bij de autoriteiten in de Verenigde Staten. De reactie van de bevoegde autoriteiten is op 12 januari 2021 door de inspecteur ontvangen. In die reactie staat:
“Information Requested and Responses:
1. Is Mr [belanghebbende] (trading as [A] ) known to [bedrijf] FCE as an ‘Independent Authorized Representative’ for [bedrijf] FCE? If so, since what date?
Response: We issued an Information Document Request to [bedrijf]
FCE to obtain the information requested. [bedrijf] FCE responded
that it has never had a business relationship with [belanghebbende] or [A]
.
• See Attachment A for additional details received from [bedrijf]
FCE.
2. Did the document dated 22 October 2007 (see enclosure 1) come from
[bedrijf] FCE?
Response: We issued an Information Document Request to [bedrijf]
FCE to obtain the information requested. [bedrijf] FCE stated that the
documents were fake.
3. Did the parties record the agreements in writing? If so, I would like to
receive copies of these agreements.
Response: See response to question 2.
4. Did the document dated 17 May 2013 (see enclosure 2) come from [bedrijf]
FCE?
Response: We issued an Information Document Request to [bedrijf] FCE to obtain the information requested. [bedrijf] FCE stated that the
documents were fake.
5. Were the invoices, provided by [belanghebbende] , addressed to clients in the
Netherlands and Belgium (see enclosures 3) issued by [bedrijf]
FCE?
Response: We issued an Information Document Request to [bedrijf] FCE to obtain the information requested. [bedrijf] FCE stated that the
documents were fake.
6. Were the self-billing invoices (see enclosure 4), provided by [belanghebbende] ,
issued by [bedrijf] FCE?
Response: We issued an Information Document Request to [bedrijf] FCE to obtain the information requested. [bedrijf] FCE stated that the
documents were fake.
7. Did the letters concerning reimbursements to clients in connection
with impracticable [A] programmes (see enclosure 5) come from [bedrijf] FCE?
Response: We issued an Information Document Request to [bedrijf] FCE to obtain the information requested. [bedrijf] FCE stated that the
documents were fake.
(…)
Case #382203 is a large scale FORGERIES committed by Mr. [belanghebbende] and/or EVC Network Netherlands and its foreign agent.
It appears that [belanghebbende] ran a large scale forgery ring selling fake [bedrijf]
FCE Diplomas and General Reports. I suspect he has appointed an agent in Los Angeles County, California, USA to make it appear that that his foreign business is legal. On our own, we will investigate this matter.
Background of Mr. [belanghebbende] Forgeries:
On October 15 , 2007, we received the only application package of Mr. [belanghebbende] for [bedrijf] FCE Diploma and General Report of MBA from France.
On October 22, 2007, after verifying the authenticity of his Master of Business
Administration (MBA) degree from France, we issued the equivalency degree Diploma and a General Report with a Notarized Certificate of Legalization in Los Angeles County. He used these as the template of his forgeries.
He used the [bedrijf] FCE letter to print his forged Appointment as
Independent Authorized Representative. I am [E] , President & CEO is the only person who signs all appointments like this.
The following are proofs of his forgeries:
1. He copied the General Report Letterhead to print his alleged Appointment as
Authorized Representative. [E] is the sole authority to sign Appointments.
2. All of the invoices are fake. We never issued any Invoice to Mr. [belanghebbende] . He fabricated his invoices. The note in small letters at the bottom is fabricated. The sole signer of all invoices is [R] , the Treasurer & Secretary of the corporation.
3. The rubber stamp he used in all documents is forged. A sample of the genuine rubber stamp in RED is attached. All appointments and Invoices must bear the CUFCE Dry Seal. Sample of the CUECE Dry Seal is attached.
4. Copy of the genuine [bedrijf] FCE Diploma and General Report. Both
Both documents are printed on security paper with CUFCE hologram at the middle of the diploma and a silver hologram on the bottom right. The transcript paper is very
difficult to forge. Most likely, Mr. [belanghebbende] fabricated his own template for the
General Report, Diploma and Invoices. All papers can easily be detected as FAKE.
(…)”.
De rechtbank heeft op 17 februari 20218 respectievelijk 14 april 20219 uitspraak gedaan (zie onderdeel 1.3).
Belanghebbende heeft in hoger beroep een door de partner ondertekende verklaring overgelegd met datum 1 mei 2021 die als volgt luidt:
“Hierbij verklaar ik, [de partner] geboren op [geboortedatum 3] -1971, dat mijn fiscaal partner, levenspartner en vader van onze kinderen de heer [belanghebbende] , in de periode van 2002 t/m 2009 voor 100 % gerechtigd was mijn eigendomsdeel in het pand aan de [adres 1] / [adres 1A] te gebruiken voor zijn onderneming. Dit met alle risico's en voordelen die daar bij horen. Het economisch eigendom van mijn deel van het pand lag in bovengenoemde periode geheel bij [belanghebbende] . De heer [belanghebbende] mocht in die periode met mijn deel van het pand werkelijk alles doen wat hem goed dunkte.
Ook was hij gerechtigd mijn deel zonder mijn toestemming te verkopen, verhuren of whatever what er mee te doen. Levenspartners vertrouwen elkaar en dit is in mijn ogen niets uitzonderlijks. De opbrengsten van de flexibele huur van de werkruimten in het pand [adres 1] kwamen immers ook geheel aan het gezin toe.”.
3 Geschil en conclusies van partijen
Het geschil betreft het antwoord op de volgende vragen:
1. Zijn de (navorderings)aanslagen IB/PVV 2007, 2008 en 2009 tijdig vastgesteld?
2. Dient de onherroepelijke informatiebeschikking tot gevolg te hebben dat de bewijslast moet worden omgekeerd en verzwaard?
3. Zijn de aanslagen terecht en naar het juiste bedrag vastgesteld?
4. Mocht de inspecteur boeten opleggen en is de hoogte daarvan passend en geboden?
5. Heeft de rechtbank de immateriële schadevergoeding te laag vastgesteld?
Belanghebbende concludeert tot vernietiging of vermindering van de aanslagen, tot vernietiging van de boetebeschikkingen en tot vernietiging of vermindering van de rentebeschikkingen. De inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank.
Tijdens de zitting van 24 februari 2022 is vastgesteld dat het hoger beroep niet is gericht tegen de aanslagen ZVW 2009 (21/00460), ZVW 2010 (21/00463), IB/PVV 2013 (21/00753) en ZVW 2013 (21/00754). De hiervoor vermelde zaaknummers die het hof aanvankelijk had toegekend, komen daarmee te vervallen. Tijdens de zitting van 24 februari 2022 heeft belanghebbende het hoger beroep tegen de navorderingsaanslag IB/PVV 2008 (21/00466) en de aanslag IB/PVV 2010 (21/00462) met de daarin besloten liggende verliesvaststellingbeschikking van nihil, ingetrokken.