Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 01-06-2022, ECLI:NL:GHSHE:2022:2226, BKDH-21/00584 en BKDH-21/00585

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 01-06-2022, ECLI:NL:GHSHE:2022:2226, BKDH-21/00584 en BKDH-21/00585

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
1 juni 2022
Datum publicatie
6 juli 2022
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2022:2226
Formele relaties
Zaaknummer
BKDH-21/00584 en BKDH-21/00585

Inhoudsindicatie

Naheffingsaanslagen omzetbelasting. Tenaamstelling nota griffierecht; schadevergoeding ex artikel 8:73 Awb; vergoeding van immateriële schade; proceskostenvergoeding, geen sprake van beroepsmatig verleende rechtsbijstand; wettelijke rente.

Uitspraak

Zittingsplaats Den Haag

Team Belastingrecht

meervoudige kamer

nummers BKDH-21/00584 en BKDH-21/00585

in het geding tussen:

en

(vertegenwoordiger: […] )

op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant (de Rechtbank) van 14 mei 2021, nummers BRE 18/2969 en BRE 18/2970.

Procesverloop

1.1.

Aan belanghebbende is over het tijdvak 1 januari 2012 tot en met 31 december 2016 een naheffingsaanslag in de omzetbelasting opgelegd van € 12.615 (de naheffingsaanslag 2012-2016). Bij gelijktijdig gegeven beschikking heeft de Inspecteur een verzuimboete van € 1.261 opgelegd en € 1.181 aan belastingrente in rekening gebracht.

1.2.

Aan belanghebbende is over het tijdvak 1 januari 2017 tot en met 30 juni 2017 een naheffingsaanslag in de omzetbelasting opgelegd van € 2.358 (de naheffingsaanslag 2017). Bij gelijktijdig gegeven beschikking heeft de Inspecteur een verzuimboete van € 235 opgelegd.

1.3.

De Inspecteur heeft bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar de naheffingsaanslagen, boetebeschikkingen en rentebeschikking gehandhaafd.

1.4.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraken op bezwaar beroep ingesteld bij de Rechtbank. Ter zake van het beroep is éénmaal een griffierecht geheven van € 338. De beslissing van de Rechtbank luidt als volgt:

“De rechtbank:

-

verklaart het beroep gegrond;

-

vernietigt de uitspraken op bezwaar;

-

vernietigt de naheffingsaanslag 2012-2016, de daarbij opgelegde verzuimboete en de daarbij in rekening gebrachte belastingrente;

-

vernietigt de naheffingsaanslag 2017 en de daarbij opgelegde verzuimboete;

-

veroordeelt de minister tot vergoeding van immateriële schade aan belanghebbende tot een bedrag van € 750;

-

gelast dat de inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 338 aan deze vergoedt.”

1.5.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. Ter zake hiervan is een griffierecht geheven van € 541. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.6.

In de Tijdelijke aanwijzing gerechtshof Den Haag voor hogerberoepszaken rijksbelastingen van het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch (Stcrt. 2021, 9365) is het gerechtshof Den Haag aangewezen als gerechtshof waarvan de zittingsplaats tijdelijk mede wordt aangemerkt als zittingsplaats van het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch. Op grond van voornoemde regeling heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden in Den Haag op 19 april 2022. Partijen zijn verschenen. Belanghebbende heeft ter zitting een pleitnota overgelegd. Ter zitting is tevens behandeld het hoger beroep van belanghebbende in de zaken met nummers BKDH-21/00586 tot en met BKDH-21/00593 en de zaken van haar bestuurder [A] met nummers BKDH-21/00594 tot en met BKDH-21/00599. Al hetgeen in een zaak is aangevoerd wordt, voor zover van belang, geacht ook in de andere zaken te zijn aangevoerd, tenzij het specifiek op een bepaalde zaak betrekking heeft. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.

Feiten

2.1.

Belanghebbende is ingeschreven bij de Kamer van Koophandel en blijkens het uittreksel van 15 mei 2018 bestaan haar activiteiten uit het ontwikkelen en verkopen van software, de ontwikkeling, de productie en handel in technische systemen, het verstrekken van technische adviezen en begeleiding bij productontwikkeling. Directeur van belanghebbende is [A] , die tevens alle aandelen in belanghebbende houdt.

2.2.

Tijdens een boekenonderzoek in 2010 heeft de Inspecteur met belanghebbende besproken dat haar ondernemerschap voor de omzetbelasting in het jaar 2011 nader beoordeeld zou worden. Deze nadere beoordeling heeft echter niet plaatsgevonden. De (negatieve) aangiften omzetbelasting over de jaren 2011 tot en met 2014 zijn na dit boekenonderzoek steeds gevolgd.

2.3.

In februari 2015 heeft de Inspecteur naar aanleiding van correspondentie met belanghebbende over de ingediende (negatieve) aangiften omzetbelasting een boekenonderzoek ingesteld. In het conceptrapport van dit boekenonderzoek dat in 2015 aan belanghebbende is toegestuurd, zijn enkele correcties voorbelasting over de tijdvakken tot en met 2014 opgelegd, maar is het ondernemerschap van belanghebbende niet ter discussie gesteld. De ingediende (negatieve) aangiften omzetbelasting zijn vanaf 1 januari 2015 tot en met oktober 2017 steeds gevolgd.

2.4.

Na uitbreiding van het boekenonderzoek tot de tijdvakken 1 januari 2015 tot 1 juli 2017 is in oktober 2017 een nieuw controlerapport aan belanghebbende toegestuurd. Bij brief van 18 oktober 2017 heeft belanghebbende op dit controlerapport gereageerd. In dit controlerapport heeft de Inspecteur expliciet de stelling ingenomen dat belanghebbende geen ondernemer is voor de omzetbelasting vanaf 1 januari 2015. Met ingang van 1 november 2017 heeft de Inspecteur de registratie van belanghebbende als ondernemer voor de omzetbelasting beëindigd.

2.5.

Met dagtekening 25 november 2017 zijn aan belanghebbende de naheffingsaanslagen 2012-2016 en 2017 opgelegd. Tevens zijn daarbij verzuimboetes opgelegd en is voor het tijdvak 1 januari 2012 tot en met 31 december 2016 belastingrente in rekening gebracht. Het daartegen gemaakte bezwaar is bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar, ongegrond verklaard.

2.6.

Na het door belanghebbende ingestelde beroep, heeft de Inspecteur bij brief van 2 juli 2018 aan belanghebbende meegedeeld dat hij op grond van de hiervoor onder 2.2 tot en met 2.4 vermelde feiten tot de conclusie is gekomen dat de naheffingsaanslagen wegens opgewekt vertrouwen alsnog dienen te worden vernietigd.

2.7.

Blijkens het ‘Jaaroverzicht 2017 Omzetbelasting’ zijn de naheffingsaanslagen, de verzuimboetes en de belastingrentebeschikking op 27 juli 2018 verminderd tot nihil.

Oordeel van de Rechtbank

3. De Rechtbank heeft geoordeeld:

“De naheffingsaanslagen, verzuimboetes en belastingrente

4.1.

De rechtbank stelt voorop dat zij bij brief van 18 maart 2021 de inspecteur heeft verzocht om de beschikkingen inzake de vernietiging van de naheffingsaanslagen. Deze beschikkingen heeft de inspecteur niet verstrekt. Er is door hem wel het onder 2.6 vermelde overzicht verstrekt. Gelet op het door de inspecteur ingenomen standpunt in zijn brief van 2 juli 2018, dat de naheffingsaanslagen dienen te worden vernietigd vanwege schending van het vertrouwensbeginsel, zal de rechtbank het beroep gegrond verklaren, de uitspraken op bezwaar en de naheffingsaanslagen, verzuimboetes en belastingrente vernietigen.

4.2.

Aangezien de naheffingsaanslagen, verzuimboetes en belastingrente worden vernietigd, behoeven de overige geschilpunten betreffende de naheffingsaanslagen, verzuimboetes en belastingrente geen behandeling meer. Evenmin komt de rechtbank in deze zaken toe aan behandeling van de klachten van belanghebbende omtrent schending van algemene beginselen van behoorlijk bestuur door de inspecteur, het niet-tijdig opleggen van aanslagen, het niet horen in de bezwaarfase en het niet overleggen van haar gehele dossier.

Schadevergoeding

4.3.

Belanghebbende stelt dat de Belastingdienst haar “al meer dan 30 jaar aan een stuk (…) stelselmatig met excessieve controles” hindert in haar bedrijfsuitoefening, zich daarbij onbehoorlijk gedraagt en bevoegdheden misbruikt. Belanghebbende stelt dat zij daardoor is benadeeld en dat “kan niet zonder gevolgen blijven”, aldus belanghebbende. In dat verband verzoekt belanghebbende om “vereffening van alle schulden van belastingplichtige(..) door de belastingdienst, vergoeding van tenminste een forfaitair bedrag groot € 30.000, vergoeding van een hoger bedrag dan dat forfait indien de werkelijk schade hoger zal blijken te zijn”. De inspecteur betwist de aanspraak van belanghebbende op deze schadevergoeding.

4.4.

Artikel 8:73 Awb geeft de belastingrechter de mogelijkheid tot toekenning van een schadevergoeding bij gegrondheid van het beroep. Een vergoeding van deze schade wordt toegekend als sprake is van een onrechtmatige daad van de inspecteur. De belastingplichtige moet stellen en, bij betwisting, bewijzen dat de inspecteur jegens hem een onrechtmatige daad heeft gepleegd en dat hij als gevolg daarvan schade in materiële zin heeft geleden. Ook dient de belastingplichtige de omvang van de materiële schade te bewijzen.

4.5.

De rechtbank overweegt als volgt. Met de onder 4.2 vermelde vernietiging van de naheffingsaanslagen staat vast dat de inspecteur onrechtmatig heeft gehandeld. Voor de beoordeling of in dat kader een schadevergoeding kan worden verleend, moet sprake zijn van schade die in zodanig verband staat met de vernietiging van de naheffingsaanslagen, dat die schade de inspecteur als een gevolg daarvan kan worden toegerekend en van welke omvang die schade is. Van een forfaitair bepaalde schadevergoeding kan dan ook geen sprake zijn. Belanghebbende heeft weliswaar aangeduid dat door haar schade is geleden vanwege hinder in haar bedrijfsuitoefening, maar op geen enkele wijze een onderbouwing gegeven van de schadeposten, noch van enige indicatie van de omvang van geleden schade. Voorts is niet duidelijk of en in welke mate er een causale relatie bestaat tussen enige geleden schade en de vernietiging van de naheffingsaanslagen of de gedragingen van de Belastingdienst tijdens en in verband met de bij de rechtbank bekende controles ingesteld in de jaren 2010 en 2015. De rechtbank is van oordeel dat belanghebbende de omvang van de door haar naar eigen zeggen geleden schade niet aannemelijk heeft gemaakt. De rechtbank wijst het verzoek van belanghebbende om vergoeding van materiële schade af.

4.6.

Met betrekking tot het verzoek van belanghebbende om vereffening van alle belastingschulden overweegt de rechtbank, dat de onderhavige naheffingsaanslagen worden vernietigd, zodat een vereffening van deze belastingschulden niet meer aan de orde is.

4.7.

Belanghebbende heeft in het beroepschrift geklaagd dat zij ‘steeds onnodig lang, soms tot jaren toe, moeten wachten tot de belastingdienst (…) kwesties zou afdoen. En niet zelden kwam de belastingdienst daar weer op terug’. Daaraan heeft zij in de brief van 2 april 2021 toegevoegd dat alle aan belanghebbende opgelegde aanslagen vanaf het boekjaar 2011 tot en met heden niet zijn afgedaan en pas op de zitting van de rechtbank van 15 april 2021 behandeld worden. De rechtbank vat dit beklag op als een verzoek om vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn voor de behandeling van de zaken, die aanvangt bij de ontvangst van het bezwaarschrift bij de belastingdienst¹.

¹ Hoge Raad 19 februari 2016, ECLI:NL:HR:2016:252 (hierna: het overzichtsarrest).

4.8.

De redelijke termijn die staat voor de behandeling van bezwaar en beroep is als uitgangspunt 24 maanden, waarvan 6 maanden voor bezwaar en 18 maanden voor beroep. De rechtbank ziet in dit geval geen reden om van dit uitgangspunt af te wijken. Wel ziet de rechtbank aanleiding in aanmerking te nemen dat sprake is van meerdere zaken van belanghebbende, die in beroep gezamenlijk zijn behandeld en in hoofdzaak betrekking hebben op hetzelfde onderwerp². Dat betreft het naar aanleiding van het boekenonderzoek corrigeren van als niet zakelijk aangemerkte kosten en van de ter zake daarvan in aftrek gebrachte voorbelasting. Gelet hierop merkt de rechtbank de naheffingsaanslagen en de navorderingsaanslagen vennootschapsbelasting over 2011 tot en met 2013, de aanslag vennootschapsbelasting 2014, de daarbij genomen verliesbeschikkingen (met de nummers 18/3209 tot en met 18/3212) als samenhangend aan. Gelet op de uitgangspunten van het overzichtsarrest; een redelijke termijn van twee jaar in een geval als het onderhavige, de datum waarop het eerste bezwaarschrift is ontvangen (4 december 2017), de datum waarop de laatste uitspraak op bezwaar is gedaan (10 april 2018), de datum van deze uitspraak (14 mei 2021) en de vergoeding van € 500 per halfjaar overschrijding van de redelijke termijn, heeft belanghebbende in beginsel recht op een vergoeding van immateriële schade van € 1.500.

² Het overzichtsarrest, r.o. 3.10.2

4.9.

Voor de verdeling van de te betalen schadevergoeding tussen de inspecteur (bezwaarfase) en de minister (beroepsfase) geldt het volgende. De rechtbank stelt in dit verband vast dat met de behandeling van de bezwaarschriften zowel van de naheffingsaanslagen (van 4 december 2017 tot 27 maart 2018) als van de (navorderings)aanslagen vennootschapsbelasting (van 13 december 2017 tot 10 april 2018) ongeveer 4 maanden gemoeid zijn geweest en dat de redelijke termijn van 6 maanden voor bezwaar niet is overschreden. De (totale behandeltermijn van (4 december 2017 tot en met (14 mei 2021) afgerond 3,5 jaar – redelijke termijn 2 jaar =) overschrijding van 1,5 jaar wordt aan de beroepsfase toegerekend. De veroordeling tot schadevergoeding van € 1.500 zal daarmee worden uitgesproken ten laste van de minister. De rechtbank merkt de minister in zoverre aan als partij in dit geding. De rechtbank zal in de onderhavige procedure een schadevergoeding van (½ x € 1.500 =) € 750 toekennen en in de procedure met nummers 18/3209 tot en met 18/3212, eveneens, € 750.

5. Griffierecht en proceskosten

5.1.

De rechtbank vindt aanleiding de inspecteur te veroordelen tot vergoeding van het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 338.

5.2.

Belanghebbende heeft verzocht om vergoeding van proceskosten ter zake van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. In haar brief van 2 april 2021 heeft zij de rechtbank verzocht “de proceskosten te reserveren en na de zitting te mogen begroten”. Ter zitting heeft belanghebbende toegelicht dat zij verzoekt om vergoeding van de werkelijke proceskosten en, indien de rechtbank daarvoor geen reden ziet, om de forfaitaire vergoeding. Daaraan heeft belanghebbende toegevoegd, dat zij bij de procedures hulp heeft gehad van adviseurs en daarvoor kosten heeft gemaakt, maar dat deze adviseurs niet op hun naam stukken wilden indienen om hun relatie met de Belastingdienst niet te verstoren.

De inspecteur heeft, gemotiveerd, betwist dat aan belanghebbende rechtsbijstand is verleend.

5.3.

De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat alle stukken van belanghebbende, die in de onderhavige procedure zijn ingebracht, door haarzelf en ondertekend door haar bestuurder zijn ingediend. Belanghebbende heeft tegenover de betwisting van de inspecteur niet aannemelijk gemaakt dat aan haar beroepsmatige rechtsbijstand is verleend, waarvoor zij kosten heeft gemaakt die op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor vergoeding in aanmerking komen. Dit leidt er tevens toe dat de rechtbank alleen al daarom niet toekomt aan een aparte procedure voor de behandeling van een vergoeding van werkelijke proceskosten. Daaraan voegt de rechtbank toe dat niet gesteld of gebleken is dat belanghebbende andere voor vergoeding in aanmerking komende kosten als bedoeld in artikel 1 Besluit proceskosten bestuursrecht heeft gemaakt.”

Omschrijving geschil in hoger beroep en conclusies van partijen

Beoordeling van het hoger beroep

Proceskosten

Beslissing