Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 03-08-2022, ECLI:NL:GHSHE:2022:2724, 21/00867

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 03-08-2022, ECLI:NL:GHSHE:2022:2724, 21/00867

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
3 augustus 2022
Datum publicatie
20 september 2022
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2022:2724
Formele relaties
Zaaknummer
21/00867
Relevante informatie
Art. 7:1 Awb, Art. 8:1 Awb, Art. 26a AWR, Art. 4:117 BW

Inhoudsindicatie

Aan legataris komt geen recht van bezwaar toe tegen aan erflater opgelegde aanslag.

Uitspraak

Team belastingrecht

Meervoudige Belastingkamer

Nummer: 21/00867

Uitspraak op het hoger beroep van

[belanghebbende] ,

wonend in [woonplaats] ,

hierna: appellant,

tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant (hierna: de rechtbank) van 28 april 2021, nummer BRE 20/6426, in het geding tussen appellant en

de inspecteur van de Belastingdienst,

hierna: de inspecteur.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

De inspecteur heeft een aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) 2016 opgelegd aan “Erven [belanghebbende] ”.

1.2.

Appellant heeft bezwaar gemaakt. De inspecteur heeft uitspraak op bezwaar gedaan en het bezwaar afgewezen.

1.3.

Appellant heeft tegen deze uitspraak beroep ingesteld bij de rechtbank.

De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard en het bezwaar alsnog niet-ontvankelijk verklaard.

1.4.

Appellant heeft tegen deze uitspraak hoger beroep ingesteld bij het hof. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.5.

Appellant heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn doorgestuurd naar de inspecteur.

1.6.

De zitting heeft plaatsgevonden op 22 juli 2022 in ’s-Hertogenbosch. Daar zijn verschenen appellant, vergezeld van zijn gemachtigde [gemachtigde] , adviseur te [plaats] , alsmede, namens de inspecteur, [inspecteur 1] en [inspecteur 2] .

1.7.

Zowel de gemachtigde als appellant hebben tijdens de zitting een pleitnota voorgelezen en exemplaren daarvan overgelegd aan het hof en aan de andere partij.

1.8.

Het hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.

2 Feiten

2.1.

Op [datum] 2017 is de heer [belanghebbende] (geboren [geboortedatum 1] 1924) (hierna: erflater) overleden. Hij liet geen kinderen na. Appellant is een neef van erlater.

2.2.

In zijn testament van 7 mei 2015 heeft erflater als erfgenamen aangewezen zijn neven en nicht [A] , [B] en [C] . Dit zijn de broers en zus van appellant.

2.3.

Appellant is als legataris aangewezen. In het testament is dienaangaande het volgende opgenomen:

“In het geval ik overlijd voor mijn neef [belanghebbende] , geboren (…) op [geboortedatum 2] negentienhonderd vijfenvijftig, (…) beschik ik als volgt.

LEGAAT

Ik legateer, in de plaats van een erfdeel, aan mijn neef [belanghebbende] (…) hierna ook te noemen: ‘de legataris’, niet vrij van rechten en kosten:

- alle vermogensbestanddelen behorende tot (of gebruikt wordende voor) het ondernemingsvermogen van het door mij ten tijde van mijn overlijden uitgeoefende akkerbouwbedrijf, danwel mijn aandeel daarin, waaronder begrepen de onroerende en roerende zaken, vergunningen en productierechten;

- mijn woning (…) alsmede de in deze woning bevindende inboedel (…) en andere roerende zaken in en rond de woning”

2.4.

Appellant heeft het legaat aanvaard.

2.5.

De erflater oefende een akkerbouwbedrijf uit, sinds 1 januari 2014 in maatschapsverband met [bedrijf] . Na het overlijden van erflater is appellant met [bedrijf] overeengekomen dat appellant de onderneming alleen zal voortzetten. De daarbij gemaakte afspraken zijn vastgelegd in een “Akte regeling voortzetting na einde maatschap” van 26 april 2017. Daarin is opgenomen dat bij de scheiding en deling van de activa en passiva van de maatschap wordt uitgegaan van de jaarrekening 2016 per 31 december 2016.

2.6.

Met dagtekening 16 april 2019 heeft de inspecteur de aanslag IB/PVV 2016 (hierna: de aanslag) van erflater vastgesteld. Deze aanslag is gericht aan de “Erven [belanghebbende] ”. Noch de erfgenamen, noch de executeur, hebben bezwaar gemaakt tegen deze aanslag.

2.7.

Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen de aanslag. Volgens appellant behoort de bankrekening [D-bank] Bedrijfsspaarrekening [bankrekeningnummer] (hierna: de bankrekening) niet tot het box 3-vermogen maar tot het ondernemingsvermogen. De bankrekening had op 1 januari 2016 een saldo van € 212.000.

De inspecteur heeft het bezwaar afgewezen.

2.8.

De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar vernietigd en het bezwaar alsnog niet-ontvankelijk verklaard. Voorts is de inspecteur in de proceskosten van appellant veroordeeld voor een bedrag van € 1.219,76 en heeft de rechtbank gelast dat de inspecteur het door appellant betaalde griffierecht van € 48 aan hem vergoedt.

3 Geschil en conclusies van partijen

3.1.

Het geschil betreft het antwoord op de vraag of de rechtbank het bezwaar terecht alsnog niet-ontvankelijk heeft verklaard.

3.2.

Appellant concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank en aanpassing van de aanslag in die zin dat de bankrekening tot het ondernemingsvermogen wordt gerekend. De inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank.

4 Gronden

5 Beslissing