Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 07-09-2022, ECLI:NL:GHSHE:2022:3101, 21/00605 en 21/00606

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 07-09-2022, ECLI:NL:GHSHE:2022:3101, 21/00605 en 21/00606

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
7 september 2022
Datum publicatie
13 oktober 2022
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2022:3101
Formele relaties
Zaaknummer
21/00605 en 21/00606
Relevante informatie
Art. 9 BPM, Art. 10 lid 1 BPM, Art. 7:2 Awb, Art. 8:42 Awb, Art. 110 VWEU

Inhoudsindicatie

BPM. Geen van de door belanghebbende in hoger beroep aangevoerde formele grieven slaagt. Gegrond incidenteel hoger beroep van de inspecteur: het hof herstelt onjuist dictum in rechtbankuitspraak m.b.t. hoogte immateriëleschadevergoeding.

Uitspraak

Team belastingrecht

Enkelvoudige Belastingkamer

Nummers: 21/00605 en 21/00606

Uitspraak op het hoger beroep van

[belanghebbende] ,

gevestigd te [vestigingsplaats] ,

hierna: belanghebbende,

en het incidentele hoger beroep van

de inspecteur van de Belastingdienst,

hierna: de inspecteur.

tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag (hierna: de rechtbank) van 11 februari 2021, nummers SGR 20/1581 en 20/1582, in het geding tussen

belanghebbende

en

de inspecteur

en

de Staat (de minister van Justitie en Veiligheid),

hierna: de minister.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

De inspecteur heeft een naheffingsaanslag belasting van personenauto’s en motorrijwielen (hierna: BPM) met aanslagnummer [aanslagnummer] (hierna: de naheffingsaanslag) aan belanghebbende opgelegd. Gelijktijdig met het opleggen van de naheffingsaanslag is aan belanghebbende bij beschikking belastingrente in rekening gebracht (hierna: de belastingrentebeschikking).

1.2.

Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de naheffingsaanslag en de belastingrentebeschikking. De inspecteur heeft uitspraak op bezwaar gedaan en het bezwaar ongegrond verklaard.

1.3.

Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak beroep ingesteld bij de rechtbank. De rechtbank heeft het beroep ambtshalve gesplitst in twee zaken en heeft het beroep met zaaknummer SGR 20/1581 gegrond en het beroep met zaaknummer SGR 20/1582 ongegrond verklaard.

1.4.

Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak hoger beroep ingesteld bij het hof. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.5.

De inspecteur heeft incidenteel hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank. Belanghebbende heeft schriftelijk gereageerd op het incidentele hoger beroep.

1.6.

De zitting heeft plaatsgevonden op 6 april 2022 in ’s-Hertogenbosch. Daar zijn verschenen namens belanghebbende [A] , bijgestaan door [B] , en, namens de inspecteur, [inspecteur 1] en [inspecteur 2] .

1.7.

Het hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.

1.8.

Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat gelijktijdig met de uitspraak aan partijen wordt verzonden.

1.9.

Bij brieven van 16 mei 2022 en 27 juni 2022 heeft de griffier partijen bericht dat de uitspraakdatum is verlengd.

2 Feiten

2.1.

Belanghebbende heeft op 10 februari 2016 een aangifte BPM ingediend voor de registratie van een Honda Civic Tourer met voertuigidentificatienummer (hierna: VIN) eindigend op [VIN-nummer 1] (auto 1) afkomstig uit België, met als datum van eerste toelating 8 februari 2016. De volgens deze aangifte verschuldigde BPM van € 3.408 is voldaan op 18 februari 2016. Dit bedrag is berekend met behulp van de koerslijst AutotelexPro. Op de betreffende rapportage is o.a. vermeld ‘Registratiedatum: 23 februari 2016’ en ‘Kilometerstand: 211’.

2.2.

Belanghebbende heeft op 2 juni 2016 een aangifte BPM ingediend voor de registratie van een Honda Jazz met VIN eindigend op [VIN-nummer 2] (auto 2) afkomstig uit België, met als datum van eerste toelating 3 maart 2016. De volgens deze aangifte verschuldigde BPM van € 2.394 is berekend met behulp van de koerslijst XRAY en is voldaan op 6 juni 2016. Belanghebbende heeft deze auto gekocht op 25 mei 2016. De inkoopfactuur vermeldt geen kilometerstand.

2.3.

Auto 1 is op 16 februari 2016 gecontroleerd door de RDW en auto 2 op 30 mei 2016. Volgens de RDW had auto 1 op het moment van de controle een kilometerstand van 179 en auto 2 een kilometerstand van 92. Auto 1 is op 23 februari 2016 voor het eerst in Nederland geregistreerd en auto 2 op 13 juni 2016.

2.4.

In de maand juli 2016 heeft belanghebbende de auto's verkocht. De kilometerstanden van de auto's bij verkoop bedroegen volgens de verkoopfacturen van belanghebbende 120 kilometer (auto 1) en 124 kilometer (auto 2).

2.5.

De inspecteur heeft met dagtekening 27 december 2017 aan belanghebbende de naheffingsaanslag opgelegd naar een bedrag van € 3.366 en bij beschikking € 148 aan belastingrente in rekening gebracht, omdat volgens de inspecteur sprake is van nieuwe auto’s.

2.6.

De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard voor zover het auto 1 betreft (SGR 20/1581) en ongegrond voor zover het auto 2 betreft (SGR 20/1582). De rechtbank heeft het bedrag van de naheffingsaanslag verminderd met € 462 en de belastingrente dienovereenkomstig verminderd in verband met de toepassing van het tarief 2015 voor auto 1. Verder heeft de rechtbank aan belanghebbende een vergoeding toegekend voor proceskosten, griffierecht, immateriële schade en wettelijke rente. Over de immateriëleschadevergoeding heeft de rechtbank voor zover van belang het volgende overwogen (belanghebbende en de inspecteur zijn aangeduid als ‘eiseres’ respectievelijk ‘verweerder’):

“19. Het bezwaarschrift is op 1 februari 2018 door verweerder ontvangen en verweerder heeft de uitspraak op bezwaar gedaan op 15 augustus 2018. De uitspraak van de rechtbank wordt op 11 februari 2021 gedaan, zodat de bezwaar- en beroepsfase drie jaar en 10 dagen heeft geduurd. De redelijke termijn is daarom overschreden met 1 jaar en 10 dagen, oftewel in totaal 376 dagen. Dit betekent dat eiseres recht heeft op een vergoeding van immateriële schade tot een bedrag van € 1.500. Van de overschrijding van de redelijke termijn dient een periode van 14 dagen te worden toegerekend aan de bezwaarfase. Verweerder dient daarom van de schadevergoeding van € 1.500 een bedrag van € 56 (14/376 deel van € 1.500) te vergoeden en de Minister € 1.444 (362/376 deel van € 1.500).”

en, voor zover van belang, als volgt beslist:

Beslissing

De rechtbank:

(…)

-veroordeelt verweerder tot vergoeding van immateriële schade aan eiseres tot een bedrag van € 560;

-veroordeelt de Minister tot vergoeding van immateriële schade aan eiseres tot een bedrag van € 1.444;”

3 Geschil en conclusies van partijen

3.1.

Ter zitting heeft het hof met partijen de geschilpunten geïnventariseerd. Het geschil betreft nog het antwoord op de volgende vragen:

1. Is de verschuldigdheid van de geheven griffierechten bij aanvang van de gerechtelijke procedure in strijd met het Unierecht?

2. Heeft belanghebbende recht op vergoeding van 8% rente plus inflatie over het griffierecht?

3. Heeft de rechtbank ten onrechte geoordeeld dat belanghebbende (enige) bewijslast draagt ten aanzien van de vermindering van belasting wegens een uit een andere lidstaat afkomstige personenauto?

4. Heeft de rechtbank onjuist overwogen met betrekking tot de hoorplicht?

5. Heeft de rechtbank onjuist overwogen met betrekking tot het verschil in heffingsmodaliteiten?

6. Heeft de rechtbank onjuist overwogen met betrekking tot de schending van artikel 8:42 Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb)?

7. Heeft de rechtbank onjuist overwogen met betrekking het rentenadeel?

8. Heeft de rechtbank onjuist overwogen met betrekking de vergoeding van immateriële schade en kan de fout in het dictum van de uitspraak van de rechtbank betreffende het bedrag aan door de inspecteur te vergoeden immateriële schade (€ 560 terwijl dit € 56 moet zijn) worden hersteld?

9. Bestaat er aanleiding tot het stellen van prejudiciële vragen aan het Hof van Justitie?

3.2.

Belanghebbende concludeert tot toewijzing van de door hem ingenomen standpunten. De inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van het hoger beroep en gegrondverklaring van het incidentele hoger beroep.

4 Gronden

5 Beslissing