Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 28-09-2022, ECLI:NL:GHSHE:2022:3283, 21/00255 tot en met 21/00257

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 28-09-2022, ECLI:NL:GHSHE:2022:3283, 21/00255 tot en met 21/00257

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
28 september 2022
Datum publicatie
23 november 2022
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2022:3283
Formele relaties
Zaaknummer
21/00255 tot en met 21/00257
Relevante informatie
Art. 8:42 Awb, Art. 8:73 Awb, Art. 8:75 Awb

Inhoudsindicatie

Het hof acht niet aannemelijk dat er meer stukken zijn die op de zaak betrekking hebben dan de in dit geval door de inspecteur overgelegde stukken. Het argument van belanghebbende dat sprake is van manipulatie treft geen doel en het is niet aannemelijk dat er sprake is van schending van de algemene beginselen van behoorlijk bestuur. Het hof gaat er bovendien vanuit dat de in het dossier aanwezige stukken die volgens die stukken van belanghebbende afkomstig zijn ook door belanghebbende zelf zijn ingediend. Belanghebbende heeft tenslotte niet aannemelijk gemaakt dat een hoger bedrag dan € 7.762 aan loonheffingen is ingehouden. Het hoger beroep is ongegrond.

Uitspraak

Team belastingrecht

Meervoudige Belastingkamer

Nummers: 21/00255 tot en met 21/00257

Uitspraak op het hoger beroep van

[belanghebbende] ,

wonend in [woonplaats] ,

hierna: belanghebbende,

tegen de uitspraken van de rechtbank Zeeland-West-Brabant (hierna: de rechtbank) van 15 december 2020, nummers BRE 19/4372, 19/4373 en 20/9838 in het geding tussen belanghebbende en

de inspecteur van de Belastingdienst,

hierna: de inspecteur.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

De inspecteur heeft aan belanghebbende twee voorlopige aanslagen inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) 2016 en een definitieve aanslag IB/PVV 2016 (hierna: de definitieve aanslag) opgelegd. Tevens is, gelijktijdig met de definitieve aanslag IB/PVV 2016, bij beschikking de niet in aanmerking genomen persoonsgebonden aftrek vastgesteld.

1.2.

Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt. De inspecteur heeft uitspraak op bezwaar gedaan en het bezwaar (tegen de definitieve aanslag IB/PVV 2016) ongegrond verklaard.

1.3.

Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak beroep ingesteld bij de rechtbank.

De rechtbank heeft de beroepen tegen de voorlopige aanslagen IB/PVV 2016 niet-ontvankelijk en het beroep tegen de definitieve aanslag IB/PVV 2016 ongegrond verklaard.

1.4.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraken van de rechtbank hoger beroep ingesteld bij het hof. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.5.

Belanghebbende heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn doorgestuurd naar de inspecteur.

1.6.

De zitting heeft digitaal via een geluid- en beeldverbinding plaatsgevonden op 11 augustus 2022. Aan deze zitting hebben deelgenomen belanghebbende en, namens de inspecteur, [inspecteur 1] en [inspecteur 2] .

Op deze zitting zijn gelijktijdig behandeld de onderhavige zaken en de zaak met nummer 21/01157. Namens de inspecteur in deze gelijktijdig behandelde zaak heeft [inspecteur 3] deelgenomen aan de digitale zitting.

1.7.

Partijen hebben ieder voor de zitting een pleitnota toegezonden aan het hof. De griffier heeft deze pleitnota’s doorgestuurd naar de andere partij. Deze pleitnota’s worden met instemming van partijen geacht ter zitting te zijn voorgelezen.

1.8.

Belanghebbende heeft ter zitting het hoger beroep tegen de twee voorlopige aanslagen IB/PVV 2016 met nummers 21/00255 en 21/00256 ingetrokken.

1.9.

Het hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.

1.10.

Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat gelijktijdig met de uitspraak aan partijen wordt verzonden.

2 Feiten

2.1.

Belanghebbende woont in het jaar 2016 in Zwitserland.

2.2.

Belanghebbende was – vanaf 15 mei 2013 - enig aandeelhouder van [A BV] (hierna: [A BV] ). [A BV] was op haar beurt aandeelhouder van [B BV]

(hierna: [B BV] ) en van [C BV] (hierna: [C BV] ).

2.3.

De systemen van de Belastingdienst geven aan dat voor [A BV] per 30 november 2013 geen sprake meer is van aangifteplicht voor de loonheffing. Voor [C BV] geldt volgens diezelfde systemen voor de loonheffing geen aangifteplicht meer per 1 januari 2015 en [B BV] is volgens die systemen nooit voor de loonheffing actief geweest.

2.4.

[A BV] is per 2 juni 2016 ontbonden. [C BV] en [B BV] zijn per 1 juli 2016 ontbonden.

2.5.

Met dagtekening 17 augustus 2018 heeft de inspecteur de definitieve aanslag IB/PVV 2016 opgelegd en een beschikking genomen waarbij de niet in aanmerking genomen persoonsgebonden aftrek is vastgesteld. Bij het vaststellen van deze definitieve aanslag is een bedrag van € 7.762 aan verrekenbare loonheffingen in aanmerking genomen. Dit zijn de loonheffingen die zijn ingehouden op de in de aangifte vermelde en in de aanslag betrokken pensioenuitkeringen van belanghebbende.

2.6.

Tot de stukken van het geding behoort een namens belanghebbende, in navolging van het namens belanghebbende ingediende bezwaarschrift, gecorrigeerde aangifte IB/PVV 2016. In deze aangifte wordt in de rubriek ingehouden loonheffing een bedrag van € 12.000 vermeld en in de rubriek loon een bedrag van € 0.

3 Geschil en conclusies van partijen

3.1.

In geschil is het antwoord op de volgende vragen:

1. Heeft de inspecteur alle op de zaak betrekking hebbende stukken ingebracht?

2. Zijn de algemene beginselen van behoorlijk bestuur geschonden door de wijze waarop belanghebbende is behandeld?

3. Moet het bedrag van € 7.762 aan verrekenbare loonheffingen worden verhoogd?

4. Heeft belanghebbende recht op een schadevergoeding en (mocht belanghebbende in het gelijk worden gesteld en de inspecteur nalatig blijven in het uitvoering geven aan de uitspraak van het hof) een dwangsom?

3.2.

Ter zitting heeft belanghebbende verklaard dat geen gevolgen hoeven te worden verbonden aan het feit dat de rechtbank zijn verzoek om een digitale zitting heeft afgewezen.

3.3.

Belanghebbende concludeert, zo begrijpt het hof, tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank (met zaaknummer BRE 20/9838), vernietiging van de uitspraak op bezwaar, vernietiging van de definitieve aanslag IB/PVV 2016, het in aanmerking nemen van een ingehouden loonheffing van in totaal € 32.540, veroordeling van de inspecteur tot een schadevergoeding van € 25.000 en het betalen van een dwangsom van € 1.000 per dag wanneer belanghebbende in het gelijk wordt gesteld en de inspecteur nalatig blijft bij het uitvoering geven aan het vonnis. De inspecteur concludeert tot bevestiging van de hiervoor vermelde uitspraak van de rechtbank.

4 Gronden

5 Beslissing