Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 25-08-2022, ECLI:NL:GHSHE:2022:3304, BKDH-21/00920 en BKDH-21/00921

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 25-08-2022, ECLI:NL:GHSHE:2022:3304, BKDH-21/00920 en BKDH-21/00921

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
25 augustus 2022
Datum publicatie
29 september 2022
Annotator
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2022:3304
Formele relaties
Zaaknummer
BKDH-21/00920 en BKDH-21/00921
Relevante informatie
Art. 8 lid 1 AWR, Art. 9 lid 2 AWR, Art. 27e lid 1 AWR, Art. 27h AWR, Art. 3.111 Wet IB 2001

Inhoudsindicatie

Aanslagen 2016 en 2017; artikel 8, lid 1, AWR, vereiste aangifte; omkering en verzwaring van de bewijslast; kosten eigenwoningschuld, hypotheekrenteaftrek.

Uitspraak

Zittingsplaats Den Haag

Team Belastingrecht

meervoudige kamer

nummers BKDH-21/00920 en BKDH-21/00921

in het geding tussen:

en

(vertegenwoordiger: […] )

op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraken van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant (de Rechtbank) van 23 juli 2021, nummers BRE 20/4915 en BRE 20/7386.

Procesverloop

2016

1.1.1.

Aan belanghebbende is voor het jaar 2016 een aanslag in de inkomstenbelasting en de premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 47.035 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 692 (de aanslag IB/PVV 2016). Bij gelijktijdig gegeven beschikkingen is een verzuimboete van € 369 opgelegd en € 575 aan belastingrente en € 5.508 aan revisierente in rekening gebracht.

1.1.2.

Aan belanghebbende is voor het jaar 2016 een aanslag in de inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet (Zvw) opgelegd naar een bijdrageinkomen van € 25.000 (de aanslag Zvw 2016). Bij gelijktijdig gegeven beschikking is € 1 aan belastingrente in rekening gebracht.

1.1.3.

Bij uitspraak op bezwaar heeft de Inspecteur het tegen de aanslagen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

2017

1.2.1.

Aan belanghebbende is voor het jaar 2017 een aanslag IB/PVV opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 30.000 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 401 (de aanslag IB/PVV 2017). Bij gelijktijdig gegeven beschikkingen is een verzuimboete van € 369 opgelegd en € 371 aan belastingrente in rekening gebracht.

1.2.2.

Bij uitspraak op bezwaar heeft de Inspecteur belanghebbendes bezwaar gedeeltelijk toegewezen en heeft hij het belastbaar inkomen uit werk en woning, het belastbaar inkomen uit sparen en beleggen en de in rekening gebrachte belastingrente verminderd tot nihil. De verzuimboete is gehandhaafd.

Beide zaken

1.3.1.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraken op bezwaar beroep bij de Rechtbank ingesteld. Ter zake van deze beroepen is geen griffierecht geheven.

1.3.2.

De beslissing van de Rechtbank ten aanzien van het jaar 2016 luidt:

“De rechtbank:

- wijst het verzoek om vrijstelling van het griffierecht toe,

- verklaart het beroep gegrond,

- vernietigt de uitspraak op bezwaar,

- vermindert de aanslag IB/PVV 2016 naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van nihil en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van eveneens nihil,

- vernietigt de bij beschikking opgelegde heffingsrente [belastingrente, Hof] van € 575,

- vernietigt de bij beschikking opgelegde verzuimboete van € 369,

- vermindert de aanslag Zvw 2016 naar een bijdrage-inkomen van nihil,

- vernietigt de bij beschikking opgelegde heffingsrente [belastingrente, Hof] van € 1.”

1.3.3.

De beslissing van de Rechtbank ten aanzien van het jaar 2017 luidt:

“De rechtbank:

- wijst het verzoek om vrijstelling van het griffierecht toe,

- verklaart het beroep gegrond,

- vernietigt de uitspraak op bezwaar, en

- vernietigt de bij beschikking opgelegde verzuimboete van € 369.”

1.4.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraken van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof. Van belanghebbende zijn geen griffierechten geheven. De Inspecteur heeft verweerschriften ingediend.

1.5.

In de Tijdelijke aanwijzing gerechtshof Den Haag voor hogerberoepszaken rijksbelastingen van het gerechtshof 's-Hertogenbosch (Stcrt. 2021, 9365) is het gerechtshof Den Haag aangewezen als gerechtshof waarvan de zittingsplaats tijdelijk mede wordt aangemerkt als zittingsplaats van het gerechtshof 's-Hertogenbosch. Op grond van voornoemde regeling heeft de mondelinge behandeling van het hoger beroep plaatsgevonden in Den Haag op 11 augustus 2022. De Inspecteur is verschenen. Van de zijde van belanghebbende is niemand verschenen en is geen bericht van verhindering binnengekomen. Belanghebbende is door de griffier bij aangetekende brief, verzonden op 13 juni 2022 naar het adres [adres] , [postcode] [woonplaats] , onder vermelding van plaats, datum en tijdstip uitgenodigd om op de zitting te verschijnen. Blijkens op de website van PostNL ingewonnen informatie is de vorenbedoelde brief op 14 juni 2022 om 15:02 uur bezorgd op het adres van belanghebbende.

1.6.

Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.

Feiten

2016

2.1.

Bij brief van 28 februari 2017 is belanghebbende uitgenodigd tot het doen van aangifte IB/PVV voor 2016.

2.2.

Op 28 maart 2017 heeft belanghebbende verzocht om uitstel voor het indienen van de aangifte. Aan belanghebbende is uitstel verleend tot 1 mei 2018.

2.3.

Bij brief van 25 mei 2018 heeft de Inspecteur belanghebbende een herinnering verstuurd voor het doen van aangifte IB/PVV en de inkomensafhankelijke bijdrage Zvw voor 2016.

2.4.

Bij brief van 29 juni 2018 heeft de Inspecteur belanghebbende, onder verwijzing naar de herinnering van 25 mei 2018, een aanmaning verzonden voor het indienen van de aangifte. In deze brief heeft de Inspecteur belanghebbende erop gewezen dat bij niet tijdige indiening van de aangifte het inkomen geschat zal worden en een boete kan worden opgelegd.

2.5.

Belanghebbende heeft geen aangifte IB/PVV 2016 gedaan.

2.6.

Met dagtekening 30 januari 2019 is de aanslag IB/PVV 2016 opgelegd naar een ambtshalve vastgesteld belastbaar inkomen uit werk en woning van € 47.035 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 692 en is de aanslag Zvw 2016 opgelegd naar een ambtshalve vastgesteld bijdrage-inkomen van € 25.000. Tevens zijn daarbij de verzuimboete en de rentebeschikkingen opgelegd.

2017

2.7.

Bij brief van 28 februari 2018 is belanghebbende uitgenodigd tot het doen van aangifte IB/PVV voor 2017.

2.8.

Bij brief van 11 april 2018 heeft belanghebbende verzocht om uitstel voor het indienen van de aangifte. Aan belanghebbende is uitstel verleend tot 1 september 2018.

2.9.

Bij brief van 31 oktober 2018 heeft de Inspecteur belanghebbende een herinnering verstuurd voor het doen van aangifte IB/PVV en de inkomensafhankelijke bijdrage Zvw voor 2017.

2.10.

Bij brief van 4 december 2018 heeft de Inspecteur belanghebbende, onder verwijzing naar de herinnering van 31 oktober 2018, een aanmaning verzonden voor het indienen van de aangifte. In deze brief heeft de Inspecteur belanghebbende erop gewezen dat bij niet tijdige indiening van de aangifte het inkomen geschat zal worden en een boete kan worden opgelegd.

2.11.

Belanghebbende heeft geen aangifte IB/PVV 2017 gedaan.

2.12.

Met dagtekening 23 oktober 2019 is de aanslag IB/PVV 2017 opgelegd naar een ambtshalve vastgesteld belastbaar inkomen uit werk en woning van € 30.000 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 401. Tevens zijn daarbij de verzuimboete en de rentebeschikking opgelegd.

2.13.

In het tegen de aanslag IB/PVV 2017 gemaakte bezwaar stelt belanghebbende zich op het standpunt dat het inkomen uit werk en woning en het inkomen uit sparen en beleggen op een te hoog bedrag is geschat door de Inspecteur. Belanghebbende heeft onder meer het volgende aangevoerd:

“Door uitblijvende inkomsten uit mijn onderneming, heb ik sinds mei 2017 een uitkering op basis van de participatiewet. Een gegeven dat voor de belastingdienst eenvoudig na te gaan is.”

2.14.

De Inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar het bezwaar gedeeltelijk toegewezen en het belastbaar inkomen uit werk en woning en het belastbaar inkomen uit sparen en beleggen verminderd tot nihil met dienovereenkomstige vermindering van de beschikking belastingrente. De verzuimboete is gehandhaafd.

Oordeel van de Rechtbank

3.1.

De Rechtbank heeft, voor zover in hoger beroep van belang, in de zaak met betrekking tot het jaar 2016 (BRE 20/7386) geoordeeld:

Vraag 1: Zijn de aanslagen terecht ambtshalve opgelegd?

2.12.

Op grond van artikel 8, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR) is ieder die is uitgenodigd tot het doen van aangifte, verplicht aangifte te doen. De inspecteur kan de door hem gestelde termijn verlengen (artikel 9, tweede lid, van de AWR). Wanneer de aangifte niet binnen de door de inspecteur gestelde termijn wordt gedaan, en ook niet na daartoe te zijn aangemaand, is de vereiste aangifte niet gedaan. Op grond van artikel 27e, eerste lid, van de AWR wordt de bewijslast omgekeerd en verzwaard indien de belastingplichtige niet de vereiste aangifte heeft gedaan. Dit betekent dat dan op de belastingplichtige de last rust om te doen blijken, dat wil zeggen overtuigend aan te tonen, dat de uitspraak op bezwaar onjuist is.

2.13.

Vast staat dat belanghebbende is uitgenodigd tot het doen van aangifte IB/PVV 2016. Hij was dus verplicht aangifte te doen. De inspecteur heeft hem herinnerd en vervolgens aangemaand om -na een verlenging van de uiterste inlevertermijn- uiterlijk 13 juli 2018 aangifte te doen. Belanghebbende heeft geen aangifte ingediend.

2.14.

Dit leidt ertoe dat belanghebbende niet de vereiste aangifte heeft gedaan, waardoor de bewijslast moet worden omgekeerd en verzwaard.

2.15.

Ook bij omkering en verzwaring van de bewijslast moet de inspecteur bij het ambtshalve vaststellen van de aanslag uitgaan van een redelijke schatting van het inkomen van belanghebbende. De inspecteur mag namelijk geen belastingaanslag naar willekeur opleggen. In dat kader rust op de inspecteur de taak zijn schatting zodanig met feitelijke stellingen te onderbouwen dat die schatting de redelijkheidstoets kan doorstaan. Wanneer de inspecteur daarin slaagt, ligt het vervolgens op de weg van belanghebbende, wanneer hij de schatting betwist, daarvoor het verzwaarde (tegen)bewijs te leveren (Hoge Raad 31 mei 2013, ECLI:NL:HR:2013:BX7184).

Vraag 2: Zijn de aanslagen correct vastgesteld?

2.16.

Bij het ambtshalve vaststellen van de aanslag IB/PVV 2016 heeft de inspecteur het belastbaar inkomen uit werk en woning geschat op € 47.035 (resultaat uit overige werkzaamheden € 25.000 en afkoopsom lijfrente € 22.035). Het belastbaar inkomen uit sparen en beleggen is geschat op een bedrag van € 692.

2.17.

Bij het ambtshalve vaststellen van de aanslag Zvw 2016 heeft de inspecteur het bijdrage-inkomen geschat op € 25.000.

2.18.

Op de zitting heeft de inspecteur desgevraagd verklaard dat hij geen gegevens heeft die zijn schattingen onderbouwen en dat hij bij het vaststellen van de ambtshalve aanslagen over het jaar 2016 uitsluitend de gegevens van het jaar 2015 heeft gebruikt om tot een min of meer redelijke schatting te komen. De ambtshalve aanslagen IB/PVV 2015 en Zvw 2015 zijn opgelegd op basis van de door belanghebbende over het jaar 2015 aangegeven omzet van € 20.000. Over het jaar 2016 zijn geen omzetcijfers bekend.

2.19.

De rechtbank is van oordeel dat de inspecteur in gebreke blijft de schattingen van de ambtshalve opgelegde aanslagen met feitelijke stellingen te onderbouwen.
De onderbouwing door de inspecteur van zijn schattingen van de ambtshalve vastgestelde inkomens over het jaar 2016 is alleen gebaseerd op de omzetcijfers van belanghebbende over het jaar 2015. Concrete gegevens over het jaar 2016 heeft de inspecteur niet in geding gebracht, niet voor wat betreft het resultaat uit overige werkzaamheden, maar ook niet voor de afkoopsom lijfrente en of voor het inkomen uit sparen en beleggen.

2.20.

De conclusie is dat de schattingen van de inspecteur de redelijkheidstoets niet kunnen doorstaan.

2.21.

Omdat aan de ene kant vast staat dat belanghebbende niet de vereiste aangifte heeft gedaan, maar de rechtbank aan de andere kant oordeelt dat de aanslag niet berust op een redelijke schatting, moet de rechtbank zelf een schatting maken (zie Hoge Raad 28 maart 2003, nr. 38 039, ECLI:NL:HR:2003:AF6486). De rechtbank neemt hierbij in aanmerking, dat belanghebbende in dit kader niets heeft aangevoerd en dat de inspecteur op de zitting heeft verklaard dat hij geen gegevens heeft ter onderbouwing van zijn schatting voor 2016. Uit de stukken van het geding volgt verder dat belanghebbende tot 2015 een eenmanszaak heeft gehad en dat hij vanaf mei 2017 een uitkering heeft ontvangen, waarop in 2020 ten tijde van het heffen van griffierecht aanzienlijke betalingen aan schuldeisers zijn ingehouden.

2.22.

De rechtbank betreurt het dat in de stukken geen enkel aanknopingspunt beschikbaar is voor een redelijke schatting van het inkomen over 2016 en stelt het belastbare inkomen uit werk en woning, het belastbare inkomen uit sparen en beleggen en het bijdrage-inkomen in goede justitie vast op nihil.

Vraag 3: Is de verzuimboete terecht en tot het juiste bedrag aan belanghebbende opgelegd?

2.23.

Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de bij beschikking opgelegde verzuimboete van € 369.

2.24.

De inspecteur heeft ter zitting – gelet op de slechte financiële omstandigheden waarin belanghebbende verkeert - uitdrukkelijk verklaard zich alsnog met de conclusie van belanghebbende te kunnen verenigen.

Heffingsrente [belastingrente, Hof]

2.25.

Het beroep wordt geacht ook betrekking te hebben op de in de aanslagen begrepen heffingsrente [belastingrente, Hof] van € 575 (IB/PVV 2016) en € 1 (Zvw 2016). Omdat beide aanslagen worden verminderd tot nihil is ook het beroep tegen de beschikkingen heffingsrente [belastingrente, Hof] gegrond.

Proceskosten

2.26.

De rechtbank oordeelt dat er geen redenen zijn voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 Algemene wet bestuursrecht. Belanghebbende heeft namelijk niet verzocht om een proceskostenvergoeding, en de rechtbank is ook ambtshalve niet gebleken, dat hij voor vergoeding in aanmerking komende kosten heeft gemaakt als bedoeld in artikel 1 van het Besluit proceskosten bestuursrecht.”

3.2.

De Rechtbank heeft, voor zover in hoger beroep van belang, in de zaak met betrekking tot het jaar 2017 (BRE 20/4915) geoordeeld:

Verzuimboete

2.6.

Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de bij beschikking opgelegde verzuimboete van € 369.

2.7.

De inspecteur heeft ter zitting – gelet op de slechte financiële omstandigheden waarin belanghebbende verkeert - uitdrukkelijk verklaard zich alsnog met de conclusie van belanghebbende te kunnen verenigen.

2.8.

De rechtbank verklaart het beroep daarom gegrond.

Proceskosten

2.9.

De rechtbank oordeelt dat er geen redenen zijn voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 Algemene wet bestuursrecht. Belanghebbende heeft namelijk niet verzocht om een proceskostenvergoeding, en de rechtbank is ook ambtshalve niet gebleken, dat hij voor vergoeding in aanmerking komende kosten heeft gemaakt als bedoeld in artikel 1 van het Besluit proceskosten bestuursrecht.”

Omschrijving geschil in hoger beroep en conclusies van partijen

Beoordeling van het hoger beroep

Proceskosten

Beslissing