Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 26-10-2022, ECLI:NL:GHSHE:2022:3787, 21/00258 tot en met 21/00260
Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 26-10-2022, ECLI:NL:GHSHE:2022:3787, 21/00258 tot en met 21/00260
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof 's-Hertogenbosch
- Datum uitspraak
- 26 oktober 2022
- Datum publicatie
- 9 maart 2023
- Formele relaties
- Cassatie: ECLI:NL:HR:2024:1071
- Zaaknummer
- 21/00258 tot en met 21/00260
Inhoudsindicatie
Procedure over aanslag IB/PVV 2015 waarin uitsluitend formele grieven worden aangevoerd. Het hof is van oordeel dat er een mandaatgebrek kleeft aan de uitspraak op bezwaar, maar passeert dat gebrek met toepassing van artikel 6:22 Algemene wet bestuursrecht. Het hoger beroep wordt ook voor het overige ongegrond verklaard.
Uitspraak
Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Nummers: 21/00258 tot en met 21/00260
Uitspraak op het hoger beroep van
[belanghebbende] ,
wonend in [woonplaats] (Duitsland),
hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraak van rechtbank Zeeland-West-Brabant (hierna: de rechtbank) van 8 december 2020, nummers BRE 19/1868, 19/5311 en 19/5472 in het geding tussen belanghebbende en
de inspecteur van de Belastingdienst,
hierna: de inspecteur
en
de ontvanger van de Belastingdienst,
de ontvanger.
1 Ontstaan en loop van het geding
De inspecteur heeft aan belanghebbende de aanslag inkomstenbelasting/premies volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) 2015 opgelegd. Tevens is bij beschikking belastingrente in rekening gebracht.
Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt. De inspecteur heeft uitspraak op bezwaar gedaan en het bezwaar ongegrond verklaard.
De inspecteur heeft aan belanghebbende de herziene beschikking Niet in Nederland belastbaar inkomen (hierna: de herziene Ninbi-beschikking) 2015 gegeven.
De ontvanger heeft een aankondiging gedaan dat voor de openstaande bedragen en openstaande kosten ter zake van de aanslagen met aanslagnummers, [aanslagnummer] H.66.01 en [aanslagnummer] H.70.01 een vordering bij ABP wordt gedaan als bedoeld in artikel 19 Invorderingswet 1990.
Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt. De inspecteur heeft uitspraak op bezwaar gedaan en het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Belanghebbende heeft tegen deze uitspraken beroep ingesteld bij de rechtbank.
De rechtbank heeft de beroepen ongegrond verklaard, zich onbevoegd verklaard over de rechtmatigheid van de beslaglegging waarvoor uitsluitend een vordering kan worden ingesteld bij de civiele rechter en heeft de beroepen niet-ontvankelijk verklaard voor zover zij gericht zijn tegen andere beschikkingen of beslissingen.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de rechtbank hoger beroep ingesteld bij het hof. De inspecteur en de ontvanger hebben verweerschriften ingediend.
De zitting heeft plaatsgevonden op 8 juli 2022 in ’s-Hertogenbosch. Voor de zitting heeft belanghebbende schriftelijk laten weten dat hij niet zal verschijnen. De inspecteur en de ontvanger hebben naar aanleiding van het bericht van belanghebbende de griffier laten weten dat zij eveneens niet zullen verschijnen.
Het hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.
2 Feiten
Belanghebbende is geboren op [geboortedatum] 1942, heeft de Nederlandse nationaliteit en woont in Duitsland. In 2015 genoot hij uit Nederland € 19.084 aan pensioenuitkeringen van het ABP en € 9.801 aan AOW-uitkeringen.
Belanghebbende heeft op 6 juli 2016 in Nederland aangifte over het jaar 2015 gedaan. In deze aangifte heeft hij een bedrag van € 8.967 aan partneralimentatie in aftrek gebracht en een bedrag van € 3.652 als uitgaven voor specifieke zorgkosten. Zijn AOW-uitkering heeft belanghebbende in de aangifte vermeld als inkomsten waarover Nederland geen IB mag heffen.
Met dagtekening 9 september 2016 is aan belanghebbende een voorlopige aanslag IB/PVV 2015 opgelegd, conform de ingediende aangifte. De voorlopige aanslag resulteerde in een voorlopige teruggaaf van € 1.591.
Met dagtekening 12 oktober 2018 is de definitieve aanslag IB/PVV over 2015 vastgesteld naar een verzamelinkomen, gelijk aan het ABP-pensioen, van € 19.084. Daarbij is aan belanghebbende het IB-deel van de algemene heffingskorting en de ouderenkorting toegekend en zijn de op het ABP-pensioen ingehouden loonheffingen verrekend. In hetzelfde geschrift heeft de inspecteur bij beschikking € 59 belastingrente in rekening gebracht.
Met dagtekening 9 november 2018 is bij beschikking het Niet in Nederland belastbaar inkomen vastgesteld op € 9.801, gelijk aan de AOW-uitkeringen.
Met dagtekening 30 maart 2019 is aan belanghebbende een navorderingsaanslag inkomstenbelasting 2015 opgelegd. Daarbij is het verzamelinkomen verhoogd met de AOW-uitkering met dienovereenkomstige verhoging van het IB-deel van de toegepaste heffingskortingen.
Met dagtekening 20 april 2019 is bij herziene Ninbi-beschikking het niet in Nederland belastbaar inkomen vastgesteld op nihil.
Bij brief van 19 augustus 2019 is aangekondigd dat de ontvanger bij het ABP een vordering zal doen op grond van artikel 19 Invorderingswet 1990 voor schulden die belanghebbende bij de Belastingdienst heeft openstaan met betrekking tot de aanslagen over 2016 en 2017 met aanslagnummers [aanslagnummer] H.66.01 en [aanslagnummer] H.70.01. Daarbij is vermeld dat de beslagvrije voet wordt geschat op € 0 per maand indien de ‘Opgave Persoonlijke situatie en inkomsten voor berekening beslagvrije voet’ niet binnen de in die brief gestelde termijn ingevuld wordt ingediend.
Op 23 september 2019 heeft de ontvanger voor de voorlopige aanslag IB/PVV 2017 met aanslagnummer [aanslagnummer] H.70.01 bij het ABP vereenvoudigd derdenbeslag gelegd zonder rekening te houden met een beslagvrije voet.
3 Geschil en conclusies van partijen
Het geschil is in hoger beroep beperkt tot de volgende geschilpunten:
-
Is het beroep bij de rechtbank ontvankelijk?
-
Had de rechtbank de e-mail van 12 november 2020 met afschriften uit het Centraal bevoegdhedenregister tardief moeten verklaren?
-
Is de mededeling afwijking van 2 oktober 2018 van de inspecteur voldoende gemotiveerd?
-
Was [persoon] (hierna: [persoon] ) bevoegd ten tijde van het doen van de uitspraak op bezwaar van 14 maart 2019?
-
Heeft de rechtbank de schending van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), het verdrag ter voorkoming van dubbele belasting en de toepassing van de normbedragen voldoende getoetst?
-
Heeft de rechtbank haar uitspraak voldoende gemotiveerd?
-
Is de onafhankelijkheid voldoende gewaarborgd?
Uit het hogerberoepschrift van belanghebbende volgt dat belanghebbende de materiële geschilpunten niet meer handhaaft.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. De inspecteur en de ontvanger concluderen tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank.