Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 20-12-2022, ECLI:NL:GHSHE:2022:4692, BKDH-22/00011
Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 20-12-2022, ECLI:NL:GHSHE:2022:4692, BKDH-22/00011
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof 's-Hertogenbosch
- Datum uitspraak
- 20 december 2022
- Datum publicatie
- 10 januari 2023
- Formele relaties
- Eerste aanleg: ECLI:NL:RBZWB:2021:6217, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Zaaknummer
- BKDH-22/00011
- Relevante informatie
- Art. 3.81 Wet IB 2001, Art. 18 Wet LB, Art. 18a Wet LB, Art. 11 Wet LB, Art. 10 Wet LB, Art. 19a Wet LB, Art. 19b Wet LB, Art. 25 IW 1990
Inhoudsindicatie
Aanslag IB/PVV 2016. Het stilzitten van belanghebbende is onvoldoende om aan te nemen dat de pensioenregeling niet tijdig is ingegaan. De Inspecteur heeft daarom ten onrechte de totale pensioenaanspraak in aanmerking genomen als loon uit vroegere dienstbetrekking. Belanghebbende heeft niet aannemelijk gemaakt dat de pensioenuitkeringen oninbaar waren en deze moeten daarom in de heffing worden betrokken. Nederland is heffingsbevoegd over de pensioenuitkeringen onder het belastingverdrag Nederland-België.
Uitspraak
Zittingsplaats Den Haag
Team Belastingrecht
meervoudige kamer
nummer BKDH-22/00011
in het geding tussen:
(gemachtigde: P.J.M. Thewissen)
en
(vertegenwoordiger: […] )
op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant van 19 november 2021, nummer BRE 19/6526.
Procesverloop
Aan belanghebbende is voor het jaar 2016 een aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 5.947.242 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 41.766 (de aanslag). Bij gelijktijdig gegeven beschikkingen is een bedrag van € 248.033 aan belastingrente en een bedrag van € 1.167.765 aan revisierente in rekening gebracht (de rentebeschikkingen).
Bij uitspraak op bezwaar heeft de Inspecteur het tegen de aanslag gemaakte bezwaar afgewezen.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld bij de Rechtbank. Ter zake hiervan is een griffierecht geheven van € 47. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. Ter zake hiervan is een griffierecht geheven van € 134. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend. Voorafgaand aan de zitting heeft belanghebbende een pleitnota ingediend. De Inspecteur heeft schriftelijk op deze pleitnota gereageerd.
In de Tijdelijke aanwijzing gerechtshof Den Haag voor hogerberoepszaken rijksbelastingen van het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch (Stcrt. 2021, 9365) is het gerechtshof Den Haag aangewezen als gerechtshof waarvan de zittingsplaats tijdelijk mede wordt aangemerkt als zittingsplaats van het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch. Op grond van voornoemde regeling heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden in Den Haag op 4 oktober 2022. Partijen zijn verschenen. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.
Feiten
Belanghebbende is geboren op [datum] 1946 en woont sinds 1992 in België.
Belanghebbende is directeur en enig aandeelhouder van [A B.V.] (de vennootschap). De vennootschap is in Nederland gevestigd. De vennootschap behoort, samen met diverse andere vennootschappen, tot het concern [A Groep] .
Belanghebbende heeft bij de vennootschap in eigen beheer een ouderdomspensioen opgebouwd.
Op 19 juni 2014 heeft de Officier van Justitie conservatoir beslag gelegd bij de vennootschap ten aanzien van alle bestaande en toekomstige vorderingen van belanghebbende op de vennootschap.
Op 26 februari 2015 hebben [Stichting B] en [C B.V.] conservatoir beslag gelegd bij de vennootschap ten aanzien van alle bestaande en toekomstige vorderingen van belanghebbende op de vennootschap.
Op [datum] 2016 heeft belanghebbende de 70-jarige leeftijd bereikt.
In een brief van de adviseur van belanghebbende aan de Belastingdienst met dagtekening 27 juli 2016 staat, voor zover van belang, het volgende:
“Op [datum] 2016, is [belanghebbende] op 70-jarige leeftijd met pensioen gegaan. Zijn pensioen bedraagt Euro 175.547,-- [belanghebbende] blijft werkzaam in de besloten vennootschap [A B.V.] .
Gezien het feit dat [belanghebbende] met ingang van [datum] 2016 een pensioen geniet van Euro 175.547,-- op jaarbasis en gezien de financiële positie van [A B.V.] is een salaris en pensioenuitkering van samen Euro 355.547,-- onbetaalbaar voor [A B.V.] . (…)
Omdat het pensioen moet ingaan op de 70 jarige leeftijd van [belanghebbende] en om de lasten voor het bedrijf niet verder te laten oplopen verzoeken wij u het salaris van [belanghebbende] in afwijking van artikel 12a, Wet Loonbelasting vanaf juni 2016 op nihil te mogen stellen.”
In een e-mail van de heer [D] van de [A Groep] aan de Inspecteur van 22 december 2017 staat het volgende:
“Omdat [belanghebbende] de maximale pensioeningangsdatum van 70 jaar al in 2016 heeft bereikt is zijn pensioen dus ingegaan. Dat hij heeft besloten om de verloning van het pensioen op te schorten doet daar m.i. niet aan af.”
In een e-mail van de heer [D] aan de Inspecteur van 30 april 2018 staat het volgende:
“Tijdens onze bespreking van 23 april jl. werd onder meer ingegaan op de pensioensituatie van [belanghebbende] . Ik wees erop dat [belanghebbende] , vanwege de beslaglegging door het O.M. alsmede vanwege een tekort aan liquiditeiten, heeft besloten om het pensioen vooralsnog niet te verlonen.”
Belanghebbende heeft in 2016 geen uitkeringen uit het pensioen ontvangen.
In België is tot en met 2016 geen belasting geheven over het pensioen.
Belanghebbende heeft voor het jaar 2016 aangifte IB/PVV gedaan naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 119.531 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 41.766. Belanghebbende heeft geen inkomen ter zake van het pensioen aangegeven.
De Inspecteur is afgeweken van de aangifte en heeft bij de aanslag IB/PVV voor het jaar 2016 de waarde in het economisch verkeer van belanghebbendes pensioenaanspraak jegens de vennootschap betrokken. Daarbij is het belastbaar inkomen uit werk en woning gecorrigeerd naar € 5.947.242.
Oordeel van de Rechtbank
3. De Rechtbank heeft geoordeeld:
“4.1. Niet in geschil is dat het pensioen een pensioenregeling is in de zin van artikel 18 van de Wet. Aanspraken ingevolge een (zuivere) pensioenregeling behoren niet tot het loon.¹
De inspecteur heeft zich op het standpunt gesteld dat de pensioenregeling in 2016 onzuiver is geworden, omdat deze niet tijdig is ingegaan. Een ouderdomspensioen moet namelijk uiterlijk ingaan op het tijdstip waarop de werknemer een leeftijd heeft bereikt die vijf jaar hoger is dan de AOW-leeftijd². Op [datum] 2016 heeft belanghebbende de 70-jarige leeftijd bereikt. Deze leeftijd is vijf jaar hoger dan de voor belanghebbende geldende AOW-leeftijd. Volgens de inspecteur is het pensioen op dat moment dus niet langer als een zuivere pensioenregeling aan te merken.
Belanghebbende heeft niet weersproken dat de pensioenregeling niet tijdig is ingegaan. Daarmee staat vast dat de pensioenregeling in 2016 onzuiver is geworden en dat sprake is van een gebeurtenis als bedoeld in artikel 19b, lid 1, aanhef en onderdeel a, van de Wet. De aanspraak is dan op het onmiddellijk daaraan voorafgaande moment belastbaar als loon uit vroegere dienstbetrekking.