Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 29-12-2022, ECLI:NL:GHSHE:2022:4702, 21/00409 tot en met 21/00413, 21/00415, 21/00417 en 21/00424
Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 29-12-2022, ECLI:NL:GHSHE:2022:4702, 21/00409 tot en met 21/00413, 21/00415, 21/00417 en 21/00424
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof 's-Hertogenbosch
- Datum uitspraak
- 29 december 2022
- Datum publicatie
- 12 juli 2023
- Formele relaties
- Eerste aanleg: ECLI:NL:RBZWB:2021:236, Bekrachtiging/bevestiging
- Cassatie: ECLI:NL:HR:2024:1557
- Zaaknummer
- 21/00409 tot en met 21/00413, 21/00415, 21/00417 en 21/00424
- Relevante informatie
- Art. 16 lid 4 AWR
Inhoudsindicatie
Het hof is van oordeel dat de inspecteur bij het opleggen van de navorderingsaanslagen IB/PVV 2001 tot en met 2008 voldoende voortvarend heeft gehandeld.
Uitspraak
Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Nummers: 21/00409 tot en met 21/00413, 21/00415, 21/00417 en 21/00424
Uitspraak op het hoger beroep van
[belanghebbende] ,
wonend in [woonplaats] ,
hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraak van rechtbank Zeeland-West-Brabant (hierna: de rechtbank) van 19 januari 2021, nummers BRE 17/7756 tot en met 17/7760, 17/7762, 17/7764 en 17/7817, in het geding tussen belanghebbende en
de inspecteur van de Belastingdienst,
hierna: de inspecteur.
1 Ontstaan en loop van het geding
De inspecteur heeft navorderingsaanslagen inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) 2001 tot en met 2010, 2012 en 2014 alsmede navorderingsaanslagen inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet (hierna: Zvw) 2006 en 2007 opgelegd. Tevens is bij beschikking heffingsrente in rekening gebracht.
Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt. De inspecteur heeft uitspraken op bezwaar gedaan en de bezwaren ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft tegen deze uitspraken beroep ingesteld bij de rechtbank. De rechtbank heeft de beroepen betreffende de navorderingsaanslagen IB/PVV 2012 en 2014 en Zvw 2006 niet-ontvankelijk verklaard, de beroepen tegen de navorderingsaanslag IB/PVV 2010 en de daarop betrekking hebbende verminderingsbeschikking ongegrond en de beroepen betreffende de overige navorderingsaanslagen gegrond verklaard.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de rechtbank hoger beroep ingesteld bij het hof. In de motivering van het hogerberoepschrift heeft belanghebbende te kennen gegeven dat hij het door hem ingestelde hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank voor zover deze betrekking heeft op de nummers 17/7765 tot en met 17/7770 en 17/7817, waarmee corresponderen de bij het hof geregistreerde nummers: 21/00418 tot en met 21/00424, intrekt.
De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
De zitting heeft plaatsgevonden op 20 oktober 2022 in ’s-Hertogenbosch. Daar is verschenen namens de inspecteur, [de inspecteur] . [gemachtigde] , als gemachtigde van belanghebbende, heeft aan de zitting deelgenomen door middel van een tweezijdig audiovisueel elektronisch communicatiemiddel, te weten ‘Teams’.
Belanghebbende heeft voor de zitting een pleitnota toegezonden aan het hof. De griffier heeft deze pleitnota ter zitting overhandigd aan de inspecteur. Belanghebbende heeft de pleitnota tijdens de zitting voorgelezen.
Het hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.
Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat gelijktijdig met de uitspraak aan partijen wordt verzonden.
2 Feiten
Belanghebbende heeft met dagtekening 4 juni 2014 een inkeermelding gedaan bij de Belastingdienst. In het inkeerverzoek maakt belanghebbende melding van een door hem aangehouden tegoed op een Luxemburgse bankrekening. Belanghebbende heeft het saldo op deze rekening in het verleden niet vermeld in zijn aangiften IB/PVV.
In de periode 29 oktober 2014 tot en met 26 april 2016 heeft de inspecteur belanghebbende diverse keren verzocht om nadere gegevens en informatie met betrekking tot het ingekeerde vermogen te verstrekken. Belanghebbende heeft telkens op deze verzoeken gereageerd en heeft daarbij informatie aan de inspecteur verstrekt. Uit de door belanghebbende overgelegde informatie volgt dat belanghebbende drie rekeningen aanhield bij [de bank] te [land] . Eén van deze rekeningen stond op naam van [bedrijf] (hierna: [bedrijf] ). Belanghebbende heeft verklaard dat hij economisch gerechtigd is tot deze rekening. De rekening op naam van [bedrijf] is op 1 oktober 2014 opgeheven.
[bedrijf] is een rechtspersoon gevestigd in [plaats 1] , opgericht op [datum] 2008 naar [plaats 1] recht, met een in aandelen verdeeld kapitaal.
Op 16 juni 2016 heeft de inspecteur voor de laatste keer stukken en informatie van belanghebbende ontvangen.
Tot de gedingstukken behoort een e-mail van 12 september 2016 van de behandelend ambtenaar aan een collega (hierna: de e-mail). In de e-mail is onder meer het volgende vermeld:
“Bij mij is in behandeling het dossier van [belanghebbende] (ook opgenomen in de APV applicatie):
na diverse correspondentie met belastingplichtige/tussenpersoon heb ik besloten het standpunt in te nemen het vermogen in Box 3 te belasten (ook voor de 4 jaar dat het vermogen achter de façade van [bedrijf] was gestald).
Redenen voor mijn standpunt:
- de belastingplichtige heeft geen gegevens van de Inc., als er gegevens worden opgevraagd moet dat telkens via de bank lopen, eventuele stukken liggen daar;
- belastingplichtige weet niets van de Inc., voor hun gevoel bestond de Inc niet, ze beschikten vrij over het vermogen, zonder tussenkomst ban de bank/lnc, derhalve alsof het de persoonlijke bankrekening van belastingplichtige was.;
- er zijn nooit aandeelhoudersvergaderingen gehouden of jaarrekeningen/-verslagen gemaakt, er is geen titel van inbreng (de gelden zijn overgemaakt naar de rekening op naam van de Inc en later weer teruggestort op de rekening op naam van belastingplichtige zelf);
- de Inc. is puur gebruikt als huls, als barrière om het vermogen moeilijker traceerbaar te maken zodat het vermogen niet rechtstreeks op naam van belastingplichtige stond;
- derhalve reken ik de vermogensbestanddelen op naam van de Inc. toe aan belastingplichtige.
Het vorenstaande past ook bij het gevoel wat ik bij dit dossier heb.
Mocht jij een andere mening zijn toegedaan dan stel ik voor het dossier over te dragen aan Den Haag (of een andere locatie waar op dit moment de Box 2 gevallen behandeld worden). In dat geval ontvang ik graag, op korte termijn, van jou de naam van degene met wie ik contact kan opnemen voor het doorsturen van dit dossier.”.
De inspecteur heeft belanghebbende met zijn brief van 24 november 2016 verzocht of hij instemt met verlenging van de navorderingstermijn betreffende de navorderingsaanslagen IB/PVV 2001 tot en met 2003.
De inspecteur heeft met zijn brief van 6 december 2016 navorderingsaanslagen IB/PVV 2001 tot en met 2003 aangekondigd.
De inspecteur heeft met dagtekening 23 december 2016 navorderingsaanslagen IB/PVV 2001 tot en met 2003 vastgesteld.
De inspecteur heeft met zijn brief van 28 december 2016 navorderingsaanslagen IB/PVV 2004 tot en met 2014 aangekondigd.
De inspecteur heeft met dagtekening 11 februari 2017 navorderingsaanslagen IB/PVV 2008 tot en met 2010 en 2012 vastgesteld.
De inspecteur heeft met dagtekening 14 februari 2017 en 15 februari 2017 bij verminderingsbeschikkingen de navorderingsaanslag IB/PVV 2010 respectievelijk 2009 ambtshalve verminderd.
De inspecteur heeft met dagtekening 20 februari 2017 navorderingsaanslagen IB/PVV 2004 tot en met 2007 en Zvw 2006 en 2007 vastgesteld.
Belanghebbende heeft tegen de in 2.8, 2.10 en 2.12 bedoelde navorderingsaanslagen en tegen de verminderingsbeschikkingen voor de jaren 2010 en 2011 bezwaar gemaakt. Bij in één brief vervatte uitspraken op bezwaar van 27 oktober 2017 heeft de inspecteur de bezwaren tegen de navorderingsaanslagen en het bezwaar tegen de verminderingsbeschikking van de navorderingsaanslag IB/PVV voor het jaar 2010 afgewezen.
Nadat belanghebbende tegen de uitspraken op bezwaar beroep heeft ingesteld, heeft de inspecteur met dagtekening 24 mei 2018 bij verminderingsbeschikkingen de navorderingsaanslagen IB/PVV 2001 tot en met 2009 en 2011 en Zvw 2006 en 2007 ambtshalve verminderd. De navorderingsaanslagen IB/PVV 2001 tot en met 2008 zijn als volgt verminderd:
Belastbaar inkomen uit werk en woning (€) |
Belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang (€) |
Belastbaar inkomen uit sparen en beleggen (€) |
Bijdrage-inkomen (€) |
|
2001 |
22.465 |
56.592 |
||
2002 |
23.007 |
57.549 |
||
2003 |
23.996 |
59.287 |
||
2004 |
23.979 |
61.978 |
||
2005 |
23.592 |
67.115 |
||
2006 |
22.850 |
72.134 |
0 |
|
2007 |
27.373 |
75.714 |
1.566 |
|
2008 |
40.524 |
73.852 |
De rechtbank heeft het beroep betreffende de navorderingsaanslagen IB/PVV 2012 en 2014 en Zvw 2006 niet-ontvankelijk verklaard, de beroepen tegen de navorderingsaanslag IB/PVV 2010 en de daarop betrekking hebbende verminderingsbeschikking ongegrond verklaard. De rechtbank heeft de beroepen betreffende de overige navorderingsaanslagen gegrond verklaard, de uitspraken op bezwaar betreffende deze aanslagen vernietigd en de verminderingsbeschikkingen van 24 mei 2018 gehandhaafd.
3 Geschil en conclusies van partijen
Het geschil betreft het antwoord op de vraag of de inspecteur bij het opleggen van de navorderingsaanslagen IB/PVV 2001 tot en met 2008 voldoende voortvarend heeft gehandeld.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank voor zover die ziet op de navorderingsaanslagen IB/PVV 2001 tot en met 2008, vernietiging van de uitspraken op bezwaar met betrekking tot deze navorderingsaanslagen en vernietiging van deze navorderingsaanslagen. De inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank.