Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 29-12-2022, ECLI:NL:GHSHE:2022:4703, 21/00668
Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 29-12-2022, ECLI:NL:GHSHE:2022:4703, 21/00668
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof 's-Hertogenbosch
- Datum uitspraak
- 29 december 2022
- Datum publicatie
- 10 mei 2023
- Formele relaties
- Eerste aanleg: ECLI:NL:RBZWB:2021:1884, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Zaaknummer
- 21/00668
Inhoudsindicatie
Belanghebbende is bij beschikking aansprakelijk gesteld voor de belastingschuld van een derde. Naar het oordeel van het hof heeft de ontvanger onrechtmatig gehandeld door de beschikking te geven, omdat hij toen geen onderzoek naar het bewijs heeft verricht over de verzending van de naheffingsaanslagen aan de derde. Bovendien heeft de ontvanger ten onrechte niet de op de zaak betrekking hebbende stukken voorafgaand aan de beschikking ter inzage gelegd. De ontvanger beroept zich ten onrechte op een geheimhoudingsplicht. Uit artikel 67, lid 1, IW volgt immers dat een uitzondering op de geheimhoudingsplicht geldt indien de informatieverstrekking noodzakelijk is voor de uitvoering van de IW of voor de heffing van enige rijksbelasting. Het standpunt van de ontvanger dat zijn geheimhoudingsplicht hem verhinderde belanghebbende vóór het geven van de beschikking aansprakelijkstelling inzage te geven in de op de zaak betrekking hebbende stukken is in strijd met de wet en dus onrechtmatig. Belanghebbende heeft als direct gevolg van het onrechtmatig handelen schade geleden en komt daarom in aanmerking voor een schadevergoeding. In de bezwaarfase heeft de ontvanger in vergaande mate onzorgvuldig gehandeld, omdat hij onnodig lang heeft volhard in de rechtmatigheid van de beschikking en belanghebbende daardoor onnodig op kosten heeft gejaagd. Volgt vergoeding van de werkelijke kosten van bezwaar. Belanghebbende heeft ook recht op vergoeding van de werkelijke proceskosten.
Uitspraak
Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Nummer: 21/00668
Uitspraak op het hoger beroep van
[belanghebbende] ,
gevestigd in [vestigingsplaats] (Duitsland),
hierna: belanghebbende,
en het incidentele hoger beroep van
de ontvanger van de Belastingdienst,
hierna: de ontvanger,
tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant (hierna: de rechtbank) van 1 april 2021, nummer BRE 20/5574 in het geding tussen belanghebbende en de ontvanger.
1 Ontstaan en loop van het geding
De ontvanger heeft belanghebbende aansprakelijk gesteld voor een bedrag van € 307.099 ter zake van door [OOD] (hierna: [OOD] ) niet betaalde naheffingsaanslagen loonheffing. Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt. De ontvanger heeft uitspraak op bezwaar gedaan en het bezwaar gegrond verklaard en een vergoeding van de kosten van dat bezwaar toegewezen.
Belanghebbende heeft tegen de beslissing ten aanzien van de kosten van bezwaar beroep ingesteld bij de rechtbank. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de rechtbank hoger beroep ingesteld bij het hof. De ontvanger heeft een verweerschrift ingediend.
De ontvanger heeft incidenteel hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank. Belanghebbende heeft schriftelijk gereageerd op het incidentele hoger beroep.
De zitting heeft plaatsgevonden op 10 november 2022 in ’s-Hertogenbosch. Daar zijn verschenen [gemachtigde] , als gemachtigde van belanghebbende, tot bijstand vergezeld van [A] en, namens de ontvanger, [ontvanger 1] en [ontvanger 2] .
Beide partijen hebben tijdens de zitting een pleitnota voorgelezen en exemplaren daarvan overgelegd aan het hof en aan de andere partij. Zij hebben geen bezwaar gemaakt tegen overlegging van de bij deze pleitnota’s behorende bijlagen.
Het hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.
Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat gelijktijdig met de uitspraak aan partijen wordt verzonden.
2 Feiten
De inspecteur heeft met dagtekening 8 september 2017 aan [OOD] naheffingsaanslagen loonheffingen over de jaren 2012 en 2013 vastgesteld ten bedrage van respectievelijk € 316.263 en € 496.037 (hierna: de naheffingsaanslagen). De naheffingsaanslagen betreffen zogenoemde penaanslagen, die door de inspecteur zelf zijn berekend en geprint (hierna: aanslagbiljetten). De aanslagbiljetten zijn als volgt geadresseerd:
“AANTEKENEN
[OOD]
[adres]
[plaats]
BULGARIJE”.
[OOD] heeft de naheffingsaanslagen niet betaald.
De ontvanger heeft belanghebbende met zijn brief van 6 juni 2018 ervan in kennis gesteld dat hij voornemens is belanghebbende aansprakelijk te stellen, omdat [OOD] in gebreke is gebleven met het betalen van de naheffingsaanslagen (hierna: de vooraankondiging). Bij de vooraankondiging is een kopie van het controlerapport inzake een ingesteld onderzoek bij [OOD] gevoegd.
Belanghebbende heeft naar aanleiding van de vooraankondiging verzocht om inzage in de op de zaak betrekking hebbende stukken, teneinde te verifiëren in hoeverre de belastingschuld onbetaald is gebleven en hoe is bepaald voor welk deel van dit bedrag belanghebbende aansprakelijk is. De ontvanger heeft de inzage geweigerd, omdat volgens hem pas recht op inzage bestaat nadat bezwaar tegen een beschikking aansprakelijkstelling is gemaakt. Per e-mail van 18 juni 2019 heeft de ontvanger belanghebbende bericht dat hij binnen afzienbare tijd de beschikking aansprakelijkstelling zal geven, “(t)eneinde deze impasse te doorbreken”.
De ontvanger heeft belanghebbende bij de beschikking met dagtekening 16 juli 2019 (hierna: de beschikking aansprakelijkstelling) op de voet van artikel 34 Invorderingswet 1990 (hierna: IW) aansprakelijk gesteld voor een bedrag van € 307.099 ter zake van de onbetaald gebleven naheffingsaanslagen.
Belanghebbende heeft tegen de beschikking aansprakelijkstelling bezwaar gemaakt en verzocht om vergoeding van de kosten in verband met de behandeling van het bezwaar.
Op 15 oktober 2019 heeft belanghebbende inzage gehad in de op de zaak betrekking hebbende stukken. Toen heeft belanghebbende gevraagd naar informatie omtrent de bekendmaking van de naheffingsaanslagen.
In de e-mail van 25 oktober 2019 herhaalt belanghebbende het verzoek om informatie omtrent de bekendmaking van de naheffingsaanslagen. In reactie daarop heeft de ontvanger in de e-mail van 29 oktober 2019 onder meer het volgende bericht:
“T.a.v. de aangetekende verzending van de aanslagbiljetten waarnaar u 15 oktober jl. vroeg, kan ik u bij deze melden dat het aangetekend verzenden niet over de landsgrenzen heen werkt.”.
Met haar brief met dagtekening 15 november 2019 heeft belanghebbende het bezwaar gemotiveerd. Daarin wordt - onder meer - uitdrukkelijk de verzending van de naheffingsaanslagen betwist.
Op 31 januari 2020 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen belanghebbende en de ontvanger. Tijdens dit gesprek is bekeken of een compromissoire oplossing kon worden bereikt.
Op 11 februari 2020 heeft de ontvanger intern navraag gedaan naar een bewijs van verzending van de naheffingsaanslagen.
De ontvanger heeft met dagtekening 2 maart 2020 uitspraak op bezwaar gedaan en de beschikking aansprakelijkstelling vernietigd. In de uitspraak op bezwaar is onder meer het volgende vermeld:
“In het licht van de uitspraak van de Hoge Raad van 7 februari 2020, kan de Ontvanger niet aan zijn bewijslast voldoen dat daadwerkelijke verzending van de naheffingsaanslagen loonheffingen aan belastingschuldige heeft plaatsgevonden. Hierdoor kan de Ontvanger niet aannemelijk maken dat belastingschuldige ‘in gebreke’ is, zoals in artikel 49 Invorderingswet 1990 wordt vereist voor aansprakelijkstelling. Aan de beoordeling van de overige gronden van uw bezwaar, kom ik om die reden niet meer toe.”.
De ontvanger heeft bij de uitspraak op bezwaar een volgens forfaitaire normen bepaalde vergoeding van de kosten van bezwaar van € 261 toegekend.
Belanghebbende heeft uitsluitend tegen de beslissing ten aanzien van de kosten van bezwaar beroep ingesteld bij de rechtbank. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, de beslissing van de ontvanger van 2 maart 2020 vernietigd en de vergoeding van de kosten van bezwaar vastgesteld op € 10.000. Verder heeft de rechtbank een proceskostenvergoeding van € 1.068 toegekend.
3 Geschil en conclusies van partijen
Het geschil betreft het antwoord op de volgende vragen:
-
Heeft belanghebbende recht op vergoeding van werkelijke kosten die zij vanaf de ontvangst van de vooraankondiging tot en met de behandeling van het onderhavige hoger beroep heeft gemaakt?
-
Indien vraag a bevestigend wordt beantwoord is de hoogte van de vergoeding in geschil.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank en tot vaststelling van de vergoeding van de kosten van bezwaar op - naar het hof begrijpt - € 34.399,20, van de kosten van het beroep op € 28.669 en van het hoger beroep op € 19.199.
De ontvanger concludeert primair tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank en bevestiging van de uitspraak op bezwaar. Subsidiair concludeert de ontvanger tot vergoeding van de kosten van bezwaar tot een bedrag van € 5.000.