Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 29-03-2023, ECLI:NL:GHSHE:2023:1033, 21/00777
Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 29-03-2023, ECLI:NL:GHSHE:2023:1033, 21/00777
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof 's-Hertogenbosch
- Datum uitspraak
- 29 maart 2023
- Datum publicatie
- 17 augustus 2023
- Formele relaties
- Eerste aanleg: ECLI:NL:RBZWB:2021:1866, Bekrachtiging/bevestiging
- Zaaknummer
- 21/00777
- Relevante informatie
- Besluit reprografisch verveelvoudigen [Tekst geldig vanaf 10-03-2009], Art. 4 WBRV, Art. 63 AWR
Inhoudsindicatie
Niet in geschil is dat belanghebbende op grond van de letterlijke tekst van de Wet BRV overdrachtsbelasting is verschuldigd ter zake van de verkrijging. Naar het oordeel van het hof kan niet worden gezegd dat het heffen van overdrachtsbelasting in de onderhavige situatie in strijd is met doel en strekking van artikel 4 Wet BRV.
Uitspraak
Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Nummer: 21/00777
Uitspraak op het hoger beroep van
[belanghebbende] ,
gevestigd in [vestigingsplaats] ,
hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant (hierna: de rechtbank) van 15 april 2021, nummer BRE 18/7782, in het geding tussen belanghebbende en
de inspecteur van de Belastingdienst,
hierna: de inspecteur.
1 Ontstaan en loop van het geding
Belanghebbende heeft aangifte gedaan van door haar verschuldigde overdrachtsbelasting ter zake van een verkrijging op 15 december 2017. Zij heeft de aangegeven overdrachtsbelasting voldaan op 29 december 2017.
Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de voldoening. De inspecteur heeft uitspraak op bezwaar gedaan en het bezwaar ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak beroep ingesteld bij de rechtbank. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de rechtbank hoger beroep ingesteld bij het hof. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
De zitting heeft plaatsgevonden op 16 februari 2023 in ’s-Hertogenbosch. Daar zijn verschenen [gemachtigde 1 ] en [gemachtigde 2] , als gemachtigden van belanghebbende, alsmede, namens de inspecteur, [inspecteur 1] , [inspecteur 2] en [inspecteur 3] .
Beide partijen hebben tijdens de zitting een pleitnota voorgelezen en exemplaren daarvan overgelegd aan het hof en aan de andere partij.
Op verzoek van het hof heeft de inspecteur ter zitting een print van de e-mail van 2 mei 2018 overgelegd aan het hof en de andere partij.
Het hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.
Na afloop van de zitting heeft belanghebbende het ‘formulier proceskosten’ overgelegd aan het hof.
Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat gelijktijdig met de uitspraak aan partijen wordt verzonden.
2 Feiten
Belanghebbende is opgericht op 15 december 2017. In het geplaatste kapitaal wordt, elk voor 25 procent, deelgenomen door [B.V. 1] , [B.V. 2] , [B.V. 3] en [B.V. 4] (hierna: de 4 B.V.’s). De 4 B.V.’s hielden op dat moment elk 2,5 procent, tezamen 10 procent, van de aandelen in [B.V. 5] B.V. (hierna: [B.V. 5] B.V.).
Op dezelfde dag (15 december 2017) hebben de 4 B.V.’s hun aandelen in [B.V. 5] B.V. verkocht aan belanghebbende tegen schuldigerkenning van de koopprijs (hierna: de verkrijging). Op 15 december 2017 was [B.V. 5] B.V. een fictieve onroerende zaak ofwel een onroerende zaakrechtspersoon, als bedoeld in artikel 4, lid 1, aanhef en onderdeel a, Wet op belastingen van rechtsverkeer (hierna: Wet BRV).
Met ingang van 15 december 2017 heeft belanghebbende rechtstreeks een tiende belang in [B.V. 5] B.V.. Elk van de 4 B.V.’s is met belanghebbende een verbonden lichaam in de zin van artikel 4, lid 3, aanhef en onderdeel b, in verbinding met artikel 4, lid 7, aanhef en onderdeel c, Wet BRV.
Op 15 februari 2018 is de schuldig gebleven koopsom (zie 2.2) omgezet in aandelenkapitaal.
Belanghebbende heeft aangifte gedaan van door haar verschuldigde overdrachtsbelasting ter zake van de verkrijging ten bedrage van € 114.807. Dit bedrag is betaald op 29 december 2017. De inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar besloten geen teruggaaf te verlenen.
Belanghebbende heeft op 31 oktober 2017 het Ministerie van Financiën verzocht om toepassing van de hardheidsclausule.1 Op 11 december 2017 heeft het Ministerie van Financiën beslist en is het verzoek afgewezen.
3 Geschil en conclusies van partijen
Niet in geschil is dat belanghebbende op grond van de letterlijke tekst van de Wet BRV overdrachtsbelasting is verschuldigd ter zake van de verkrijging.
In geschil is of doel en strekking van, specifiek, artikel 4, lid 3, onderdeel b, Wet BRV dan wel van, meer in het algemeen, artikel 4 WBR er in dit geval aan in de weg staan dat belanghebbende overdrachtsbelasting is verschuldigd ter zake van de verkrijging.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en teruggave van de voldane overdrachtsbelasting ten bedrage van € 114.807. De inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank.