Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 14-03-2023, ECLI:NL:GHSHE:2023:1791, BKDH-22/00220 en BKDH-22/00240
Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 14-03-2023, ECLI:NL:GHSHE:2023:1791, BKDH-22/00220 en BKDH-22/00240
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof 's-Hertogenbosch
- Datum uitspraak
- 14 maart 2023
- Datum publicatie
- 20 juni 2023
- Formele relaties
- Eerste aanleg: ECLI:NL:RBZWB:2022:394, Bekrachtiging/bevestiging
- Zaaknummer
- BKDH-22/00220 en BKDH-22/00240
- Relevante informatie
- Art. 8:14 Awb, Art. 15e Wet Vpb 1969
Inhoudsindicatie
Houdsterstructuur van participant/belastingadviseur in accountants- en advieskantoor. Het aan belanghebbende 1 (een in Nederland gevestigde BV) door belanghebbende 2 (een in België gevestigde BVBA) in rekening gebrachte bedrag van € 106.352 kan belanghebbende 1 niet ten laste van haar winst brengen, omdat deze betaling is verricht met het oogmerk om belanghebbende 2 als haar (middellijk) aandeelhouder te bevoordelen. Belanghebbende 1 beschikt niet over een vaste inrichting in België. De weigering van de aftrek van het bedrag van € 106.352 is niet in strijd met EU-recht. De Inspecteur heeft het vertrouwens- en zorgvuldigheidsbeginsel niet geschonden.
Uitspraak
GERECHTSHOF ’S-HERTOGENBOSCH
Zittingsplaats Den Haag
Team Belastingrecht
meervoudige kamer
nummers BKDH-22/00220 en BKDH-22/00240
Uitspraak van 14 maart 2023
in het geding tussen:
[X-1] B.V. te [Z-1] , hierna: [belanghebbende 1] ,
en
[X-2] BVBA te [Z-2] (België), hierna: [belanghebbende 2] ,
belanghebbenden,
en
de inspecteur van de Belastingdienst, de Inspecteur,
(vertegenwoordiger: […] )
op het hoger beroep van [belanghebbende 1] en het voorwaardelijk incidenteel hoger beroep van de Inspecteur tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant (de Rechtbank) van 28 januari 2022, nummers BRE 19/4793 en 19/4794.
Procesverloop
1.1. Aan [belanghebbende 1] is voor het jaar 2014 een aanslag in de vennootschapsbelasting opgelegd naar een belastbaar bedrag van € -/-32.986.
1.2. Aan [belanghebbende 2] is voor het jaar 2014 een aanslag in de vennootschapsbelasting opgelegd naar een belastbaar bedrag van € 106.352. Bij gelijktijdig gegeven beschikking is een bedrag van € 5.405 aan belastingrente in rekening gebracht (de rentebeschikking).
1.3. [belanghebbende 1] heeft bezwaar gemaakt tegen de in 1.1 bedoelde aanslag en [belanghebbende 2] tegen de in 1.2 bedoelde aanslag. Bij uitspraken op bezwaar heeft de Inspecteur deze bezwaren ongegrond verklaard.
1.4. [belanghebbende 1] heeft tegen de haar betreffende uitspraak beroep ingesteld bij de Rechtbank (zaaknummer BRE 19/4793) en [belanghebbende 2] tegen de haar betreffende uitspraak (zaaknummer BRE 19/4794). Voor ieder beroep is een griffierecht van € 345 geheven. De Rechtbank heeft, na gezamenlijke behandeling van deze beroepen en verenigd in één uitspraak, het beroep met nummer BRE 19/4793 ongegrond verklaard, het beroep met nummer BRE 19/4794 gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar met betrekking tot de aan [belanghebbende 2] opgelegde aanslag vernietigd, de aan [belanghebbende 2] opgelegde aanslag vernietigd, en gelast dat de Inspecteur het door [belanghebbende 2] betaalde griffierecht van € 345 aan deze vergoedt.
1.5. [belanghebbende 1] heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank (zaaknummer BRE 19/4793) hoger beroep ingesteld. In verband daarmee is een griffierecht van € 548 geheven. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.6. De Inspecteur heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank (zaaknummer BRE 19/4794) voorwaardelijk incidenteel hoger beroep ingesteld. [belanghebbende 2] is in de gelegenheid gesteld ter zake daarvan een verweerschrift in te dienen, maar heeft hiervan geen gebruik gemaakt.
1.7. Het Hof heeft met toepassing van artikel 8:14, lid 1, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) tot voeging van de onderhavige zaken besloten.
1.8. In de Tijdelijke aanwijzing gerechtshof Den Haag voor hoger beroepszaken rijksbelastingen van het gerechtshof 's-Hertogenbosch (Stcrt. 2021, 9365) is het gerechtshof Den Haag aangewezen als gerechtshof waarvan de zittingsplaats tijdelijk mede wordt aangemerkt als zittingsplaats van het gerechtshof 's-Hertogenbosch. Op grond van voornoemde regeling heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden in Den Haag op 31 januari 2023. Belanghebbenden en de Inspecteur hebben voorafgaand aan de zitting per e-mail pleitnotities ingediend. De Inspecteur is verschenen. Belanghebbenden zijn, met bericht van verhindering en zonder verzoek om uitstel van de zitting, niet verschenen. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.
Feiten
2.1. [heer A] is gehuwd met [mevrouw A] . Zij zijn sinds 2003 woonachtig in België. [heer A] is belastingadviseur.
2.2. [heer A] bezit 100% van de aandelen van de in België gevestigde vennootschap [BVBA 1] , die op haar beurt 100% van de aandelen in [belanghebbende 2] bezit. [belanghebbende 2] bezit 100% van de aandelen in [BV 1] , die op haar beurt 100% van de aandelen in [belanghebbende 1] bezit.
2.3. [belanghebbende 2] is op [datum 1] 1987 naar Nederlands recht opgericht door [heer A] onder de naam [BV 2] . Op [datum 2] 2003 is besloten de werkelijke leiding van [belanghebbende 2] over te brengen naar België en de statuten aan te passen naar Belgisch recht, hetgeen heeft plaatsgevonden op [datum 3] 2003. Hierbij is de rechtsvorm van [belanghebbende 2] omgezet in een Belgische BVBA. [heer A] is sindsdien ‘zaakvoerder’ van [belanghebbende 2] . [belanghebbende 2] stelt enkele voertuigen en de woning gelegen aan de [adres] in [woonplaats] , België (de woning) ter beschikking aan [heer A] .
2.4. [belanghebbende 2] heeft in 1995 [BV 1] opgericht. Bestuurders van [BV 1] zijn [belanghebbende 2] en [mevrouw A] . [BV 1] is gevestigd in Nederland.
2.5. [BV 1] heeft in 2003 [belanghebbende 1] opgericht. Enig aandeelhouder en bestuurder van [belanghebbende 1] is sinds de oprichting [BV 1] . [belanghebbende 1] is gevestigd in Nederland.
2.6. Tot 1 januari 2013 had [belanghebbende 1] een participatie in de [de maatschap] . Per 1 januari 2013 heeft een herstructurering plaatsgevonden waarbij de maatschap is opgegaan in [NV 1] (de herstructurering). Ter zake van de herstructurering is onder meer het volgende overeengekomen:
- -
-
de participanten brengen hun praktijk in [NV 1] in;
- -
-
de participanten brengen hun goodwill in [NV 2] in;
- -
-
de participanten (re)organiseren hun persoonlijke houdsterstructuur, voor zover nodig, zodanig dat zij na de inbreng allen via een persoonlijke praktijk-BV participeren in zowel [NV 1] als [NV 2] ;
- -
-
de persoonlijke praktijk-BV sluit een zogenoemde ‘aansluitovereenkomst’ met [NV 2] ;
- -
-
de persoonlijke praktijk-BV sluit een managementovereenkomst met de persoonlijke houdstervennootschap;
- -
-
de participanten zijn in dienstbetrekking bij de persoonlijke houdstervennootschap.
De fiscale aspecten van de herstructurering, waaronder de bovenstaande stappen, zijn afgestemd tussen [NV 1] en de Inspecteur (brief van 7 oktober 2011 van de adviseur van [NV 1] en brief met bijlage van de adviseur van [NV 1] van 30 oktober 2012, beide voor akkoord getekend door de Inspecteur).
2.7. Sinds de herstructurering houdt [belanghebbende 1] aandelen in [BV 3] en [BV 4] . Laatstgenoemde vennootschap houdt 50% van de aandelen in [NV 2] en is bestuurder van [NV 2] . [BV 4] houdt daarnaast aandelen in [NV 1] .
2.8. [belanghebbende 1] is op 22 februari 2013 een ‘aansluitovereenkomst’ aangegaan met [NV 2] (de aansluitovereenkomst). De aansluitovereenkomst behelst het (middellijk) ter beschikking stellen door [belanghebbende 1] van managementactiviteiten aan [NV 2] . In de aansluitovereenkomst is onder meer het volgende overeengekomen:
“De ondergetekenden:
1. [ [heer A] ], belastingadviseur, (…) volgens zijn verklaring te dezen handelend als zaakvoerder van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid naar Belgisch recht [ [belanghebbende 2] ], (…) en als zodanig bevoegd gemelde besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid te dezen rechtens te vertegenwoordigen, welke vennootschap te dezen handelt als algemeen directeur van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [ [BV 1] ], (…) en als zodanig bevoegd gemelde besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid te dezen rechtens te vertegenwoordigen, welke vennootschap op haar beurt handelt als directeur van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [ [belanghebbende 1] ], (…) en als zodanig bevoegd gemelde besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid te dezen rechtens te vertegenwoordigen, de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [ [belanghebbende 1] ]
2. a. (…)
b. (…)
c. (…)
in aanmerking nemende dat:
[belanghebbende 1] houder is van aandelen in het kapitaal van de besloten vennootschappen met beperkte aansprakelijkheid [ [BV 3] ] en [ [BV 4] ] (…), welke laatstgenoemde vennootschap op haar beurt ondermeer aandeelhouder is van [ [NV 2] ];
[belanghebbende 1] tezamen met de andere aandeelhouders van de besloten vennootschappen met beperkte aansprakelijkheid [ [BV 3] ] en [ [BV 4] ] een aandeelhoudersovereenkomst heeft gesloten, (…);
de hiervoor onder 1 genoemde natuurlijke persoon indirect enig aandeelhouder en bestuurder van [belanghebbende 1] is;
de naamloze vennootschap [ [NV 1] ] (…) een terbeschikkingstellingsovereenkomst is aangegaan op zes december tweeduizend elf, op grond waarvan [ [NV 2] ] zich jegens [NV 1] heeft verplicht ten behoeve van [NV 1] alle benodigde managementactiviteiten te verrichten, welke terbeschikkingstellingsovereenkomst zal worden gewijzigd op tweeëntwintig februari tweeduizend dertien;
voormelde managementactiviteiten zullen worden verricht door alle middellijk aandeelhouders van [ [NV 2] ], die alle tevens onmiddellijk aandeelhouders zijn van de besloten vennootschappen met beperkte aansprakelijkheid [ [BV 3] ] en [ [BV 4] ];
[belanghebbende 1] , zoals vermeld één van vorenomschreven onmiddellijk aandeelhouders van [ [BV 3] ] en [ [BV 4] ], alle benodigde managementactiviteiten ten behoeve van [ [NV 2] ] en [NV 1] , namens haar zal laten verrichten door de hiervoor onder 1 genoemde natuurlijke persoon [ [heer A] ; Hof];
het wenselijk is de onderlinge rechtsverhouding dienaangaande schriftelijk vast te leggen;
partijen uitdrukkelijk vaststellen dat zij met deze overeenkomst niet beogen een arbeidsrechtelijke relatie op welke wijze dan ook tot stand te brengen met [ [NV 2] ] en/of [NV 1] ,
partijen stellen uitdrukkelijk vast dat de hiervoor onder 1 genoemde persoon [ [heer A] ; Hof] zich optimaal zal inspannen ten behoeve van [ [NV 2] ] en [NV 1] ;
2 Voorwerp van deze overeenkomst
1. [belanghebbende 1] laat met ingang van één januari tweeduizend dertien managementwerkzaamheden uitvoeren met betrekking tot de uitgeoefende onderneming(en) van [ [NV 2] ] en [NV 1] door de hierboven onder 1 genoemde natuurlijke persoon [ [heer A] ; Hof]. Deze natuurlijke persoon zal zich ondermeer moeten confirmeren aan het door [NV 1] vastgestelde sanctiebeleid de dato vijf en twintig september tweeduizend zeven zoals neergelegd in aangehechte notitie, en de daaruit voortvloeiende aan zijn functioneren te stellen eisen.
2. [belanghebbende 1] is verplicht voor de uitoefening van de in artikel 2.1 genoemde werkzaamheden uitsluitend gebruik te maken van de natuurlijke persoon, zoals in de aanhef vermeld [bedoeld is: [heer A] ; Hof], welke voldoet aan de kwalitatieve eisen welke door de aard van de te verrichten werkzaamheden aan de uitvoerende persoon mogen worden gesteld en [belanghebbende 1] staat er jegens [ [NV 2] ] voor in dat:
- de uitvoerende persoon zich met zijn gehele persoon en werkkracht zal inzetten ten behoeve van [ [NV 2] ] en [NV 1] ;
- de uitvoerende persoon bij het uitoefenen van zijn taak alles zal doen en nalaten wat een goed manager behoort te doen en na te laten.
3. Partijen zijn het erover eens en stellen bij deze overeenkomst vast dat de sub 1. genoemde natuurlijke persoon voldoet aan de kwalitatieve eisen als bedoeld.
4. De natuurlijke persoon die namens [belanghebbende 1] de managementwerkzaamheden uitvoert zal hierna manager worden genoemd.”
[NV 2] is op 22 februari 2013 een ‘terbeschikkingstellingsovereenkomst’ aangegaan met [NV 1] (de tbs-overeenkomst). Bij het aangaan van deze overeenkomst heeft namens [NV 2] (onder meer) [belanghebbende 1] gehandeld als haar directeur. [NV 2] stelt met de tbs-overeenkomst de managementactiviteiten en de goodwill ter beschikking aan [NV 1] . In de tbs-overeenkomst is, voor zover van belang, het volgende overeengekomen:
“De ondergetekenden:
1. a. (…)
b. (…)
c. (…)
2. a. (…)
b. (…)
c. [ [heer A] ], belastingadviseur, (…) volgens zijn verklaring te dezen handelend als zaakvoerder van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid naar Belgisch recht [ [belanghebbende 2] ], (…) en als zodanig bevoegd gemelde besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid te dezen rechtens te vertegenwoordigen, welke vennootschap te dezen handelt als algemeen directeur van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [ [BV 1] ], (…) en als zodanig bevoegd gemelde besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid te dezen rechtens te vertegenwoordigen, welke vennootschap te dezen handelt als directeur van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [ [belanghebbende 1] ], (…) en als zodanig bevoegd gemelde besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid te dezen rechtens te vertegenwoordigen,
de besloten vennootschappen met beperkte aansprakelijkheid (…), (…) en [ [belanghebbende 1] ], alle voormeld, te dezen handelend als directeuren van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [ [NV 2] ],
(…)
in aanmerking nemende dat:
op zes december tweeduizend elf [NV 1] en [NV 2] , destijds een naamloze vennootschap, een terbeschikkingstellingsovereenkomst hebben gesloten;
tussen [NV 2] en haar aandeelhouders-rechtspersonen en hun respectieve directeuren (van de directeuren van de respectieve aandeelhouderrechtspersoon), hierna ook te noemen: “de directeuren”, een aansluitovereenkomst werd gesloten, op grond van welke overeenkomst per één december tweeduizend elf de arbeid en vlijt van de directeuren ter beschikking werden gesteld van [NV 2] en van door [NV 2] aan te wijzen vennootschappen;
[NV 2] [NV 1] heeft aangewezen als de vennootschap voor wie de directeuren diensten zullen verlenen met de bevoegdheid van [NV 1] aan [NV 1] gelieerde vennootschappen aan te wijzen voor wie de directeuren eveneens diensten zullen verlenen;
op tweeëntwintig februari tweeduizend dertien de statuten van [NV 2] zijn gewijzigd, zulks met dien verstande dat hierbij ondermeer de rechtsvorm van deze vennootschap is gewijzigd van een naamloze vennootschap in een besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid;
op tweeëntwintig februari tweeduizend dertien de aandeelhouders van [NV 2] de aandelen in [NV 2] hebben overgedragen aan de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [ [BV 3] ] en [ [BV 4] ], (…) zulks ter storting op de door laatstgenoemde besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid bij oprichting uitgegeven aandelen, waardoor de aandeelhouders van [NV 2] vanaf tweeëntwintig februari tweeduizend dertien indirect aandeelhouders van [NV 2] zijn geworden;
de aansluitovereenkomsten de dato zes december tweeduizend elf, gezien het vorenstaande, zijn komen te vervallen en opnieuw zijn vastgelegd;
het voor [NV 2] en [NV 1] , gezien voormelde statutenwijziging van [NV 2] en de overdracht van aandelen in het kapitaal van [NV 2] , wenselijk is hun onderlinge rechtsverhouding dienaangaande opnieuw schriftelijk vast te leggen, waarmede de terbeschikkingstellingsovereenkomst de dato zes december tweeduizend komt te vervallen;
(…)
2 Voorwerp van deze overeenkomst/terbeschikkingstelling
1. [NV 2] heeft mede ten behoeve van [NV 1] bedongen dat de aan [NV 1] ter beschikking gestelde directeuren (van de directeuren) van de aandeelhouders-rechtspersonen van de besloten vennootschappen met beperkte aansprakelijkheid [BV 3] (…) en [BV 4] (…), beide voormeld, en indirect aandeelhouders-rechtspersonen van [NV 2] met ingang van één januari tweeduizend dertien hun werkzaamheden ten behoeve van [NV 1] (en de aan haar gelieerde ondernemingen) zullen verrichten in overeenstemming met de door hen gesloten aansluitovereenkomst, met de op hun beroepsuitoefening van toepassing zijnde wettelijke en andere regelgeving, met het terzake geldende door [NV 1] vastgestelde sanctiebeleid de dato vijf en twintig september tweeduizend zeven en overigens met de binnen ieders beroepsgroep geldende gebruiken en opvattingen. [NV 2] staat er voorts jegens [NV 1] voor in dat de uitvoerende personen zich met hun gehele persoon en werkkracht zullen inzetten ten behoeve van [NV 1] .”
Op 22 februari 2013 zijn de aandeelhouders van [BV 3] en [BV 4] , waaronder [belanghebbende 1] , vertegenwoordigd door [heer A] , een aandeelhoudersovereenkomst aangegaan. Hierin is onder meer het volgende overeengekomen:
“ALGEMENE VERPLICHTINGEN
Artikel 1
Partijen hebben jegens elkaar de navolgende verplichtingen:
a. uitgaande van de genoemde hoedanigheid van partijen, zet iedere partij zoveel mogelijk zijn/haar kennis en arbeid in ten behoeve van hun samenwerking welke plaatsvindt in [ [BV 3] en [BV 4] ], [NV 1] , [NV 2] en [ [BV 5] ];
(...)
WIJZE VAN DEELNEMING
Artikel 3
De aandeelhouders van de vennootschap zijn verplicht om hun aandeel in de
vennootschap in te brengen in een zogenoemde praktijkvennootschap (zijnde een besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid) onder de voorwaarde dat de aandeelhouder/natuurlijk persoon - middellijk of onmiddellijk via een andere door hem beheerste rechtspersoon, die aan de daartoe vanwege de standsorganisaties te stellen eisen voldoet - de enig bestuurder van de praktijkvennootschap is en er voor instaat, dat die vennootschap haar verplichtingen uit deze aandeelhoudersovereenkomst ook stipt nakomt, bij gebreke waarvan hij als bestuurder die verplichtingen als eigen verplichtingen zal nakomen en onder de garantie dat deze praktijkvennootschap blijvend dient te voldoen aan alle verordeningen die de betreffende standsorganisaties daaromtrent hebben uitgevaardigd of te eniger tijd mochten uitvaardigen.
De aandeelhouders van de vennootschap kunnen uiteindelijk mitsdien uitsluitend rechtspersonen zijn en geen natuurlijke personen.
(…)
NEVENFUNCTIES EN VERBODSBEPALINGEN
Artikel 18
1. Het is ieder van partijen verboden zonder schriftelijke toestemming van het bestuur van [NV 1] direct of indirect:
a. als accountant of belastingadviseur of consultant voor eigen rekening werkzaam
te zijn of rechtstreeks of zijdelings bij de uitoefening van een accountantspraktijk en/of belastingadviespraktijk en/of consultancypraktijk betrokken te zijn, anders dan in het kader van de onderneming, dan wel daarbij op enigerlei wijze financieel belang te hebben anders dan in het kader van de onderneming al dan niet gehonoreerde (neven-) functies op accountancy- en/of fiscaal gebied, bestuursfuncties en/of commissariaten te aanvaarden;
b. al dan niet gehonoreerde (neven-) functies op accountancy- en/of fiscaal gebied, bestuursfuncties en/of commissariaten te aanvaarden;
(…)
PERSONELE VERBONDENHEID
De comparanten/volmachtgevers, te dezen handelend leder voor zich in privé, verklaarden zich hierbij persoonlijk over en weer alsmede jegens de hiervoor sub 1. tot en met sub 7. genoemde besloten vennootschappen met beperkte aansprakelijkheid te verbinden tot nakoming van het bepaalde als opgenomen in de artikelen 1, 11, 14, 18 en 19 van deze akte. De daaruit voor de comparanten/volmachtgevers in privé voortvloeiende verplichtingen worden hierbij door de comparanten/volmachtgevers, te deze zowel handelend ieder voor zich in privé als in de hiervoor sub 1. tot en met sub 7. gemelde hoedanigheden, aanvaard.”
Vanaf de herstructurering heeft [BV 1] een arbeidsovereenkomst gesloten met [heer A] . Het salaris bedraagt € 110.000 per jaar. [BV 1] heeft [heer A] door middel van een managementovereenkomst ter beschikking gesteld aan [belanghebbende 1] tegen een vergoeding van € 110.000 per jaar (2014).
Ter zake van de hoogte van het loon zijn tussen [NV 1] en de Inspecteur afspraken gemaakt. In 2014 bedroeg het loon van een participant minimaal € 110.000 en voor recente toetreders 75% hiervan.
In maart 2013 hebben [belanghebbende 1] (opdrachtgever) en [belanghebbende 2] (opdrachtnemer) een overeenkomst van opdracht gesloten. In de overeenkomst is, voor zover van belang, het volgende overeengekomen:
“In aanmerking nemende:
dat opdrachtnemer is gespecialiseerd in internationale fiscale dienstverlening, in het bijzonder ten aanzien van België en Duitsland;
dat opdrachtgever deze expertise niet bezit en dienaargaande van de diensten van opdrachtnemer gebruik wenst te maken.
zijn overeengekomen als volgt;
1. Opdrachtgever en opdrachtnemer komen overeen dat opdrachtnemer de navolgende werkzaamheden ten behoeve van opdrachtgever zal uitvoeren:
• Algemene internationale fiscale en juridische advisering;
• Begeleiden van grensoverschrijdende fusies en overnames;
• Fiscale en juridische advisering grensoverschrijdende activiteiten NL-DE;
• Fiscale en juridische advisering grensoverschrijdende activiteiten NL-BE;
• Ontwikkelen van internationale commerciële concepten.
Opdrachtgever garandeert opdrachtnemer 250 adviesuren op jaarbasis.
Het tarief 2013 bedraagt €190,- ex omzetbelasting per uur.
Facturatie vindt na onderling overleg plaats.
3. Deze overeenkomst wordt aangegaan voor een periode van 2 jaren met een stilzwijgende verlenging van telkens 1 jaar.
4. Deze overeenkomst kan door beide partijen met in acht name van een opzegtermijn van drie maanden worden opgezegd.
5. Op deze overeenkomst is Nederlands recht van toepassing”
[belanghebbende 2] heeft aan [belanghebbende 1] een factuur uitgereikt met dagtekening 31 december 2014 (de factuur). Op de factuur is onder meer het volgende vermeld:
“betreft: facturatie 2014
BTW nr. [belanghebbende 1] BV: (…)
BTW nr. [belanghebbende 2] BVBA : (…)
Honoraruim conform doorlopende opdracht 2013 67.252 euro
Extra opdracht [naam] nov/dec. 39.100 euro
----------------
Totaal 106.352 euro
Betaling geschiedt in onderling overleg.”
De factuur heeft betrekking op 344 uren respectievelijk 200 uren besteed aan de genoemde opdrachten tegen een uurtarief van € 195,50 ex btw. Dit betreft 85% van het uurtarief van [heer A] dat aan cliënten van [NV 1] werd berekend (€ 230). Binnen [NV 1] is de norm 85% van het geldende uurtarief in geval van doorberekening tussen vestigingen. De werkzaamheden zijn verricht voor cliënten van [NV 1] . Volgens een verklaring van een medewerker van [NV 1] die verantwoordelijk was voor urenverantwoording en facturatie, zijn de betreffende uren van [heer A] verwerkt in de administratie van [NV 1] .
[belanghebbende 2] heeft in 2014 tevens diverse facturen van in totaal € 10.375 uitgereikt aan [Stichting 1] voor werkzaamheden op het gebied van datamanagement.
De bezittingen van [belanghebbende 2] bestaan volgens de commerciële balans voor het jaar 2014 uit de deelneming in [BV 1] , onroerende zaken, vorderingen en liquide middelen.
[belanghebbende 1] heeft op 20 juli 2016 een aangifte vennootschapsbelasting 2014 ingediend naar een belastbaar bedrag van € -/- 139.338. Daarbij is het bedrag van de factuur van [belanghebbende 2] van € 106.352 als kosten ten laste van het resultaat gebracht. Op dezelfde datum heeft [belanghebbende 2] een aangifte vennootschapsbelasting 2014 ingediend naar een belastbaar bedrag van nihil.
Naar aanleiding van een verzoek om inlichtingen van de Nederlandse Belastingdienst aan de Belgische Federale Overheidsdienst Financiën (FOD Financiën) heeft de Inspecteur op 13 april 2017 van de FOD Financiën de volgende informatie ontvangen:
“In de balans zijn zeker geen investeringen te vinden die betrekking hebben met het opbouwen van expertise met betrekking tot de German en Belgium desk.
Buiten renten zie ik niet dadelijk kosten die betrekking hebben op het bovenvermeld project en er is geen personeel in dienst van de vennootschap en de zaakvoerder krijgt geen vergoeding voor zijn eventuele werk in de vennootschap.
De enigste inkomsten van de Belgische vennootschap [belanghebbende 2] BVBA zijn verkopen van diensten, volgens mij een managementvergoeding van MAATSCHAP [belanghebbende 2] en mogelijk ook [belanghebbende 1] . Verder krijgt de vennootschap nog inkomsten via ontvangen intresten en voordelen in natura, voor het gratis gebruik mogen maken van Onroerende goederen, auto's enz.
Volgens mij is de BVBA [belanghebbende 2] , [adres] [postcode] [woonplaats] ( [nummer] ) gewoon een managementvennootschap met vooral zakelijke rechten van OG”
Met dagtekening 21 juli 2018 heeft de Inspecteur de aanslagen vennootschapsbelasting 2014 aan belanghebbenden opgelegd. De aan [belanghebbende 1] opgelegde aanslag is vastgesteld naar een belastbaar bedrag van € -/- 32.986. De Inspecteur is daarbij afgeweken van de door [belanghebbende 1] ingediende aangifte en heeft het bedrag van € 106.352 niet in aftrek toegelaten. De aan [belanghebbende 2] opgelegde aanslag is ter behoud van rechten vastgesteld naar een belastbaar bedrag van € 106.352.
Oordeel van de Rechtbank
3. De Rechtbank heeft, voor zover van belang, geoordeeld, waarbij [belanghebbende 1] is aangeduid als [belanghebbende 1] :
“4.3. [belanghebbende 1] heeft in de aangifte VPB 2014 het aan haar in rekening gebrachte bedrag van € 106.352 [zie 2.14] ten laste van de winst gebracht. Zij stelt zich op het standpunt dat sprake is van een betaling aan [belanghebbende 2] voor een concerndienst. [belanghebbende 1] beschikte zelf niet over kennis en expertise en huurt die in van [belanghebbende 2] , aldus belanghebbenden. Het staat de vennootschappen vrij om hun werkzaamheden op die manier in te richten. De inspecteur heeft het bedrag van € 106.352 niet in aftrek toegelaten. Volgens de inspecteur zouden de betalingen niet hebben plaatsgevonden, als er geen sprake was van een aandeelhoudersrelatie. De betalingen kunnen daarom volgens de inspecteur alleen worden verklaard vanuit een aandeelhoudersmotief. [belanghebbende 1] kan het bedrag van € 106.352 daarom volgens de inspecteur niet in aftrek brengen.
Vast staat dat [belanghebbende 1] op 22 februari 2013 partij is geweest bij het aangaan van de aansluitovereenkomst [zie 2.8] en de tbs-overeenkomst [zie 2.9]. Op grond van deze overeenkomsten staat [belanghebbende 1] er voor in dat [heer A] zich met zijn gehele persoon en werkkracht zal inzetten ten behoeve van [NV 2] en [NV 1] . [belanghebbende 1] is in dat kader een managementovereenkomst met [BV 1] aangegaan, bij wie [heer A] in loondienst is. Binnen deze constellatie heeft [belanghebbende 1] de beschikking over de volledige werkkracht en kennis van [heer A] . [belanghebbende 1] drijft niet zelf een belastingadvieskantoor. Alle omzet die door de werkkracht van [heer A] worden gerealiseerd, komt ten goede aan [NV 1] . De rechtbank ziet niet in op grond van welke zakelijke reden [belanghebbende 1] bovenop de werkkracht en kennis van [heer A] waarover zij immers al beschikt op grond van de managementovereenkomst, nog werkkracht en kennis van diezelfde persoon zou moeten ‘inkopen’ bij [belanghebbende 2] . Verder acht de rechtbank niet aannemelijk dat [belanghebbende 2] over expertise in België beschikt die niet belichaamd is in de persoon van [heer A] en waarvoor een zakelijke vergoeding is betaald. De rechtbank is daarom van oordeel dat er geen zakelijk motief aan de overeenkomst van opdracht en daarmee de factuur ten grondslag ligt. De betalingen moeten worden geacht te zijn gedaan in de aandeelhouderssfeer. [belanghebbende 1] kan het bedrag van € 106.352 daarom niet in aftrek brengen.
Voor zover belanghebbenden betogen dat [belanghebbende 1] over een vaste inrichting in België beschikt omdat [heer A] regelmatig vanuit zijn woning in België werkt, faalt dit betoog. Uit de stukken en hetgeen belanghebbenden ter zitting hebben verklaard maakt de rechtbank op dat [heer A] weliswaar ook thuiswerkte in België maar dat dit ad hoc en incidenteel gebeurde en dat geen sprake was van een vaste afspraak. De rechtbank acht niet aannemelijk dat sprake is van een kantoor dat ter beschikking aan [belanghebbende 1] stond of dat [belanghebbende 1] van [heer A] verlangde dat hij zijn werkzaamheden in België verrichtte.
De overige stellingen van [belanghebbende 1] behoeven gelet op wat de rechtbank in 4.4. en 4.5 heeft geoordeeld, afgezien van haar beroep op de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, geen behandeling.
[belanghebbende 1] heeft verder een beroep gedaan op het vertrouwensbeginsel. [belanghebbende 1] heeft gesteld dat zij ook in 2003 tot en met 2012 de werkzaamheden van [heer A] inhuurde, dat de inspecteur de door [belanghebbende 2] aan [belanghebbende 1] gefactureerde bedragen over de periode 2003 tot en met 2012 steeds in aftrek heeft toegelaten en dat hij daarmee de indruk heeft gewekt van een bewuste standpuntbepaling. De rechtbank is van oordeel dat [belanghebbende 1] aan deze handelwijze van de inspecteur niet het in rechte te honoreren vertrouwen heeft kunnen ontlenen dat ook in 2014 het gefactureerde bedrag van € 106.532 in aftrek kan worden gebracht. Per 1 januari 2013 heeft namelijk de herstructurering plaatsgehad [zie 2.6], waardoor de feiten en omstandigheden, en dus de context waarbinnen de factuur is uitgereikt, per die datum zijn gewijzigd. Het beroep op het vertrouwensbeginsel faalt dus alleen al daarom.
Volgens [belanghebbende 1] heeft de inspecteur het zorgvuldigheidsbeginsel geschonden, omdat hij niet is ingegaan op haar verzoek met de medewerkers van [NV 1] te praten en de systemen in te zien. [belanghebbende 1] verbindt hieraan de conclusie dat de bewijslast moet worden verschoven. [belanghebbende 1] verliest daarbij uit het oog dat het aan haar is om feiten en omstandigheden te stellen en bij betwisting aannemelijk te maken, die meebrengen dat het bedrag van € 106.532 in aftrek kan worden gebracht en dat dienaangaande de vrije bewijsleer geldt. Het staat [belanghebbende 1] dus vrij om met alle bewijsmiddelen de aftrekbaarheid van het bedrag van € 106.532 aannemelijk te maken. De inspecteur heeft dus niet het zorgvuldigheidsbeginsel geschonden door niet met medewerkers van [NV 1] te praten of de systemen in te zien.
Gelet op het vorenstaande blijft de in [1.1] bedoelde aanslag in stand. Voor dat geval is niet in geschil dat de in [1.2] bedoelde aanslag moet worden vernietigd. Dat betekent dat ook de grond aan de beschikking belastingrente komt te ontvallen.
Gelet op het vorenstaande dient het beroep van [belanghebbende 1] ongegrond en het beroep van [belanghebbende 2] gegrond te worden verklaard.”
Omschrijving geschil in hoger beroep en conclusies van partijen
In het principaal hoger beroep (BKDH-22/00220) is het antwoord op de volgende vragen in geschil:
-
Kan [belanghebbende 1] het door [belanghebbende 2] in rekening gebrachte bedrag van € 106.352 ten laste van de winst brengen?
-
Beschikt [belanghebbende 1] over een vaste inrichting in België?
-
Is de weigering van de aftrek van het bedrag van € 106.352 in strijd met het EU-recht?
-
Heeft de Inspecteur het vertrouwensbeginsel geschonden?
-
Heeft de Inspecteur het zorgvuldigheidsbeginsel geschonden?
In het voorwaardelijk incidenteel hoger beroep (BKDH-22/00240) is het antwoord op de volgende vragen in geschil:
Als vraag a bevestigend wordt beantwoord: behoort het bedrag van € 106.352 tot de belastbare winst van [belanghebbende 2] ?
Is de belastingrente tot een te hoog bedrag in rekening gebracht?
[belanghebbende 1] concludeert in het principaal hoger beroep tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank (zaaknummer BRE 19/4793), vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vermindering van de in 1.1 bedoelde aanslag tot een berekend naar een belastbaar bedrag van € -/- 139.338. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.
De Inspecteur concludeert in het incidenteel hoger beroep – voor het geval de in 1.1 bedoelde aanslag niet in stand blijft – tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank (zaaknummer BRE 19/4794) en bevestiging van de uitspraak op bezwaar. Voor het geval de in 1.1 bedoelde aanslag in stand blijft, concludeert de Inspecteur tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.
Beoordeling van het hoger beroep
BKDH-22/00220
a. Kan [belanghebbende 1] het bedrag van € 106.352 ten laste van de winst brengen?
Belanghebbenden betogen dat [belanghebbende 2] aan [belanghebbende 1] een concerndienst (adviesdiensten) heeft verleend en dat de hiervoor aan [belanghebbende 1] in rekening gebrachte vergoeding van € 106.352 zakelijk is. [belanghebbende 1] beschikte namelijk zelf niet over de benodigde kennis en expertise en huurde die in van [belanghebbende 2] , aldus belanghebbenden. Het stond de vennootschappen volgens belanghebbenden vrij om hun werkzaamheden op die manier in te richten. Belanghebbenden stellen in het bijzonder dat de managementovereenkomst geen 100% terbeschikkingstelling van [heer A] betreft. [belanghebbende 1] heeft volgens belanghebbenden de benodigde werkkracht van [heer A] ingekocht bij zowel [belanghebbende 2] (op grond van de overeenkomst van opdracht) als [BV 1] (op grond van de managementovereenkomst), samen derhalve de vereiste 100%. Bij weigering van de aftrek zou [belanghebbende 2] haar diensten niet meer kunnen aanbieden en zou [heer A] geen inkomen meer kunnen genieten, zo betogen belanghebbenden. Voorts stellen belanghebbenden dat [belanghebbende 2] specifiek internationaal georiënteerde knowhow aanbiedt die deze vennootschap zelf heeft ontwikkeld (de zogenoemde German en Belgian desk). Als vergoeding voor het opbouwen hiervan stelt [belanghebbende 2] de woning en diverse auto’s ter beschikking aan [heer A] . Daarmee behoort de knowhow toe aan [belanghebbende 2] en heeft zij het recht deze knowhow te vermarkten, aldus belanghebbenden.
Volgens de Inspecteur zou de betaling van € 106.352 niet hebben plaatsgevonden als geen sprake was van een aandeelhoudersrelatie. De betaling kan daarom volgens de Inspecteur alleen worden verklaard vanuit een aandeelhoudersmotief. Het tussenschakelen van [belanghebbende 2] had volgens de Inspecteur geen enkele reële praktische betekenis en had slechts als doel een fiscale aftrekpost in Nederland te creëren. Volgens de Inspecteur ziet de managementovereenkomst op alle werkzaamheden die [heer A] voor [belanghebbende 1] heeft verricht. De Inspecteur wijst erop dat in de Belgische aangifte van [belanghebbende 2] voor het volledige bedrag van € 106.352 aftrek elders belast is gevraagd, zonder dat daarop kosten in mindering zijn gebracht. Volgens de Inspecteur is de terbeschikkingstelling van de woning en de auto’s door [belanghebbende 2] geen beloning in natura voor door [heer A] verrichte werkzaamheden, maar een beloning die hem toekomt in zijn hoedanigheid van aandeelhouder.
Teneinde de vraag te beantwoorden of [belanghebbende 1] de kosten van € 106.352 ten laste van haar winst kan brengen, moet worden vastgesteld of [belanghebbende 1] bij het ontbreken van een aandeelhoudersrelatie deze, althans een vergelijkbare, betaling aan [belanghebbende 2] zou hebben gedaan (vgl. HR 23 december 1998, ECLI:NL:HR:1998:AA2280, BNB 1999/167). Indien dat niet het geval is, moet worden aangenomen dat [belanghebbende 1] de betaling heeft verricht met het oogmerk om [belanghebbende 2] als haar (middellijk) aandeelhouder te bevoordelen. In dat geval is sprake van een onttrekking aan het vermogen van [belanghebbende 1] die niet ten laste van haar winst komt.
[belanghebbende 1] is partij bij de aansluitovereenkomst en de tbs-overeenkomst. Deze overeenkomsten moeten worden bezien in het licht van de gehele structuur, waarbij [heer A] – de indirecte aandeelhouder van zowel [belanghebbende 2] als [belanghebbende 1] – als participant/belastingadviseur deelneemt in [NV 1] . Op grond van deze overeenkomsten staat [belanghebbende 1] er jegens [NV 2] voor in dat [heer A] zich met zijn gehele persoon en werkkracht zal inzetten ten behoeve van [NV 2] en [NV 1] . Op grond van de aandeelhoudersovereenkomst zet iedere partij, waaronder [belanghebbende 1] , bovendien zoveel mogelijk zijn/haar kennis en arbeid in ten behoeve van de samenwerking in [NV 2] en [NV 1] . [heer A] heeft zich persoonlijk verbonden tot nakoming hiervan.
Alle omzet die door de werkkracht van [heer A] wordt gerealiseerd, komt ten goede aan [NV 1] . Het winstaandeel en de managementvergoeding in verband met de werkzaamheden van [heer A] als participant in [NV 1] komen via [NV 2] ten goede aan [belanghebbende 1] . Uiteindelijk komt het resultaat van laatstgenoemde vennootschap – via onder andere [BV 1] en [belanghebbende 2] – toe aan [heer A] .
Ter uitvoering van de door [heer A] namens [belanghebbende 1] te verrichten (management)werkzaamheden heeft [belanghebbende 1] de managementovereenkomst gesloten met [BV 1] , waarbij [heer A] in dienstbetrekking is. De managementvergoeding en het salaris van [heer A] waren gelijk.
[belanghebbende 1] stelt dat zij de benodigde werkkracht van [heer A] heeft ingekocht bij zowel [belanghebbende 2] (op grond van de overeenkomst van opdracht) als [BV 1] (op grond van de managementovereenkomst). De Inspecteur heeft dit gemotiveerd weersproken onder verwijzing naar de afspraken die zijn gemaakt omtrent de deelname van de participanten in [NV 1] in het kader van de herstructurering (zie 2.6). Hierin wordt slechts melding gemaakt van een arbeidsovereenkomst tussen de participant en zijn persoonlijke houdstervennootschap (in dit geval [BV 1] ) en een managementovereenkomst tussen de persoonlijke houdstervennootschap van de participant en zijn persoonlijke praktijk-BV (in dit geval [belanghebbende 1] ). Omdat de arbeidsovereenkomst en de managementovereenkomst niet behoren tot de gedingstukken, heeft het Hof deze opgevraagd bij [belanghebbende 1] . [heer A] , als vertegenwoordiger van [belanghebbende 1] , heeft verklaard dat de betreffende overeenkomsten niet beschikbaar zijn. Gelet op het voorgaande moet het ervoor worden gehouden dat [belanghebbende 1] via de arbeidsovereenkomst en de managementovereenkomst kon beschikken over de volledige werkkracht en kennis van [heer A] . Overigens is het [belanghebbende 1] op grond van de aandeelhoudersovereenkomst verboden rechtstreeks of zijdelings betrokken te zijn bij de uitvoering van een adviespraktijk anders dan die van [NV 1] . [heer A] heeft zich persoonlijk verbonden tot nakoming hiervan.
Vast staat dat [belanghebbende 2] geen eigen cliënten had. De door [heer A] onder de overeenkomst van opdracht verrichte werkzaamheden betreffen werkzaamheden voor cliënten van [NV 1] die ook in de administratie van [NV 1] zijn verwerkt (zie 2.15). [NV 1] heeft in verband hiermee geen additionele vergoeding betaald aan [belanghebbende 1] . De kosten van € 106.352 zijn bij [BV 1] ten laste van het reguliere winstaandeel uit [NV 1] gebracht.
Voorts blijkt uit de gedingstukken niet dat [belanghebbende 2] knowhow heeft opgebouwd en onderhouden, al dan niet door middel van het inhuren van [heer A] . Evenmin is er een (arbeids)overeenkomst waaruit blijkt dat [heer A] werkzaam was voor [belanghebbende 2] en hiervoor is bezoldigd (dit wordt ondersteund door de verklaring van de Belgische FOD Financiën, zie 2.20). De jaarrekening 2014 van [belanghebbende 2] maakt bovendien geen melding van immateriële vaste activa (knowhow dan wel exploitatierechten ter zake) noch van kosten in verband daarmee. De bezittingen van [belanghebbende 2] bestaan volgens de commerciële balans en de Belgische aangifte voor het jaar 2014 uit de deelneming in [BV 1] , onroerende zaken, vorderingen en liquide middelen. In de resultatenrekening 2014 zijn geen kosten te vinden die betrekking hebben op de ontwikkeling of het onderhoud van knowhow (de German en Belgian desk), dan wel kosten in verband met dienstverlening door [heer A] . Voor zover [belanghebbende 2] kosten heeft gemaakt in verband met de terbeschikkingstelling van auto’s en de woning aan [heer A] , blijkt uit niets dat deze verband houden met dienstverlening door [heer A] aan [belanghebbende 2] dan wel een dienstbetrekking tussen [heer A] en [belanghebbende 2] .
Gelet op het voorgaande was er voor [belanghebbende 1] geen zakelijke reden om, naast de terbeschikkingstelling van de arbeid van [heer A] op grond van de managementovereenkomst, de werkkracht of expertise van [heer A] ook nog via de overeenkomst van opdracht van [belanghebbende 2] in te kopen. Evenmin is aannemelijk dat [belanghebbende 2] beschikte over specifieke knowhow die de vennootschap zelf heeft ontwikkeld en waarvoor [belanghebbende 1] een zakelijke vergoeding zou zijn verschuldigd. Als er al sprake is van knowhow, betreft dit veeleer persoonlijke expertise van [heer A] die hij heeft aangewend in het kader van zijn werkzaamheden als participant in [NV 1] . Een en ander leidt tot het oordeel dat de betaling van € 106.352 niet zou hebben plaatsgevonden als er geen sprake was van een aandeelhoudersrelatie tussen [belanghebbende 1] , [belanghebbende 2] en de uiteindelijke aandeelhouder [heer A] . Derhalve moet worden aangenomen dat [belanghebbende 1] de betaling van € 106.352 heeft verricht met het oogmerk om [belanghebbende 2] als haar (middellijk) aandeelhouder te bevoordelen. Er is dus sprake van een onttrekking aan het vermogen van [belanghebbende 1] die niet ten laste van haar winst komt. De Rechtbank heeft terecht geoordeeld dat [belanghebbende 1] de kosten van € 106.352 niet ten laste van haar winst kan brengen.
b. Beschikt [belanghebbende 1] over een vaste inrichting in België?
Belanghebbenden hebben aangevoerd dat [belanghebbende 1] haar werkzaamheden verricht met behulp van een vaste inrichting in België en – naar het Hof begrijpt – dat de winst van de vennootschap derhalve is vrijgesteld op grond van de objectvrijstelling voor buitenlandse ondernemingswinsten (artikel 15e van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969). Belanghebbenden stellen dat de vaste inrichting bestaat uit het kantoor waar [belanghebbende 2] is gevestigd, oftewel het woonadres van [heer A] .
[belanghebbende 1] heeft onvoldoende feiten en omstandigheden gesteld die, indien aannemelijk gemaakt, kunnen leiden tot de conclusie dat zij beschikte over een vaste inrichting in België. Het enkele feit dat [heer A] soms werkte vanuit huis in België, is onvoldoende om de aanwezigheid van een vaste inrichting van [belanghebbende 1] in België aan te nemen.
Overigens valt niet in te zien hoe deze stelling [belanghebbende 1] zou kunnen baten waar het de aftrekbaarheid van de kosten van € 106.352 betreft. Voor zover belanghebbende hiermee wil betogen dat het gehele resultaat van [belanghebbende 1] moet worden toegerekend aan een vaste inrichting in België, kan dit haar evenmin in een betere positie brengen.
c. Is de weigering van de aftrek in strijd met EU-recht?
Belanghebbenden stellen dat de weigering van de aftrek van de betaling van € 106.352 door de Inspecteur in strijd is met het EU-recht, in het bijzonder de vrijheid van dienstverrichting in de zin van artikel 56 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU). In dat kader betogen belanghebbenden onder meer dat de kosten die een in België gevestigde dienstverlener ( [belanghebbende 2] ) in rekening brengt in aftrek worden geweigerd, terwijl de kosten van een in Nederland gevestigde dienstverlener (de managementvergoeding verschuldigd aan [BV 1] ) wel in aftrek komen op het resultaat van [belanghebbende 1] . Belanghebbenden stellen voorts dat de weigering van de aftrek in strijd is met de vrijheid van beroep en het recht om te werken als bedoeld in artikel 15 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (het Handvest) evenals de vrijheid van ondernemerschap als bedoeld in artikel 16 van het Handvest.
Voor zover hier al sprake is van grensoverschrijdende dienstverlening, geldt dat de kosten niet in aftrek worden geweigerd omdat de dienstverlener ( [belanghebbende 2] ) in België is gevestigd, maar omdat de betaling is verricht op grond van de aandeelhoudersrelatie (zie 5.5). De zakelijkheid van de managementvergoeding die [belanghebbende 1] is verschuldigd aan [BV 1] staat daarentegen niet ter discussie. Aangezien beide situaties niet vergelijkbaar zijn, is geen sprake van een belemmering of discriminatie van de dienstverlening door een in het buitenland gevestigde dienstverlener ten opzichte van de dienstverlening door een in Nederland gevestigde dienstverlener. Belanghebbenden kunnen zich derhalve niet beroepen op de vrijheid van dienstverrichting.
Het beroep van belanghebbenden op het Handvest wordt ook verworpen. Het Handvest is alleen van toepassing als uitvoering wordt gegeven aan het recht van de EU (zie artikel 51, lid 1, van het Handvest), en dat is hier niet het geval.
d. en e. Heeft de Inspecteur het vertrouwensbeginsel of het zorgvuldigheidsbeginsel geschonden?
De Rechtbank heeft geoordeeld dat het beroep van [belanghebbende 1] op het vertrouwensbeginsel faalt en dat de Inspecteur het zorgvuldigheidsbeginsel niet heeft geschonden (zie overwegingen 4.6 en 4.7 van de uitspraak van de Rechtbank). De Rechtbank heeft op goede gronden een juiste beslissing genomen. Het Hof maakt de overwegingen van de Rechtbank tot de zijne. Belanghebbenden hebben in hoger beroep niets aangevoerd dat een ander of nieuw licht op de zaak werpt.
BKDH-22/00240
De in 1.1 bedoelde aanslag blijft in stand. In dat geval is niet in geschil dat de in 1.2 bedoelde aanslag en rentebeschikking moeten worden vernietigd.
Slotsom
Het hoger beroep van [belanghebbende 1] is ongegrond. Het voorwaardelijk incidenteel hoger beroep van de Inspecteur behoeft daarom geen behandeling.
Proceskosten
Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
Beslissing
Het Gerechtshof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Deze uitspraak is vastgesteld door R.A. Bosman, P.J.J. Vonk en Chr.Th.P.M. Zandhuis, in tegenwoordigheid van de griffier J. Azmi Shenouda. De beslissing is op 14 maart 2023 in het openbaar uitgesproken.
aangetekend aan
partijen verzonden:
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.
Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - (alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. - de naam en het adres van de indiener;
b. - de dagtekening;
c. - de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. - de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.