Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 21-06-2023, ECLI:NL:GHSHE:2023:2036, 21/00274

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 21-06-2023, ECLI:NL:GHSHE:2023:2036, 21/00274

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
21 juni 2023
Datum publicatie
7 september 2023
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2023:2036
Zaaknummer
21/00274
Relevante informatie
Art. 2.5 Wet IB 2001

Inhoudsindicatie

De in Italië wonende belanghebbende heeft in 2015 een inkomen van € 64.066 ontvangen van [B.V.], waarvan hij directeur-grootaandeelhouder is. Het inkomen is in Nederland volledig in de heffing betrokken. Belanghebbende betwist dat Nederland heffingsbevoegd is. In geschil is of artikel 15 (werknemersartikel) dan wel artikel 16 (bestuurdersartikel) van het belastingverdrag tussen Nederland en Italië (hierna: het verdrag) van toepassing is. Het hof concludeert dat het inkomen gesplitst dient te worden in een gedeelte dat valt onder artikel 16 en een gedeelte dat valt onder artikel 15 van het verdrag. Artikel 16 van het verdrag is van toepassing, aangezien er typische bestuursactiviteiten worden verricht. Irrelevant is dat deze activiteiten beperkt zijn. Het hof stelt de vergoeding die samenhangt met de bestuursactiviteiten in goede justitie vast op € 3.000. Aangezien [B.V.] voor de verdragstoepassing als inwoner kwalificeert, levert artikel 16 met betrekking tot dit gedeelte van het inkomen een heffingsrecht op voor Nederland. Het hof stelt de beloning voor de werknemersactiviteiten vast op € 61.066. Het hof volgt belanghebbende in de stelling dat 1/12-deel van de werknemersactiviteiten in Nederland worden verricht. Op grond van artikel 15, paragraaf 1, van het verdrag is Nederland bevoegd om te heffen over 1/12-deel van € 61.066.

Belanghebbende wenst in Nederland aanspraak te maken op aftrek van hypotheekrente met betrekking tot zijn in Italië gelegen woning. Tussen partijen is niet in geschil dat belanghebbende dit recht niet aan de nationale wet kan ontlenen. Belanghebbende kan dit recht ook niet ontlenen aan het Unierecht, aangezien geen sprake is van een klassieke Schumacker-situatie en niet aannemelijk is geworden dat in Italië onvoldoende rekening gehouden kan worden met de persoonlijke en gezinssituatie. Het betoog van belanghebbende dat het ontbreken van een overgangsregeling bij de afschaffing van de keuzeregeling uit artikel 2.5 Wet IB 2001 strijd oplevert met de algemene beginselen van behoorlijke wetgeving en/of artikel 1 EP van het EVRM treft geen doel.

Uitspraak

Team belastingrecht

Meervoudige Belastingkamer

Nummer: 21/00274

Uitspraak op het hoger beroep van

[belanghebbende] ,

wonend in [woonplaats] (Italië),

hierna: belanghebbende,

tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant (hierna: de rechtbank) van 11 december 2020, nummer BRE 19/2719, in het geding tussen belanghebbende en

de inspecteur van de Belastingdienst,

hierna: de inspecteur.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

De inspecteur heeft aan belanghebbende de aanslag inkomstenbelasting (hierna: IB) 2015 opgelegd (hierna: de aanslag IB 2015). Gelijktijdig is bij beschikking belastingrente in rekening gebracht (hierna: de beschikking belastingrente).

1.2.

Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt. De inspecteur heeft uitspraak op bezwaar gedaan en het bezwaar ongegrond verklaard.

1.3.

Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak beroep ingesteld bij de rechtbank.

De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.

1.4.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de rechtbank hoger beroep ingesteld bij het hof. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.5.

Belanghebbende heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn doorgestuurd naar de inspecteur.

1.6.

De zitting heeft plaatsgevonden op 15 september 2022 in ’s-Hertogenbosch (hierna: de zitting van 15 september 2022). Daar zijn verschenen belanghebbende en zijn gemachtigden, [gemachtigde 1] en [gemachtigde 2] . Namens de inspecteur heeft [inspecteur 1] via een, door middel van Skype voor Bedrijven tot stand gekomen, beeldbelverbinding aan deze zitting deelgenomen.

1.7.

Belanghebbende heeft tijdens de zitting van 15 september 2022 een pleitnota voorgelezen en exemplaren daarvan overgelegd aan het hof. Een afschrift van de pleitnota is aan de inspecteur gezonden.

1.8.

Het hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.

1.9.

Bij brief van 26 september 2022 heeft het hof het onderzoek heropend en bepaald dat het vooronderzoek wordt hervat. Het hof heeft partijen in de gelegenheid gesteld om binnen vier weken na dagtekening van deze brief schriftelijk inlichtingen te verstrekken.

1.10.

Belanghebbende heeft vervolgens nadere stukken met dagtekening 17 oktober 2022, 8 november 2022, 5 december 2022, 9 december 2022, 17 december 2022 en 22 december 2022 ingediend. De inspecteur heeft nadere stukken met dagtekening 28 november 2022 en 16 januari 2023 ingediend. Deze stukken zijn doorgestuurd naar de andere partij.

1.11.

Het hof heeft bij brief van 2 februari 2023 aan partijen medegedeeld dat het hof over voldoende informatie beschikt om uitspraak te doen en dat een nadere zitting achterwege kan worden gelaten, tenzij een van de partijen verklaart gebruik te willen maken van het recht om op een nadere zitting te worden gehoord. In deze brief heeft het hof bovendien aan partijen medegedeeld dat een wisseling in de behandelende Belastingkamer heeft plaatsgevonden.

1.12.

Bij brief van 6 februari 2023 heeft de inspecteur verklaard dat hij geen gebruik wenst te maken van het recht om op een nadere zitting te worden gehoord. Deze brief is doorgestuurd aan de andere partij.

1.13.

Belanghebbende heeft bij brief van 6 maart 2023 medegedeeld dat hij, wegens de in de brief van 2 februari 2023 medegedeelde wisseling in de behandelende kamer (zie onder 1.11), prijs stelt op een nadere zitting.

1.14.

De inspecteur heeft bij brief van 18 april 2023 verzocht om op digitale wijze deel te mogen nemen aan de nadere zitting die gepland staat op 4 mei 2023. Het hof heeft dit verzoek toegewezen.

1.15.

De nadere zitting heeft plaatsgevonden op 4 mei 2023 in ’s-Hertogenbosch (hierna: de nadere zitting). Daar zijn verschenen belanghebbende en zijn gemachtigden, [gemachtigde 1] en [gemachtigde 2] . Namens de inspecteur heeft [inspecteur 2] via een, door middel van Microsoft Teams tot stand gekomen, beeldbelverbinding aan deze zitting deelgenomen. Bij aanvang van de nadere zitting zijn partijen erop gewezen, dat de meervoudige Belastingkamer tijdens het onderzoek ter zitting op 15 september 2022 was samengesteld uit T.A. Gladpootjes, P. Fortuin en M.R.T. Pauwels, en dat de zaak verder wordt behandeld in een gewijzigde samenstelling van de Belastingkamer door T.A. Gladpootjes, P. Fortuin en C.W.M.M. Verkoijen, en dat de zaak wordt voortgezet, gelet op artikel 8:64, lid 3, Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), in de stand waarin deze zich bevond op 15 september 2022. Partijen hebben daarmee ingestemd.

1.16.

Het hof heeft aan het einde van de nadere zitting het onderzoek gesloten.

2 Feiten

2.1.

Belanghebbende heeft de Nederlandse nationaliteit, is geboren op [geboortedatum] 1954 en woont sinds 1 mei 1997 in Italië. Belanghebbende beschikt in Italië over een eigen woning, waarop een hypotheek rust. In 2015 was belanghebbende gehuwd. De eigen woning is gezamenlijk eigendom van belanghebbende en zijn echtgenote.

2.2.

Belanghebbende was in 2015 directeur-grootaandeelhouder (hierna: dga) van [B.V.] . [B.V.] is geregistreerd op een Nederlands adres en is naar Nederlands recht opgericht.

2.3.

De schriftelijke arbeidsovereenkomst tussen [B.V.] en belanghebbende heeft als dagtekening 9 november 2011. In de arbeidsovereenkomst is, onder meer, het volgende opgenomen:

“(…) Artikel 1 Indiensttreding en werkzaamheden

1 De werkgever neemt de werknemer met ingang van 27 september 1999 in dienst in de functie van directeur in de ruimste zin, welk dienstverband de werknemer aanvaardt.

2 De werknemer wordt aangenomen voor een dienstverband van 40 uur per week en verbindt zich tot het verrichten van al die werkzaamheden, die in de uitoefening van de functie redelijkerwijs van hem verlangd kunnen worden. De functie houdt tevens in het verrichten van werkzaamheden voor aan de werkgever gelieerde vennootschappen, waar werkgever of werknemer als bestuurder is benoemd.

3 De werknemer heeft als directeur van de vennootschap alle wettelijke rechten en verplichtingen van een bestuurder in de zin van Boek 2 BW, indien en voor zover deze niet door de statuten van de vennootschap zijn beperkt of uitgebreid. De statuten zijn als bijlage bij deze overeenkomst gevoegd.

(…)

Artikel 3 Salaris/vergoeding/vakantietoeslag

1 Het brutoloon (2011) bedraagt € 8.475,-- per maand (zegge: achtduizendzevenhonderdvijftig euro). Dit brutoloon is inclusief een eigen bijdrage pensioen van € 2.975,-- (2011).

Overuren worden niet separaat beloond, maar worden geacht deel uit te maken van de functie. (…)”

2.4.

De echtgenote van belanghebbende was in 2015 eveneens in dienst bij [B.V.] Zij heeft ondersteunende werkzaamheden verricht. [B.V.] heeft geen andere werknemers.

2.5.

Belanghebbende heeft in het onderhavige jaar werkzaamheden verricht voor [A] (hierna: [A] ), waarin [B.V.] een 50%-aandelenbelang heeft. [A] is in Italië gevestigd. [A] verricht verkoopactiviteiten voor de, eveneens in Italië gevestigde, onderneming [B] (hierna: [B] ). [B] is een producent van dakbedekkingsmaterialen. [B] houdt het resterende 50%-aandelenbelang in [A] .

2.6.

Belanghebbende heeft voornoemde werkzaamheden voor [A] op grond van de op 3 januari 2013 tussen [B.V.] en [A] gesloten “Overeenkomst voor uitvoering en bevorderen van verkopen” (hierna: de detacheerovereenkomst) verricht. [B.V.] is in de detacheerovereenkomst overeengekomen om de volgende werkzaamheden voor, maar niet in naam van, [A] uit te voeren:

“- zakelijke inkoop namens de Vennootschap, de bevordering van het sluiten van verkoopcontracten voor de op de markt gebrachte producten

- algemene marketing handelsactiviteit

- zoeken naar nieuwe klanten

- promotie van de producten die door de Vennootschap op de markt worden gebracht en haar imago bij klanten;

- technische assistentie aan afnemers en hun verwerkers, inclusief de Organisatie van trainingsevenementen en vergaderingen”

2.7.

In de detacheerovereenkomst is de vergoeding voor [B.V.] gesteld op 4,25% van de omzet van [A] , met dien verstande dat de vergoeding, behoudens onkostenvergoedingen, is gemaximeerd op € 137.500. De door [B.V.] in het jaar 2015 behaalde omzet bestaat uitsluitend uit de van [A] , in het kader van de detacheerovereenkomst, ontvangen vergoeding.

2.8.

Belanghebbende heeft in 2015 een inkomen van € 64.066 van [B.V.] ontvangen.

2.9.

Daarnaast heeft belanghebbende in 2015 inkomsten ontvangen van [A] . Het gaat hierbij om loon ter hoogte van € 14.812. Het heffingsrecht over dit loon is toegewezen aan Italië.

2.10.

Belanghebbende heeft in 2015 daarnaast opbrengsten van € 6.067 behaald met de verhuur van in Italië gelegen onroerende zaken. Daarnaast heeft belanghebbende inkomen uit sparen en beleggen van € 700. Het heffingsrecht over deze inkomsten is toegewezen aan Italië.

2.11.

Op 28 april 2017 heeft belanghebbende aangifte IB 2015 gedaan (hierna: de aangifte). Belanghebbende heeft in de aangifte aangegeven dat hij voldoet aan de voorwaarden om aangemerkt te worden als kwalificerende buitenlandse belastingplichtige, zoals bedoeld in artikel 7.8, lid 6, Wet IB 2001. Belanghebbende heeft aangifte gedaan naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 47.827 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van nihil. Het belastbaar inkomen is als volgt berekend:

Omschrijving

Bedrag in €

Loon uitgekeerd door [B.V.]

64.066

Loon uit het buitenland

6.000

Sparen en beleggen

700

Elders belast

- 6.7001

Eigenwoningforfait

3.217

Hypotheekrente

- 19.456

Belastbaar inkomen uit werk en woning

47.827

Belastbaar inkomen uit sparen en beleggen

0

2.12.

Belanghebbende heeft de hypotheekrenteaftrek van € 19.456 op pro rata-basis berekend. De hypotheekrente heeft betrekking op de in Italië gelegen eigen woning (zie onder 2.1).

2.13.

De inspecteur heeft op 24 augustus 2018 de aanslag IB 2015 aan belanghebbende opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 64.066 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van nihil. Bij het opleggen van de aanslag IB 2015 is de inspecteur ervan uitgegaan dat belanghebbende niet voldoet aan de voorwaarden om aangemerkt te worden als kwalificerende buitenlandse belastingplichtige. De inspecteur heeft aftrek van negatieve inkomsten uit eigen woning geweigerd. Abusievelijk is bij de aanslagoplegging het inkomstenbelastingdeel van de algemene heffingskorting toegekend. De gelijktijdig gegeven beschikking belastingrente bedraagt € 6.

2.14.

De echtgenote van belanghebbende heeft in 2015 zowel inkomsten uit Nederland als uit Italië genoten. De hoogte van het door haar genoten inkomen is in deze procedure niet vast komen te staan. De echtgenote heeft in Nederland geen aangifte IB 2015 gedaan.

2.15.

[B.V.] is in het jaar 2015 in Nederland in de VPB-heffing betrokken.

3 Geschil en conclusies van partijen

3.1.

Het geschil betreft het antwoord op de volgende vragen:

1. Is Nederland bevoegd om IB te heffen over (een gedeelte van) het door belanghebbende van [B.V.] ontvangen inkomen van € 64.066?

2. Kan belanghebbende in Nederland aanspraak maken op hypotheekrenteaftrek?

3. Is het in strijd met de algemene beginselen van behoorlijke wetgeving en/of artikel 1 Eerste Protocol (hierna: EP) van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM) dat de wetgever geen overgangsrecht heeft geïntroduceerd bij de afschaffing van artikel 2.5 Wet IB 2001 en de invoering van artikel 7.8 Wet IB 2001?

3.2.

Belanghebbende concludeert tot vermindering van de aanslag IB 2015 en beschikking belastingrente. De inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank.

4 Gronden

5 Beslissing