Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 05-07-2023, ECLI:NL:GHSHE:2023:2203, 22/01142

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 05-07-2023, ECLI:NL:GHSHE:2023:2203, 22/01142

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
5 juli 2023
Datum publicatie
14 september 2023
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2023:2203
Formele relaties
Zaaknummer
22/01142
Relevante informatie
Art. 3.65 Wet IB 2001, Art. 49 VWEU, Art. 267 VWEU

Inhoudsindicatie

Deze uitspraak is op verzoek gepubliceerd en niet door het gerechtshof geselecteerd om te worden gepubliceerd. Derhalve is er geen samenvatting beschikbaar.

Uitspraak

Team belastingrecht

Meervoudige Belastingkamer

Nummer: 22/01142

Uitspraak op het hoger beroep van

[belanghebbende] ,

wonend in [woonplaats] (België),

hierna: belanghebbende,

tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant (hierna: de rechtbank) van 25 mei 2022, nummer BRE 19/2135, in het geding tussen belanghebbende en

de inspecteur van de Belastingdienst,

hierna: de inspecteur.

en

de Staat (de minister van Justitie en Veiligheid),

hierna: de minister.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

De inspecteur heeft aan belanghebbende de navorderingsaanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) voor het jaar 2014 opgelegd. Tevens is bij beschikking belastingrente in rekening gebracht.

1.2.

Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt. De inspecteur heeft uitspraak op bezwaar gedaan en het bezwaar ongegrond verklaard.

1.3.

Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak beroep ingesteld bij de rechtbank. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard.

1.4.

Belanghebbende en de inspecteur hebben tegen de uitspraak van de rechtbank hoger beroep ingesteld bij het hof. De inspecteur heeft zijn hoger beroep op 1 augustus 2022 ingetrokken en een verweerschrift ingediend.

1.5.

De zitting heeft plaatsgevonden op 24 mei 2023 in ’s-Hertogenbosch. Daar zijn verschenen belanghebbende, vergezeld door [persoon] , en, namens de inspecteur, [inspecteur 1] , [inspecteur 2] en [inspecteur 3] . Op deze zitting zijn gelijktijdig behandeld de onderhavige zaak en de zaak van belanghebbendes echtgenote met nummer 22/01143.

1.6.

Belanghebbende heeft voor de zitting een pleitnota toegezonden aan het hof. In deze pleitnota laat belanghebbende zich op denigrerende en beledigende wijze uit over rechterlijke ambtenaren en gerechtelijke instanties. Het hof heeft deze pleitnota geweigerd als gedingstuk en heeft belanghebbende hierover geïnformeerd. Hierop heeft belanghebbende een nieuwe pleitnota ingediend waarin geen ongepast taalgebruik is opgenomen. De griffier heeft deze pleitnota doorgestuurd naar de inspecteur.

1.7.

Het hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.

1.8.

Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat gelijktijdig met de uitspraak aan partijen wordt verzonden.

2 Feiten

2.1.

Belanghebbende is gehuwd met [de vrouw] . Zij wonen, en woonden ook in het onderhavige jaar (2014) in België en zijn buitenlands belastingplichtige.

2.2.

Belanghebbende was in het jaar 2014 samen met zijn echtgenote vennoot van [A vof] (hierna: de vof).

2.3.

Op 21 september 2015 hebben belanghebbende en zijn echtgenote een voorovereenkomst ondertekend tot oprichting van [BV 1] en [BV 2] In die voorovereenkomst is opgenomen dat belanghebbende en zijn echtgenote het voornemen hebben de vof met (fiscaal) terugwerkende kracht tot 1 januari 2015 in een B.V. in te brengen.

2.4.

Op 29 september 2015 heeft belanghebbende aangifte IB/PVV voor het jaar 2014 gedaan. In die aangifte is geen rekening gehouden met de voorgenomen geruisloze inbreng van de vof. Met dagtekening 15 september 2016 heeft de inspecteur een aanslag IB/PVV voor het jaar 2014 aan belanghebbende opgelegd conform de ingediende aangifte.

2.5.

Op 21 maart 2016 zijn [BV 1] en [BV 2] opgericht. De vof is op die datum ingebracht in [BV 1]

2.6.

Bij brief van 23 februari 2017 heeft belanghebbende de inspecteur verzocht om geruisloze inbreng van de vof in [BV 1] met overgangstijdstip 1 januari 2015.

2.7.

De inspecteur heeft daarop met dagtekening 29 mei 2017 een beschikking geruisloze omzetting afgegeven met, overeenkomstig het verzoek, 1 januari 2015 als moment van overgang van de onderneming naar de B.V. Bij de beschikking heeft de inspecteur de standaardvoorwaarden als bedoeld in het besluit van de Minister van Financiën van 30 juni 2010 overgelegd (hierna: de standaardvoorwaarden).1 In bijlage 2 van de standaardvoorwaarden is het volgende bepaald:

“Extra voorwaarde: in buitenland woonachtige aandeelhouder

Artikel 3.65, eerste lid, eerste volzin, van de Wet IB 2001 (zogenoemde niet-stakingsfictie) geldt vanwege claimverlies niet voor zover de uit de toepassing van de faciliteit van de geruisloze omzetting voortvloeiende aanmerkelijkbelangclaim (als gevolg van verdragstoepassing) niet kan worden geëffectueerd. In dat geval verhoogt de inspecteur de aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen van belastingplichtige met het bedrag van dat claimverlies (hierna: het geconserveerde bedrag). De verhoging vindt plaats in het laatste jaar waarin de resultaten van de onderneming van belastingplichtige in de inkomstenbelasting worden betrokken. Het voorgaande leidt er echter niet toe dat de in de vennootschapsbelasting gedreven onderneming voor het gestaakte aandeel tegen de werkelijke waarde wordt voortgezet.

Het geconserveerde bedrag wordt bepaald door het aanmerkelijkbelangtarief geldend in het jaar van de geruisloze omzetting te vermenigvuldigen met de belastingclaim die niet behouden blijft. De claim die niet behouden blijft, is gelijk aan de waarde in het economische verkeer van de om te zetten onderneming minus de boekwaarde van die onderneming op het overgangstijdstip en verminderd met de vennootschapsbelastingclaim die op het overgangstijdstip wordt gevestigd. Indien en voor zover zonder de toepassing van artikel 3.65 van de Wet IB 2001 voordelen – zowel positieve als negatieve voordelen – zouden zijn vrijgesteld door de toepassing van artikel 3.11 of 3.12 van de Wet IB 2001 wordt de waarde in het economische verkeer van de onderneming genoemd in de vorige volzin tevens verlaagd respectievelijk verhoogd met deze voordelen.

De vennootschapsbelastingclaim wordt berekend door het vennootschapsbelastingtarief geldend in het jaar van de geruisloze omzetting te vermenigvuldigen met het verschil tussen de waarde in het economische verkeer van de om te zetten onderneming en de boekwaarde van die onderneming op het overgangstijdstip. Hierbij wordt uiteraard ook rekening gehouden met eventuele objectieve vrijstellingen ex. artikel 3.11 of 3.12 van de Wet IB 2001.

De ontvanger verleent de belastingschuldige op diens schriftelijk verzoek uitstel van betaling voor het geconserveerde bedrag mits voldoende zekerheid wordt gesteld en wordt ingestemd met de door de ontvanger te stellen voorwaarden. Het schriftelijke verzoek en de zekerheidstelling blijven achterwege in geval de belastingschuldige in een lidstaat van de Europese Unie woont.

Het uitstel eindigt indien zich een situatie voordoet genoemd in artikel 25, achtste lid, onderdeel a of b, van de Invorderingswet 1990 dan wel indien de feitelijke leiding van de vennootschap wordt verplaatst naar een ander land dan Nederland.

Artikel 24, achtste lid, artikel 26, vierde en vijfde lid, onderdeel a, artikel 28, tweede lid, van de Invorderingswet 1990 zijn van overeenkomstige toepassing.”

2.8.

Belanghebbende heeft de standaardvoorwaarden expliciet aanvaard.

2.9.

De inspecteur heeft bij brief met dagtekening 1 september 2017 aangekondigd een navorderingsaanslag IB/PVV over het jaar 2014 op te leggen en daarbij mogelijk belastingrente in rekening te brengen (hierna: de kennisgeving). In de kennisgeving is vermeld dat de inspecteur het geconserveerde bedrag heeft vastgesteld op € 41.001 en dat de inspecteur voornemens is de aanslag IB/PVV voor 2014 met dit bedrag te verhogen.

2.10.

Belanghebbende heeft op de kennisgeving bij brief met dagtekening 13 september 2017 gereageerd.

2.11.

Vervolgens heeft de inspecteur met dagtekening 14 oktober 2017 de navorderingsaanslag IB/PVV over het jaar 2014 opgelegd (hierna: de navorderingsaanslag). De daarbij nagevorderde belasting bestaat uit de aanmerkelijkbelangclaim van € 41.001. Gelijktijdig heeft de inspecteur bij beschikking € 3.890 aan belastingrente in rekening gebracht. De belastingrente is berekend over de periode 1 juli 2015 tot 14 oktober 2017. Op de navorderingsaanslag en de beschikking belastingrente staat dat deze uiterlijk 14 november 2017 betaald dienen te zijn. De ontvanger van de Belastingdienst (hierna: de ontvanger) heeft deze omissie bij beschikking van 17 november 2017 hersteld en op grond van artikel 25, lid 8, Invorderingswet 1990 alsnog renteloos uitstel van betaling verleend voor een bedrag van € 44.891, zijnde het bedrag van de navorderingsaanslag en het bedrag van de beschikking belastingrente. In de beschikking staat dat het uitstel wordt beëindigd zodra zich een in de bijlage bij de beschikking genoemde omstandigheid voordoet.

2.12.

Belanghebbende heeft tegen de navorderingsaanslag en de beschikking belastingrente bezwaar gemaakt.

2.13.

Met dagtekening 5 april 2019 heeft de inspecteur het bezwaar van belanghebbende ongegrond verklaard.

2.14.

Met dagtekening 22 januari 2020 heeft belanghebbende een mededeling verrekening ontvangen waarin staat dat de negatieve aanslag IB/PVV 2018 ten bedrage van € 7.264 is verrekend met de navorderingsaanslag IB/PVV 2014. Dit betrof een omissie dat door de ontvanger op 6 maart 2020 is hersteld.

2.15.

De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar vernietigd voor zover het de beschikking belastingrente betreft, de beschikking belastingrente vernietigd, de inspecteur veroordeeld tot vergoeding van immateriële schade van € 580, de minister veroordeeld tot vergoeding van immateriële schade van € 920, de inspecteur veroordeeld in de (proces)kosten van belanghebbende ten bedrage van € 1.028 en gelast dat de inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 47 aan hem vergoedt.

3 Geschil en conclusies van partijen

3.1.

In geschil is of de inspecteur de navorderingsaanslag terecht aan belanghebbende heeft opgelegd en of de rechtbank de juiste nevenbeslissingen heeft genomen.

Meer specifiek is in geschil het antwoord op de volgende vragen:

  1. Zijn de rechtbank en het hof bevoegd uitleg te geven aan het Unierecht?

  2. Bestaat er aanleiding tot het stellen van prejudiciële vragen aan het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: HvJ EU)?

  3. Is door het opleggen van de navorderingsaanslag artikel 49 Verdrag betreffende de Werking van de Europese Unie (hierna: VWEU) en/of artikel 47 Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (hierna: Handvest) en/of artikel 17 Handvest en/of artikel 1 Eerste Protocol bij het EVRM (hierna: EP) geschonden?

  4. Heeft de rechtbank verzuimd te bepalen dat belanghebbende recht heeft op vergoeding van rente in verband met de vernietiging van de beschikking belastingrente?

  5. Heeft de rechtbank ten onrechte geoordeeld dat samenhang bestaat tussen het beroep van belanghebbende en zijn echtgenote, in verband waarmee ter vaststelling van het bedrag van de immateriële schadevergoeding gezamenlijk eenmaal het tarief van € 500 per half jaar is gehanteerd?

  6. Dient de beslissing op het verzoek om immateriële schadevergoeding te worden genomen door andere rechters dan degenen die over de hoofdzaak beslissen?

  7. Is van belanghebbende terecht (vooraf) griffierecht geheven?

  8. Heeft de rechtbank verzuimd te bepalen dat het terug te betalen griffierecht dient te worden vermeerderd met wettelijke rente?

3.2.

De inspecteur heeft zich neergelegd bij het oordeel van de rechtbank dat de beschikking belastingrente dient te worden vernietigd, zodat de beschikking belastingrente niet langer in geschil is.

Belanghebbende is niet opgekomen tegen de volgende oordelen van de rechtbank, zodat het hof als vaststaand zal aannemen:

  1. dat de inspecteur bij het opleggen van de navorderingsaanslag IB/PVV voor het jaar 2014 beschikte over een nieuw feit.

  2. dat de inspecteur bij het opleggen van de navorderingsaanslag IB/PVV voor het jaar 2014 het verdedigingsbeginsel niet heeft geschonden.

3.3.

Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en toewijzing van de door hem ingenomen standpunten.

3.4.

De inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank.

4 Gronden

5 Beslissing