Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 25-01-2023, ECLI:NL:GHSHE:2023:255, 21/00992 en 21/00993
Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 25-01-2023, ECLI:NL:GHSHE:2023:255, 21/00992 en 21/00993
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof 's-Hertogenbosch
- Datum uitspraak
- 25 januari 2023
- Datum publicatie
- 13 juli 2023
- Annotator
- Formele relaties
- Eerste aanleg: ECLI:NL:RBZWB:2021:2887, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Zaaknummer
- 21/00992 en 21/00993
- Relevante informatie
- Art. 3.146 Wet IB 2001, Art. 6:11 Awb
Inhoudsindicatie
De inspecteur heeft het bezwaar tegen de aanslag IB 2018 ten onrechte wegens termijnoverschrijding niet ontvankelijk verklaard. Het hof is van oordeel dat gelet op de aard van het contact en de bedoeling van belanghebbende de inspecteur in dit geval gehouden was de gemachtigde in kennis te stellen van de vaststelling van de aanslag. Het hof is voorts ervan overtuigd dat wél tijdig bezwaar zou zijn gemaakt bij wél behoorlijk handelen door de inspecteur en is van oordeel dat het bezwaarschrift is ingediend zo spoedig als redelijkerwijs kon worden verlangd en daarmee verklaart het hof het bezwaar (vanwege een verschoonbare termijnoverschrijding) ontvankelijk. Overigens heeft de inspecteur de aanslag niet te hoog vastgesteld omdat hij het door belanghebbende gestelde negatieve loon wel in aanmerking heeft genomen.
Uitspraak
Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Nummers: 21/00992 en 21/00993
Uitspraak op het hoger beroep van
[belanghebbende] ,
wonend in [woonplaats] (België),
hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant (hierna: de rechtbank) van 9 juni 2021, nummers BRE 20/7328 en 20/8863, in het geding tussen belanghebbende en
de inspecteur van de Belastingdienst,
hierna: de inspecteur.
1 Ontstaan en loop van het geding
De inspecteur heeft de aanslag inkomstenbelasting en premies volksverzekeringen 2018 (hierna: de aanslag) opgelegd. Tevens is bij beschikking belastingrente in rekening gebracht.
Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt. De inspecteur heeft uitspraak op bezwaar gedaan en het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
De inspecteur heeft het bezwaar mede als een verzoek om ambtshalve vermindering aangemerkt en dit verzoek heeft hij afgewezen. Belanghebbende heeft hiertegen bezwaar gemaakt. De inspecteur heeft uitspraak op bezwaar gedaan en het bezwaar ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft tegen beide uitspraken beroep ingesteld bij de rechtbank. De rechtbank heeft de beroepen ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak hoger beroep ingesteld bij het hof. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
De zitting heeft plaatsgevonden op 21 december 2022 in ’s-Hertogenbosch. Daar zijn verschenen [A] , als gemachtigde van belanghebbende, en, namens de inspecteur, [inspecteur 1] en [inspecteur 2] .
Het hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.
2 Feiten
In 2018 ontving belanghebbende loon van [B.V.] B.V. voor een bedrag van € 7.547 en een bijstandsuitkering van de gemeente Stein ter grootte van € 5.408.
De rechtbank Limburg heeft op 29 oktober 2018 de gemeente Stein veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 1.002 in een procedure over intrekking en terugvordering van eerder aan belanghebbende verstrekte bijstand.
Op 8 november 2018 heeft de gemeente Stein naar aanleiding van de uitspraak van de rechtbank Limburg een nieuwe beslissing op bezwaar genomen. Deze beslissing houdt onder meer in dat de gemeente Stein aan belanghebbende een kostenvergoeding voor de bezwaarfase toekent van € 1.503 en dat zij dit bedrag tezamen met de door de rechtbank Limburg toegekende proceskostenvergoeding van € 1.002, dus in totaal € 2.505, verrekent met de openstaande schuld van belanghebbende aan de gemeente Stein .
De Centrale Raad van Beroep heeft in 2019 de gemeente Stein veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 3.072 in een procedure over de verrekening van bijstand met een door belanghebbende ontvangen nabetaling.
De gemeente heeft de verwerking van voormelde proceskostenvergoedingen in de ten aanzien van belanghebbende verstrekte jaaropgaven als volgt toegelicht:
Belanghebbende heeft op 5 maart 2019 aangifte inkomstenbelasting en premies volksverzekeringen voor het jaar 2018 gedaan naar een belastbaar inkomen uit werk en woning, tevens verzamelinkomen van € 12.955. Dit bedrag bestaat uit € 7.547 aan loon en € 5.408 aan bijstand.
In een brief van 16 maart 2019, door de inspecteur ontvangen op 21 maart 2019, schrijft [A] (hierna: de gemachtigde):
“Tot mij wendde zich de heer [belanghebbende] .
Hij heeft onlangs digitaal aangifte gedaan (zie bijlage).
Bij controle van de reeds ingevulde gegevens en het checken daarvan via de Jaaropgave 2018 van de gemeente Stein , bleek dat de gemeente Stein een zg. negatief inkomen niet heeft opgenomen in de jaaropgave.
Het gaat hier om bedragen waar cliënt op grond van door hem gewonnen procedures recht op
heeft, maar die via de route van art. 60a Participatiewet verrekend worden. met een schuld die
hij heeft volgens de gemeente aan de gemeente Stein .
In bijgaand schrijven vindt U een nadere onderbouwing hiervan en het verzoek aan de
gemeente om dit aan te passen (zie bijlage). Als bijlage vindt U een kopie van de Jaaropgave
2018.
Ik wil deze bijzondere situatie reeds nu onder uw aandacht willen brengen en daarmee niet te
wachten totdat de aangifte verwerkt is. Ook kan ik mij voorstellen dat U wellicht over de werking van art. 60a PW aanvullende vragen heeft. Ik ben natuurlijk graag bereid tot het geven van een nadere toelichting.”
In de per aangetekende post verzonden, brief van 26 september 2019, schrijft de gemachtigde aan de inspecteur het volgende:
“Geachte heer/mevrouw,
Tot mij wendde zich de heer [belanghebbende] .
Ik wens thans te worden geïnformeerd over de stand van zaken naar aanleiding van mijn schrijven van 16 maart 2019, waar ik een rappel op stuurde op 29 maart en vervolgens een klacht moest indienen op 18 juni 2019 (zie bijlagen).
Ik herinner u waarin het in deze om gaat bij controle van de reeds ingevulde gegevens en het checken daarvan via de Jaaropgave 2018 van de gemeente Stein , bleek dat de gemeente Stein een zg. negatief inkomen niet heeft opgenomen in de jaaropgave 2018.
In het kader van de klachtafwikkeling is dit mij bevestigd.
De gemeente Stein stelt in rechte in een procedure bij de Rechtbank Limburg dat reeds in 2018 aanzienlijke bedragen door mijn cliënt zijn terugbetaald.
Ik verzoek u mij te informeren over de stand van zaken bij de afhandeling van de aangifte 2018.”
Met dagtekening 12 maart 2020 heeft de inspecteur de aanslag opgelegd overeenkomstig de aangifte. De aanslag is, zonder kopie of kennisgeving aan de gemachtigde, naar het adres van belanghebbende verstuurd.
Op 30 april 2020 heeft de inspecteur een brief van de gemachtigde ontvangen gedagtekend 28 april 2019. Ter zitting heeft de gemachtigde verklaard dat het jaartal een typefout bevat en dat de bedoelde dagtekening 28 april 2020 is. In deze brief is het volgende vermeld:
“Geachte heer mevrouw,
In de kwestie van de heer [belanghebbende] , bericht ik u als volgt.
In deze is er een verschil van mening over het inkomen van de [heer] [belanghebbende] over 2018. Ik verwijs naar het schrijven van 26 september 2019 (zie bijlage A).
Parallel is dit ook aan de orde gesteld bij Belastingdienst Toeslagen, die mij echter voor het bepalen van het inkomen middels bijgaand schrijven van 21 april 2020 naar u verwezen (zie bijlage B).
Ik verwijs u naar mijn schrijven van 30 maart 2020 (zie bijlage C). Daarin wordt uitgelegd dat een post zgn. negatief loon én niet in 2018 wordt meegenomen en ook niet terug te vinden is in de voorgedrukte gegevens voor 2019.
(…)
Ik verzoek u mij te informeren over de stand van zaken bij de afhandeling van de aangifte 2018 en hoe het geduide inkomensbestanddeel thans meegewogen wordt in de bepaling van het inkomen. Het kan immers niet zo zo zijn dat dit én niet in 2018 én niet in 2019 gebeurt.”
De in 2.10 bedoelde brief heeft de inspecteur als bezwaarschrift aangemerkt. De inspecteur heeft met dagtekening 11 juni 2020 het te laat ingediende bezwaar niet-ontvankelijk verklaard, omdat de overschrijding van de bezwaartermijn niet verschoonbaar wordt geacht. Belanghebbende heeft daartegen op 7 juli 2020 beroep ingesteld.
De in 2.10 bedoelde brief heeft de inspecteur voorts aangemerkt als een verzoek om ambtshalve vermindering (hierna: het verzoek) van de aanslag. Het verzoek is afgewezen en die afwijzing is gehandhaafd bij uitspraak op bezwaar van 10 september 2020. Belanghebbende heeft daartegen op 9 oktober 2020 beroep ingesteld.
3 Geschil en conclusies van partijen
Het geschil betreft het antwoord op de volgende vragen:
- -
-
Is het bezwaar terecht niet-ontvankelijk verklaard?
- -
-
Is de aanslag tot een te hoog bedrag vastgesteld?
Het standpunt dat de inspecteur niet alle op de zaak betrekking hebbende stukken heeft verstrekt conform artikel 8:42 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) heeft belanghebbende ter zitting ingetrokken. Dit standpunt betreft in hoger beroep derhalve geen geschilpunt meer.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. De inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak.