Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 25-01-2023, ECLI:NL:GHSHE:2023:256, 21/00570 t/m 21/00597, 21/00855, 21/00345 en 21/00346

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 25-01-2023, ECLI:NL:GHSHE:2023:256, 21/00570 t/m 21/00597, 21/00855, 21/00345 en 21/00346

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
25 januari 2023
Datum publicatie
13 juli 2023
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2023:256
Formele relaties
Zaaknummer
21/00570 t/m 21/00597, 21/00855, 21/00345 en 21/00346
Relevante informatie
Art. 225 Gemw, Art. 3:13 BW, Art. 3:15 BW

Inhoudsindicatie

Misbruik van procesrecht. Belanghebbende heeft bewust naheffingsaanslagen parkeerbelasting uitgelokt en daartegen stelselmatig rechtsmiddelen ingezet met geen ander doel dan het genereren van inkomsten in de vorm van proceskostenvergoedingen, dwangsommen en immateriële schadevergoedingen. De omstandigheid dat in dit geval niet is gebleken van een no-cure-no-pay afspraak staat daaraan niet in de weg. In dit geval is geen sprake van een in het maatschappelijk verkeer gebruikelijke relatie tussen belanghebbende en gemachtigde, waarbij gemachtigde ongeacht de uitkomst van de procedure rechtsmiddelen voor belanghebbende aanwendt, maar van een samenwerkingsverband tussen beiden gericht op het genereren van genoemde inkomsten.

Uitspraak

Team belastingrecht

Meervoudige Belastingkamer

Nummers: 21/00570 t/m 21/00597, 21/00855, 21/00345 en 21/00346

Uitspraak op het hoger beroep van

[belanghebbende] ,

wonend in [woonplaats] ,

hierna: belanghebbende,

tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 9 maart 2021, nummers BRE 19/6772, 19/6773, 19/5651, 19/5652, 19/6774, 19/6775, 20/36, 20/4814, 19/4522, 19/4523, 19/5698, 19/5699, 19/5822, 19/4892, 19/4893, 19/4894, 19/5610, 19/5614, 19/5616, 20/5121, 20/6002, 20/6003, 19/6652, 19/4661, 19/6739, 20/5122, 20/5288 en 20/5632, in het geding tussen belanghebbende en

de heffingsambtenaren van Belastingsamenwerking West-Brabant en van de gemeenten Tilburg, Oisterwijk, Vlissingen, Goes en Sluis,

hierna: de heffingsambtenaren,

en

de invorderingsambtenaren van de gemeenten Breda, Tilburg, Oisterwijk, Goes, Roosendaal en Bergen op Zoom,

hierna: de invorderingsambtenaren,

en

tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 29 april 2021, nummer SHE 20/680, in het geding tussen belanghebbende en

de heffingsambtenaar van de gemeente ’s-Hertogenbosch,

en

tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 12 januari 2021, nummers ROE 20/766 en 20/767, in het geding tussen belanghebbende en

de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking Gemeenten en Waterschappen (BsGW).

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

De heffingsambtenaren hebben naheffingsaanslagen parkeerbelasting opgelegd. Daarnaast hebben de directeur van [B.V.] namens de invorderingsambtenaar van de gemeente Tilburg en [invorderingsbedrijf] namens de overige invorderingsambtenaren aanmaningen en dwangbevelen uitgevaardigd aan belanghebbende.

1.2.

Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen alle naheffingsaanslagen parkeerbelasting en tegen de invorderingskosten die verband houden met de aanmaningen en dwangbevelen. De heffingsambtenaren en de invorderingsambtenaren hebben uitspraken op bezwaar gedaan en de bezwaren ongegrond verklaard.

1.3.

Belanghebbende heeft tegen deze uitspraken beroep ingesteld bij de rechtbank Zeeland-West-Brabant, de rechtbank Oost-Brabant en de rechtbank Limburg.

De rechtbank Zeeland-West-Brabant heeft de beroepen niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank Oost-Brabant heeft het beroep ongegrond verklaard. De rechtbank Limburg heeft het beroep gegrond verklaard voor zover de beroepen zijn gericht tegen het niet tijdig nemen van het besluit en de beroepen voor het overige ongegrond verklaard.

1.4.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraken van de rechtbanken telkens hoger beroep ingesteld bij het hof. De heffingsambtenaren en invorderingsambtenaren hebben verweerschriften ingediend.

1.5.

Belanghebbende heeft nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn doorgestuurd naar de wederpartij.

1.6.

Het hof heeft bij brief van 15 april 2022 belanghebbende in de gelegenheid gesteld te reageren op het arrest van de Hoge Raad van 11 maart 20221. Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend in de zaken met betrekking de naheffingsaanslagen parkeerbelasting. De heffingsambtenaren van de gemeenten Breda, Tilburg, Oisterwijk, Vlissingen en ‘s-Hertogenbosch hebben vervolgens een conclusie van dupliek ingediend.

1.7.

De zitting heeft plaatsgevonden op 28 juli 2022 in ’s-Hertogenbosch. Daar zijn verschenen belanghebbende en zijn gemachtigde [gemachtigde] , verbonden aan [adviesbureau] te [vestigingsplaats] , en, namens de heffingsambtenaar van de gemeente Vlissingen, [heffingsambtenaar 1] , namens de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking West-Brabant, [heffingsambtenaar 2] , namens de heffingsambtenaren van de gemeente Oisterwijk en gemeente Tilburg, [heffingsambtenaar 3] en [heffingsambtenaar 4] , namens de heffingsambtenaar van de gemeente Sluis, [heffingsambtenaar 5] en namens de heffingsambtenaar van de BsGW, [heffingsambtenaar 6] en [heffingsambtenaar 7] . De heffingsambtenaar van de gemeente ’s-Hertogenbosch heeft voorafgaand aan de zitting schriftelijk aangegeven niet te verschijnen. Namens de invorderingsambtenaren heeft [invorderingsbedrijf] voorafgaand aan de zitting schriftelijk aangegeven niet te verschijnen.

Op deze zitting heeft het hof de zaken 21/00570 tot en met 21/00597, 21/00855, 21/00345 en 21/00346 gelijktijdig en gevoegd behandeld.

1.8.

Het hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.

1.9.

Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat gelijktijdig met de uitspraak aan partijen wordt verzonden.

2 Feiten

2.1.

Belanghebbende is eigenaar van de voertuigen met kentekens [kenteken 1] en [kenteken 2] .

Gemeente Breda (21/00570 tot en met 21/00575)

2.2.

Op 25 juni 2019 en 26 juni 2019 heeft een parkeercontroleur van de gemeente Breda

geconstateerd dat het voertuig met kenteken [kenteken 1] geparkeerd stond aan de

[a-straat] te Breda. De auto stond beide keren met twee rechterwielen op het trottoir. De

heffingsambtenaar heeft twee naheffingsaanslagen parkeerbelasting opgelegd aan

belanghebbende (€ 64,10), omdat de verschuldigde parkeerbelasting niet was voldaan.

Belanghebbende heeft daar bezwaar tegen gemaakt en de heffingsambtenaar heeft die

bezwaren bij uitspraken op bezwaar ongegrond verklaard.

2.3.

De invorderingsambtenaar heeft op 29 juli 2019 aanmaningen gestuurd naar belanghebbende, waarbij de verschuldigde bedragen zijn vermeerderd met € 7,00 aanmaningskosten. Op 8 november 2019 heeft de invorderingsambtenaar twee dwangbevelen uitgevaardigd aan belanghebbende, waarbij de verschuldigde bedragen zijn vermeerderd met € 42,00 betekeningskosten. De tegen die invorderingskosten gerichte bezwaren heeft de invorderingsambtenaar bij uitspraken op bezwaar ongegrond verklaard.

Gemeente Tilburg (21/00576 en 21/00577)

2.4.

Op 27 juni 2019 heeft een parkeercontroleur van de gemeente Tilburg geconstateerd dat het voertuig met kenteken [kenteken 1] geparkeerd stond aan de [b-straat] te Tilburg. De auto stond met twee rechterwielen op het trottoir dan wel in de openbare beplantingen. De heffingsambtenaar heeft een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd aan belanghebbende (€ 63,00), omdat de verschuldigde parkeerbelasting niet was voldaan. Belanghebbende heeft daar bezwaar tegen gemaakt en de heffingsambtenaar heeft dat bezwaar bij uitspraak op bezwaar ongegrond verklaard.

2.5.

Op 20 januari 2020 heeft de invorderingsambtenaar een dwangbevel uitgevaardigd aan belanghebbende, waarbij het verschuldigde bedrag is vermeerderd met € 43,00 betekeningskosten. In een uitspraak op bezwaar heeft de invorderingsambtenaar het tegen die kosten gerichte bezwaar ongegrond verklaard, maar heeft de invorderingsambtenaar de betekeningskosten ingetrokken.

Gemeente Oisterwijk (21/00578 tot en met 21/00581)

2.6.

Op 8 juli 2019 en 9 juli 2019 heeft een parkeercontroleur van de gemeente Oisterwijk geconstateerd dat het voertuig met kenteken [kenteken 1] geparkeerd stond aan de [c-straat] te Oisterwijk. De auto stond op beide dagen met twee linkerwielen op het trottoir. De heffingsambtenaar heeft twee naheffingsaanslagen parkeerbelasting opgelegd aan belanghebbende (€ 62,20), omdat de verschuldigde parkeerbelasting niet was voldaan. Belanghebbende heeft daar bezwaar tegen gemaakt en de heffingsambtenaar heeft die bezwaren bij uitspraken op bezwaar ongegrond verklaard.

2.7.

De invorderingsambtenaar heeft op 12 augustus 2019 aanmaningen gestuurd naar belanghebbende, waarbij de verschuldigde bedragen zijn vermeerderd met € 7,00 aanmaningskosten. De tegen die invorderingskosten gerichte bezwaren heeft de invorderingsambtenaar bij uitspraken op bezwaar ongegrond verklaard.

Gemeente Vlissingen (21/00582)

2.8.

Op 22 juli 2019 heeft een parkeercontroleur van de gemeente Vlissingen geconstateerd dat het voertuig met kenteken [kenteken 1] geparkeerd stond aan de [d-straat] te Vlissingen. De auto stond gedeeltelijk op het trottoir. De heffingsambtenaar heeft een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd aan belanghebbende (€ 64,70), omdat de verschuldigde parkeerbelasting niet was voldaan. Belanghebbende heeft daar bezwaar tegen gemaakt en de heffingsambtenaar heeft dat bezwaar bij uitspraak op bezwaar ongegrond verklaard.

Gemeente Goes (21/00583 tot en met 21/00591)

2.9.

Op 23 juli 2019, 24 juli 2019 en 25 juli 2019 heeft een parkeercontroleur van de gemeente

Goes geconstateerd dat het voertuig met kenteken [kenteken 1] geparkeerd stond aan de [e-straat] te Goes. De auto stond met één rechterwiel op het trottoir. De heffingsambtenaar heeft drie naheffingsaanslagen parkeerbelasting opgelegd aan belanghebbende (€ 55,20), omdat de verschuldigde parkeerbelasting niet was voldaan. Belanghebbende heeft daar bezwaar tegen gemaakt en de heffingsambtenaar heeft die bezwaren bij uitspraken op bezwaar ongegrond verklaard.

2.10.

De invorderingsambtenaar heeft op 26 augustus 2019 drie aanmaningen gestuurd naar belanghebbende, waarbij de verschuldigde bedragen zijn vermeerderd met € 7,00 aanmaningskosten. Op 8 november 2019 heeft de invorderingsambtenaar drie dwangbevelen uitgevaardigd aan belanghebbende, waarbij de verschuldigde bedragen zijn vermeerderd met € 42,00 betekeningskosten. De tegen die invorderingskosten gerichte bezwaren heeft de invorderingsambtenaar bij uitspraken op bezwaar ongegrond verklaard.

Gemeente Sluis (21/00592)

2.11.

Op 27 juli 2019 heeft een parkeercontroleur van de gemeente Sluis geconstateerd dat het voertuig met kenteken [kenteken 1] geparkeerd stond aan de [f-straat] te Sluis. De auto stond met twee linkerwielen op het trottoir. De heffingsambtenaar heeft een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd aan belanghebbende (€ 62,70), omdat de verschuldigde parkeerbelasting niet was voldaan. Belanghebbende heeft daar bezwaar tegen gemaakt en de heffingsambtenaar heeft dat bezwaar bij uitspraak op bezwaar ongegrond verklaard.

Gemeente Roosendaal (21/00593 tot en met 21/00595)

2.12.

Op 2 augustus 2019 heeft een parkeercontroleur van de gemeente Roosendaal geconstateerd dat het voertuig met kenteken [kenteken 1] geparkeerd stond aan de [g-straat] te Roosendaal. De auto stond met twee rechterwielen op het trottoir. De heffingsambtenaar heeft een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd aan belanghebbende (€ 64,20), omdat de verschuldigde parkeerbelasting niet was voldaan. Belanghebbende heeft daar bezwaar tegen gemaakt en de heffingsambtenaar heeft dat bezwaar bij uitspraak op bezwaar ongegrond verklaard.

2.13.

De invorderingsambtenaar heeft op 2 september 2019 een aanmaning gestuurd naar

belanghebbende, waarbij het verschuldigde bedrag is vermeerderd met € 7,00 aanmaningskosten. Op 8 november 2019 heeft de invorderingsambtenaar een dwangbevel uitgevaardigd aan belanghebbende, waarbij het verschuldigde bedrag is vermeerderd met € 42,00 betekeningskosten. De tegen die invorderingskosten gerichte bezwaren heeft de invorderingsambtenaar bij uitspraken op bezwaar ongegrond verklaard.

Gemeente Bergen op Zoom (21/00596 en 21/00597)

2.14.

Op 12 november 2019 heeft een parkeercontroleur van de gemeente Bergen op Zoom

geconstateerd dat het voertuig met kenteken [kenteken 1] geparkeerd stond aan de [h-straat] te Bergen op Zoom. De auto stond met twee rechterwielen op het trottoir. De heffingsambtenaar heeft een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd aan belanghebbende (€ 60,40), omdat de verschuldigde parkeerbelasting niet was voldaan. Belanghebbende heeft daar bezwaar tegen gemaakt en de heffingsambtenaar heeft dat bezwaar bij uitspraak op bezwaar ongegrond verklaard.

2.15.

De invorderingsambtenaar heeft op 9 december 2019 een aanmaning gestuurd naar belanghebbende, waarbij het verschuldigde bedrag is vermeerderd met € 7,00 aanmaningskosten. Het tegen die invorderingskosten gerichte bezwaar heeft de invorderingsambtenaar bij uitspraak op bezwaar ongegrond verklaard.

2.16.

De rechtbank Zeeland-West-Brabant heeft de beroepen in de hiervoor genoemde zaken niet-ontvankelijk verklaard wegens misbruik van procesrecht en belanghebbende veroordeeld in de proceskosten van de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking West-Brabant.

Gemeente ’s-Hertogenbosch (21/00855)

2.17.

Op 19 december 2019, 20 december 2019 en 21 december 2019 heeft een parkeercontroleur van de gemeente ’s-Hertogenbosch geconstateerd dat het voertuig met het kenteken [kenteken 1] geparkeerd stond op een parkeerplaats aan de [i-straat] te 's-Hertogenbosch. De auto stond gedeeltelijk op het trottoir. De heffingsambtenaar heeft drie naheffingsaanslagen parkeerbelasting opgelegd aan belanghebbende (elk ter hoogte van € 64,20), omdat de verschuldigde parkeerbelasting niet was voldaan. Belanghebbende heeft daar bezwaar tegen gemaakt en de heffingsambtenaar heeft dat bezwaar bij uitspraak op bezwaar ongegrond verklaard.

2.18.

De rechtbank Oost-Brabant heeft het beroep ongegrond verklaard.

Gemeente Heerlen (BsGW) (21/00345 en 21/00346)

2.19.

Op 7 en 8 november 2019 heeft een parkeercontroleur van de gemeente Heerlen geconstateerd dat het voertuig met kenteken [kenteken 2] geparkeerd stond aan de [j-straat] te Heerlen. De auto stond beide keren met twee wielen op het trottoir. De heffingsambtenaar heeft twee naheffingsaanslagen parkeerbelasting opgelegd aan belanghebbende (€ 64,50), omdat de verschuldigde parkeerbelasting niet was voldaan.

2.20.

Belanghebbende heeft op 6 december 2019 bezwaar gemaakt tegen de naheffingsaanslagen.

2.21.

Belanghebbende heeft de heffingsambtenaar op 25 februari 2020 in gebreke gesteld wegens het niet tijdig beslissen op zijn bezwaren.

2.22.

Tijdens de beroepsfase heeft de heffingsambtenaar alsnog op 24 maart 2020 uitspraak op bezwaar gedaan en het bezwaar ongegrond verklaard.

2.23.

De rechtbank Limburg heeft het beroep gegrond verklaard voor zover de beroepen zijn gericht tegen het niet tijdig nemen van het besluit, de verbeurde dwangsom vastgesteld op € 276, de heffingsambtenaar in de proceskosten veroordeeld tot een bedrag van € 267. Het beroep is ongegrond verklaard met betrekking tot de uitspraak op bezwaar.

3 Geschil en conclusies van partijen

3.1. 21/00570

21/00570 t/m 21/00597

In geschil is of de rechtbank de beroepen terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard wegens misbruik van het recht.

21/00855

In geschil is of de naheffingsaanslagen parkeerbelasting terecht zijn opgelegd.

21/00345 en 21/00346

In geschil is of de proceskostenvergoeding juist is vastgesteld en vermeerderd had moeten worden met de wettelijke rente, vergoeding van het griffierecht en of de dwangsom juist is vastgesteld. Voorts is in geschil of de naheffingsaanslagen parkeerbelasting terecht zijn opgelegd.

3.2. 21/00570

21/00570 t/m 21/00597

Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank en terugwijzing naar de rechtbank. De heffingsambtenaren en invorderingsambtenaren concluderen tot ongegrondverklaring van het hoger beroep.

21/00855

Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank, de uitspraken op bezwaar en de naheffingsaanslagen. De heffingsambtenaar concludeert tot ongegrondverklaring van het hoger beroep.

21/00345 en 21/346

Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank, de uitspraken op bezwaar en de naheffingsaanslagen. Subsidiair concludeert belanghebbende tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank ten aanzien van de beslissing omtrent de vastgestelde dwangsom, de proceskostenvergoeding en de griffierechten. De heffingsambtenaar concludeert tot niet-ontvankelijkverklaring van het hoger beroep, met verwijzing naar de hiervoor genoemde uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 9 maart 2021, dan wel ongegrondverklaring van het hoger beroep.

4 Gronden

5 Beslissing