Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 06-09-2023, ECLI:NL:GHSHE:2023:2858, 22/00424 tot en met 22/00429
Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 06-09-2023, ECLI:NL:GHSHE:2023:2858, 22/00424 tot en met 22/00429
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof 's-Hertogenbosch
- Datum uitspraak
- 6 september 2023
- Datum publicatie
- 10 januari 2024
- Annotator
- Formele relaties
- Eerste aanleg: ECLI:NL:RBZWB:2022:299, Bekrachtiging/bevestiging
- Zaaknummer
- 22/00424 tot en met 22/00429
- Relevante informatie
- Art. 3.90 Wet IB 2001, Art. 27e AWR, Art. 55 AWR
Inhoudsindicatie
De inspecteur heeft navorderingsaanslagen IB/PVV opgelegd in verband met wederrechtelijk verkregen voordeel. Het hof is van oordeel dat belanghebbende niet de vereiste aangiften heeft gedaan, dat sprake is van een redelijke schatting en dat belanghebbende niet heeft doen blijken dat de navorderingsaanslagen te hoog zijn vastgesteld.
Uitspraak
Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Nummers: 22/00424 tot en met 22/00429
Uitspraak op het hoger beroep van
[belanghebbende] ,
wonend in [woonplaats] ,
hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant (hierna: de rechtbank) van 25 januari 2022, nummers BRE 19/1631 tot en met 19/1636 in het geding tussen belanghebbende en
de inspecteur van de Belastingdienst,
hierna: de inspecteur.
1 Ontstaan en loop van het geding
De inspecteur heeft navorderingsaanslagen inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) en inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet (hierna: Zvw) 2013 tot en met 2015 opgelegd. Tevens is bij beschikkingen belastingrente in rekening gebracht.
Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt. De inspecteur heeft uitspraken op bezwaar gedaan en de bezwaren ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft tegen deze uitspraken beroep ingesteld bij de rechtbank. De rechtbank heeft de beroepen ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de rechtbank hoger beroep ingesteld bij het hof. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
De inspecteur heeft op verzoek van het hof op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd.
De zitting heeft plaatsgevonden op 7 juni 2023 in ’s-Hertogenbosch. Daar zijn verschenen [gemachtigde] , als gemachtigde van belanghebbende, en, namens de inspecteur, [inspecteur] . Op deze zitting zijn de onderhavige zaken gelijktijdig behandeld.
Het hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.
Op 4 juli 2023 heeft belanghebbendes advocaat, na sluiting van het onderzoek, een email naar het hof gestuurd. Deze email is gelijktijdig met de uitspraak doorgestuurd naar de inspecteur.
2 Feiten
Belanghebbende woont samen met [de vrouw] (hierna: [de vrouw] ). Belanghebbende en [de vrouw] woonden in 2013 tot en met 2015 in een huurwoning. Zij hebben twee kinderen, die zijn geboren in 2010 respectievelijk 2016. Belanghebbende is sinds 2 december 2011 eigenaar van ‘ [de handelsonderneming] ’ (hierna: de handelsonderneming).
Belanghebbende is voor de jaren 2013 tot en met 2015 uitgenodigd tot het doen van aangiften IB/PVV. Belanghebbende heeft aangiften IB/PVV 2013 tot en met 2015 gedaan naar de volgende bedragen (€):
2013 |
2014 |
2015 |
|
Inkomen uit tegenwoordige dienstbetrekking |
18.565 |
19.246 |
19.455 |
Verschuldigde IB/PVV |
3.144 |
2.776 |
2.678 |
Ingehouden loonheffingen |
2.786 |
2.775 |
2.955 |
Te betalen IB/PVV |
358 |
0 |
- 277 |
In de aangiften IB/PVV 2013 tot en met 2015 is geen omzet van de handelsonderneming aangegeven.
De aanslagen IB/PVV 2013 tot en met 2015 zijn vastgesteld overeenkomstig de ingediende aangiften.
Er is een strafrechtelijk onderzoek ingesteld naar belanghebbende in verband met gerezen verdenkingen van witwassen. Daarbij is de woning van belanghebbende op 9 december 2015 doorzocht. Tijdens de doorzoeking van de woning is onder meer een arbeidsovereenkomst en contant geld ten bedrage van € 1.530 aangetroffen.
Met dagtekening [december] 2016 heeft [persoon 1] , buitengewoon opsporingsambtenaar van de Dienst Regionale Recherche, het “Rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel kasopstelling ex art 36e 3e lid Sr” (hierna: het rapport) opgemaakt. Het rapport heeft betrekking op de onderzoeksperiode van november 2012 tot en met januari 2016. In het rapport is het wederrechtelijk verkregen voordeel vastgesteld op € 137.543 en is verder onder meer het volgende vermeld:
“5.1.2 ONDERZOEK DIENSTVERBAND BIJ [bedrijf]
Aanleiding onderzoek [onderzoek 1]
Gedurende onderzoek [onderzoek 2] ontstond het vermoeden dat (…) [belanghebbende] helemaal niet werkzaam was bij (…) [bedrijf] en dat hij beschikte over inkomen welke niet op legale wijze was verkregen. Dit vermoeden ontstond door:
(…)
Zowel (…) [belanghebbende] als (…) [de vrouw] beschikten over een auto maar er werden nooit bedragen van de rekeningen afgeschreven ten behoeve van benzine zoals betalingen bij betaalautomaten van benzinestations;
Tussen 2013 en 2015 werd slechts incidenteel geld opgenomen bij geldautomaten. In 2014 werd zelfs slechts 100,- euro cash opgenomen bij geldautomaten;
Tijdens de actiedag van onderzoek [onderzoek 2] vond een zoeking plaats in de woning van [belanghebbende] en [de vrouw] . Daarbij bleek dat de woning onlangs was verbouwd. Uit de bankafschriften bleek geen betaling hiervoor en er waren onvoldoende cash opnames om dit contant gefinancierd te hebben. Ook vonden er geen betalingen plaats bij bouwmarkten;
(…)
(…) [belanghebbende] en (…) [de vrouw] bleken regelmatig op vakantie te gaan. Op de bankrekeningen werden hiervoor geen aanwijzingen aangetroffen, noch betalingen van vakanties, noch uitgaves te plaatse;
Uit de whats app gesprekken van [de vrouw] blijkt dat deze regelmatig schoonheidsspecialistes, nagelstylistes en dergelijke bezocht terwijl hiervan geen betalingen werden aangetroffen op de bankafschriften;
(…)
Uit de gevorderde gegevens van de Rabo en ING bank bleek met betrekking tot [persoon 2] en/of [bedrijf] (…) het volgende:
(…)
Opvallend daarbij was dat de contante geldstortingen op rekening [rekeningnummer] begonnen op 17 december 2012, nadat de verdachte [belanghebbende] in dienst was gekomen van [bedrijf] (…) te weten op 01 november 2012. De eerste salarisbetaling van [bedrijf] (…) aan de verdachte [belanghebbende] vond plaats op 24 december 2012, enkele dagen nadat voor de eerste maal contant geld op rekening [rekeningnummer] werd gestort.
Bij de banken werden de gegevens gevorderd over de periode van 01-01-2012 tot en met 11-02-2016. In deze periode heeft de verdachte [belanghebbende] 38x salaris ontvangen.
Het totaal bedrag aan gestort geld betrof € 86.345,- euro. Er werd 40x geld gestort. Het gemiddeld gestorte bedrag bedroeg € 2.158,63 euro. De eerste storting vond plaats op 17-12-2012 en de laatste storting op 04-01-2016.
Tussen 17-12-2012 en 29-01-2016 werd aan salaris uitbetaald: € 51.392,76
Tussen 17-12-2012 en 04-01-2016 werd aan contant geld gestort: € 86.345,00
De cash stortingen en salarisbetalingen bleken elkaar af te wisselen:
(…)
VERKLARINGEN
(…)
Kort samengevat verklaarde (…) [bedrijf] het volgende:
(…)
Dat hij een afspraak met [belanghebbende] had en dat deze hem verklaarde dat hij van zijn boekhouder een inkomen moest laten zien en daarom iemand zocht die hem op de loonlijst wilde zetten. Hij zou dan elke maand de loonkosten contant komen langs brengen;
Dat hij hiermee akkoord was gegaan en een arbeidscontract had opgesteld waarbij [belanghebbende] had aangegeven dat het minimumloon voldoende was;
Dat hij [belanghebbende] had voorgerekend wat hem zou kosten. Dit bedrag werd maandelijks door [belanghebbende] betaald waarbij het afgerond werd naar boven zodat er maximaal € 100,- per maand voor [bedrijf] over bleef;
Dat [belanghebbende] niet consequent op dezelfde dag kwam 'afrekenen' en dat hij daardoor niet elke 24e of 25e van de maand het ‘salaris’ van [belanghebbende] kon overmaken;
Dat hij, omdat zijn bankrekeningen meestal ontoereikend waren, niet in de gelegenheid was salaris naar [belanghebbende] over te maken voordat deze contant geld was komen brengen;
Dat hij, als [belanghebbende] geld was komen brengen, dit geld bij de bank bracht en dat hij dan ook altijd wat cash geld van andere klanten die contant betaald hadden meenam;
Dat [belanghebbende] altijd van te voren belde wanneer hij zou komen en dit op de vaste lijn deed. [bedrijf] verklaarde geen telefoonnummer van [belanghebbende] te hebben. [belanghebbende] kwam altijd op kantoor betalen en altijd aan het einde van de dag als het overige personeel al naar huis was;
Dat hij wel eens aan [belanghebbende] gevraagd had hoe deze aan het geld kwam en dat deze hem toen verklaard had dat het van pokeren afkomstig was. [bedrijf] verklaarde niet aan deze verklaring getwijfeld te hebben maar het ook nooit uitgezocht te hebben;
(…)
RESUME
Tijdens de doorzoeking op 9 december 2015 is in de woning van verdachte [belanghebbende] een contant geldbedrag ad € 1.530,- aangetroffen. Uit het onderzoek is niet naar voren gekomen hoeveel contant geld de verdachten in bezit hadden in november 2012. Als stelpost is (…) een bedrag ad € 1.000,- aangehouden (…).
De verdachte [belanghebbende] heeft zich vermoedelijk schuldig gemaakt aan witwassen doordat hij maandelijks een bedrag a € 2.000,-, waarvan de herkomst niet valt vast te stellen, contant overhandigde aan de medeverdachte in het onderzoek genaamd (…) [bedrijf] . [bedrijf] heeft een administratiekantoor (…). Met ingang van 01-12-2012 heeft [bedrijf] de verdachte [belanghebbende] op zijn loonlijst gezet en doen voorkomen alsof [belanghebbende] bij hem in dienst was terwijl [belanghebbende] in werkelijkheid geen werkzaamheden voor hem verrichtte. Met deze € 2.000,- euro maakte [bedrijf] vervolgens salaris via de bank over naar [belanghebbende] en droeg loonheffing af. Het dienstverband van [belanghebbende] liep van 01-12-2012 tot en met 28-02-2016. De verdachte [bedrijf] verklaarde dat de laatste maand door hem wel salaris werd uitbetaald maar dat hiervoor door [belanghebbende] niet werd betaald. Deze laatste maand zal bij de berekening dan ook buiten beschouwing worden gelaten. In totaal werd er 39x salaris betaald minus de laatste maand = 38 keer.
38 x € 2 .000,- = € 76.000,-.
Ter vaststelling van deze contante uitgaven is een onderzoek ingesteld naar de uitgaven in het kader van ‘levensonderhoud’ voor [belanghebbende] in de jaren 2013, 2014 en 2015. Tijdens het ingesteld onderzoek zijn onvoldoende gegevens bekend geworden om de juiste hoogte van deze uitgavenposten binnen het huishouden van [belanghebbende] vast te stellen. Omdat de uitgaven ten behoeve van het levensonderhoud onvermijdbaar zijn is voor de bepaling van de hoogte van de uitgaven gebruik gemaakt van de budgethandboeken van het NIBUD. Per jaar werden de contante uitgaven ten behoeve van levenshoud voor het gezin van [belanghebbende] vastgesteld. Deze konden als volgt worden vastgesteld:
2013 : € 22.447,-
2014 : € 20.642,-
2015 : € 18.944,-
Totaal : € 62.033,-
Berekening wederrechtelijk verkregen voordeel via de eenvoudige kasopstelling
(…)
Door middel van deze methode van berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt nagegaan of, en zo ja, in hoeverre betrokkene meer contante uitgaven heeft gedaan dan via legale bron kunnen worden verantwoord.
Beginsaldo contant geld |
€ |
1.000,00 |
||
+/+ |
Legale contante ontvangsten inclusief bankopnamen |
|||
Contante opnamen ING Bank |
€ |
400,00 |
||
Contante opnamen ABN Amro |
€ |
620,00 |
||
-/- |
Eindsaldo contant geld |
€ |
1.530,00 |
-/- |
Beschikbaar voor het doen van uitgaven |
€ |
490,00 |
||
-/- |
Werkelijk contante uitgaven inclusief bankstortingen |
€ |
||
Contante bankstortingen |
€ |
0,00 |
||
Contante uitgaven aan [bedrijf] (…) |
€ |
76.000,00 |
-/- |
|
Contante uitgaven levensonderhoud |
€ |
62.033,00 |
-/- |
|
Verschil (wederrechtelijk verkregen voordeel) |
€ |
137.543,00 |
”. |
De inspecteur heeft de Officier van Justitie op 4 mei 2017 op grond van artikel 55 Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR) verzocht alle gegevens en inlichtingen uit het strafrechtelijk onderzoek te verstrekken, met het oog op de belastingheffing over 2012 tot en met 2017 van belanghebbende. De Officier van Justitie heeft op 26 juni 2017 toestemming verleend om de gegevens en inlichtingen ter beschikking te stellen aan de inspecteur. De inspecteur heeft naar aanleiding daarvan het rapport, zonder de daarin genoemde bijlagen, van de Officier van Justitie ontvangen.
De inspecteur heeft met zijn brief van 23 februari 2018 aan belanghebbende navorderingsaanslagen IB/PVV en Zvw 2013 tot en met 2015 aangekondigd. In de brief is onder meer het volgende vermeld:
“Door de politie is over genoemde periode een wederrechtelijk voordeel berekend van € 137.543. Hierin is een bedrag van € 76.000 opgenomen wegens de door u aan (…) [bedrijf] betaalde contante bedragen.
U heeft echter in totaal een bedrag van € 86.345 aan contanten aan (…) [bedrijf] betaald, waardoor het werkelijk door u verkregen wederrechtelijk verkregen voordeel € 148.868 bedraagt.
Tussen 17 december 2012 en 29 januari 2016 heeft u een bedrag van € 86.345 aan (…) [bedrijf] betaald. Daarvoor heeft (…) [bedrijf] u tussen 17 december 2012 en 29 januari 2016 als zogenaamd “werknemer” op de loonlijst van zijn bedrijf geplaatst. Daarvoor heeft u een brutosalaris van € 61.917 gekregen, waarvan netto aan u een bedrag van € 51.392,76 is uitbetaald.
Direct en indirect zijn er over het door u aan (…) [bedrijf] betaalde bedrag ad € 86.345 belastingen en premies betaald.
Over een bedrag van € 62.523, zijnde het verschil tussen het totale wederrechtelijk verkregen voordeel ad € 148.868 en het door u aan (…) [bedrijf] betaalde bedrag ad € 86.345, is echter nog niets betaald, terwijl dit bedrag tot uw box 1-in[k]omen behoort en ook hierover belastingen en premies verschuldigd zijn.
Navorderingsaanslagen
Ik ben voornemens om het bedrag van € 62.523 bij u in box 1 te belasten als “resultaat uit overige werkzaamheden”.
Dit bedrag moet worden toegerekend aan de periode 17 december 2012 tot en met 29 januari 2016. Omdat er over de jaren 2012 en 2016 slechts sprake is van een korte periode, stel ik uit praktische overwegingen voor om het bedrag evenredig te verdelen over de jaren 2013, 2014 en 2015, ofwel € 62.523/3 = € 20.841 per jaar.”.
De inspecteur heeft met dagtekening 21 april 2018 navorderingsaanslagen IB/PVV en Zvw 2013 tot en met 2015 vastgesteld en bij beschikkingen belastingrente in rekening gebracht. De navorderingsaanslagen zijn vastgesteld naar de volgende belastbare inkomens uit werk en woning respectievelijk bijdrage-inkomens en de beschikkingen belastingrente naar de volgende bedragen:
Navorderingsaanslag |
Jaar |
Belastbaar inkomen / Bijdrage-inkomen |
Nagevorderde belasting |
Belastingrente |
IB/PVV |
2013 |
39.406 |
8.699 |
1.354 |
Zvw |
2013 |
20.841 |
1.177 |
183 |
IB/PVV |
2014 |
40.087 |
9.138 |
1.056 |
Zvw |
2014 |
20.841 |
1.125 |
130 |
IB/PVV |
2015 |
40.296 |
9.205 |
696 |
Zvw |
2015 |
20.841 |
1.010 |
76 |
Belanghebbende heeft tegen deze navorderingsaanslagen en beschikkingen bezwaar gemaakt. De inspecteur heeft bij uitspraken op bezwaar van 21 februari 2019 de bezwaren ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft in de aangiften IB/PVV 2016 en 2017 een bedrag van € 22.000 respectievelijk € 24.000 aangegeven als resultaat uit overige werkzaamheden onder vermelding van “Poker online en live”.
3 Geschil en conclusies van partijen
In geschil is of de navorderingsaanslagen berusten op een redelijke schatting. Meer in het bijzonder is in geschil:
-
of de schatting van de door belanghebbende aan [bedrijf] contant gegeven bedragen redelijk is; en
-
of de schatting van de uitgaven voor levensonderhoud redelijk is.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van alle navorderingsaanslagen en beschikkingen belastingrente. De inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank.