Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 20-09-2023, ECLI:NL:GHSHE:2023:3015, 20/00383
Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 20-09-2023, ECLI:NL:GHSHE:2023:3015, 20/00383
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof 's-Hertogenbosch
- Datum uitspraak
- 20 september 2023
- Datum publicatie
- 24 januari 2024
- Formele relaties
- Eerste aanleg: ECLI:NL:RBLIM:2020:3981, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Cassatie: ECLI:NL:HR:2024:992, Bekrachtiging/bevestiging
- Zaaknummer
- 20/00383
- Relevante informatie
- Art. 229b Gemw
Inhoudsindicatie
Rioolheffing. Opbrengstlimiet. Gelijkheidsbeginsel.
Uitspraak
Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Nummer: 20/00383
Uitspraak op het hoger beroep van
de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking Gemeenten en Waterschappen,
hierna: de heffingsambtenaar,
en het incidentele hoger beroep van
[belanghebbende] ,
gevestigd in [vestigingsplaats] ,
hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg (hierna: de rechtbank) van 4 juni 2020, nummer ROE 18/1034, in het geding tussen belanghebbende en de heffingsambtenaar.
1 Ontstaan en loop van het geding
De heffingsambtenaar heeft 565 aanslagen gemeentelijke belastingen en waterschapsbelastingen aan belanghebbende opgelegd. De onderhavige procedure gaat over de in deze aanslagen begrepen rioolheffing (hierna: de aanslagen rioolheffing).
Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de aanslagen rioolheffing. De heffingsambtenaar heeft uitspraken op bezwaar gedaan en de bezwaren gegrond verklaard.
Belanghebbende heeft tegen deze uitspraken beroep ingesteld bij de rechtbank.
De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard.
De heffingsambtenaar heeft tegen deze uitspraak hoger beroep ingesteld bij het hof. Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend. Het verweerschrift dient tevens opgevat te worden als een incidenteel hoger beroep.
De heffingsambtenaar heeft schriftelijk gereageerd op het verweerschrift en incidenteel hoger beroep.
Belanghebbende heeft nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn doorgestuurd naar de heffingsambtenaar.
Het hof heeft partijen schriftelijk gewezen op een arrest van de Hoge Raad van 9 september 20221. Het hof heeft partijen verzocht om aan te geven of de recente jurisprudentie, waaronder voornoemd arrest, aanleiding vormt om de geschilpunten in te perken.
Belanghebbende heeft schriftelijk op voornoemde brief gereageerd.
De zitting heeft plaatsgevonden op 10 mei 2023 in ’s-Hertogenbosch. Daar zijn verschenen als gemachtigden van belanghebbende, [gemachtigde 1] en [gemachtigde 2] , en, namens de heffingsambtenaar de door de heffingsambtenaar ingeschakelde gemachtigde, [heffingsambtenaar] .
Belanghebbende heeft voorafgaande aan de zitting een pleitnota toegezonden aan het hof. De griffier heeft deze pleitnota doorgestuurd naar de heffingsambtenaar. Deze pleitnota wordt, met instemming van partijen, geacht ter zitting te zijn voorgelezen.
De heffingsambtenaar heeft tijdens de zitting een pleitnota voorgelezen en exemplaren daarvan overgelegd aan het hof en aan de andere partij. Belanghebbende heeft verklaard geen bezwaar te hebben tegen overlegging van de bij deze pleitnota behorende bijlage.
Het hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.
Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat gelijktijdig met de uitspraak aan partijen wordt verzonden.
2 Feiten
Belanghebbende was als woningbouwvereniging in het jaar 2014 eigenaar van 565 percelen in de gemeente [gemeente] (hierna: de gemeente). Deze percelen beschikken over een directe dan wel indirecte aansluiting op de gemeentelijke riolering.
De in de aanslagen gemeentelijke belastingen en waterschapsbelastingen met dagtekening 28 februari 2014 begrepen aanslagen rioolheffing bedragen in totaal € 126.701,25. De aanslagen rioolheffing hebben betrekking op de hierboven genoemde 565 percelen (hierna: de percelen) en zijn aan belanghebbende, in haar hoedanigheid van eigenaar, opgelegd. Het bij de rioolheffing per perceel gehanteerde tarief is € 224,25. De aanslagen rioolheffing zijn gebaseerd op de Verordening op de heffing en de invordering van rioolheffing [gemeente] 2014 (hierna: Verordening). Voor zover relevant luidt de Verordening als volgt:
‘(…) Artikel 3 Belastbaar feit en belastingplicht
1. De belasting wordt geheven van degene die bij het begin van het belastingjaar het
genot heeft krachtens eigendom, bezit of beperkt recht het genot heeft van een perceel
dat direct of indirect is aangesloten op de gemeentelijke riolering.
2. Ingeval het perceel een onroerende zaak is, wordt als genothebbende krachtens
eigendom, bezit of beperkt recht aangemerkt degene die bij het begin van het
belastingjaar ais zodanig in de kadastrale registratie is vermeld, tenzij blijkt dat hij op
dat tijdstip geen genothebbende krachtens eigendom, bezit of beperkt recht is. (…)’
Bij het vaststellen van het belastingtarief voor de rioolheffing heeft de gemeente de met de rioolheffing samenhangende baten (inclusief BTW) beraamd op € 2.687.500 en de lasten (inclusief BTW) op € 2.687.298.
Voor zover in de onderhavige procedure relevant zijn in de door de gemeente voor het jaar 2014 opgestelde begroting de volgende kapitaallasten opgenomen:
Rentelasten exclusief BTW |
€ 707.011 |
Afschrijvingslasten exclusief BTW |
€ 435.666 |
Rente- en afschrijvingslasten inclusief BTW |
€ 1.418.709 |
In het jaar 2014 was in de gemeente, in totaal, sprake van 16.477 percelen. Hiervan zijn 12.060 percelen, waaronder de onderhavige 565 percelen, in de rioolheffing betrokken en 4.417 percelen niet. Tot de groep van de in de rioolheffing betrokken percelen behoren 54 garageboxen. Daar staat tegenover dat 241 andere garageboxen niet in de heffing zijn betrokken. In totaal bevonden zich in het jaar 2014 58 transformatorhuisjes (hierna: trafo’s) in de gemeente. Deze trafo’s zijn niet zelfstandig in de rioolheffing betrokken. De heffingsambtenaar heeft geen inzicht gegeven in de adresgegevens dan wel ligging van de garageboxen en trafo’s.
Belanghebbende heeft op 17 december 2014 bezwaar gemaakt tegen de aanslagen rioolheffing.
Ter onderbouwing van de kapitaallasten heeft de heffingsambtenaar in de bezwaarfase een activastaat overgelegd (hierna: activastaat 1). In activastaat 1 is gerekend met uiteenlopende rentepercentages variërend van 3,77% tot 4%. De kapitaallasten die uit activastaat 1 blijken zijn de volgende:
Rentelasten exclusief BTW |
€ 729.086 |
Afschrijvingslasten exclusief BTW |
€ 456.102 |
Rente- en afschrijvingslasten inclusief BTW |
€ 1.381.429 |
Bij uitspraken op bezwaar van 3 april 2018 heeft de heffingsambtenaar de bezwaren gericht tegen de aanslagen rioolheffing gegrond verklaard, omdat gebleken is dat de onder 2.5 genoemde 241 garageboxen ten onrechte niet in de rioolheffing zijn betrokken. De potentiële opbrengst van deze garageboxen bedraagt € 54.0442, zodat de begrote baten zijn bijgesteld naar € 2.741.544.3 Door deze correctie is ten opzichte van de begrote lasten (€ 2.687.298) sprake van een overschrijding van (afgerond) 2%. De heffingsambtenaar heeft het totaalbedrag van de aanslagen rioolheffing daarom met € 2.484,34 verlaagd tot € 124.216,91. De heffingsambtenaar heeft een vergoeding voor de kosten van bezwaar van € 498 toegekend.
Belanghebbende heeft beroep ingesteld tegen de uitspraken op bezwaar.
In de beroepsfase heeft de heffingsambtenaar een tweede activastaat overgelegd (hierna: activastaat 2). In activastaat 2 is gerekend met een rentepercentage van 4,07%. De kapitaallasten die uit activastaat 2 blijken zijn de volgende:
Rentelasten exclusief BTW |
€ 771.144 |
Afschrijvingslasten exclusief BTW |
€ 448.396 |
Rente- en afschrijvingslasten inclusief BTW |
€ 1.418.709 |
De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraken op bezwaar vernietigd, de aanslagen rioolheffing herroepen voor zover deze zijn bestreden, bepaald dat haar uitspraak in de plaats treedt van de uitspraken op bezwaar, bepaald dat de heffingsambtenaar aan belanghebbende het betaalde griffierecht voor de behandeling van het beroep bij de rechtbank van € 338 vergoedt en de heffingsambtenaar veroordeeld in de kosten van het geding bij de rechtbank van € 787,50. Mede bezien in samenhang met de overwegingen waarop deze beslissing van de rechtbank berust (met name r.o. 6.19), houdt de herroeping van de aanslagen rioolheffing, naar het hof begrijpt, in dat deze aanslagen worden vernietigd. De vernietiging van de aanslagen rioolheffing houdt verband met het algeheel onverbindend verklaren van de Verordening jegens belanghebbende.
Belanghebbende heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank. In de hoger beroepsfase heeft de heffingsambtenaar een derde activastaat overgelegd (hierna: activastaat 3). In activastaat 3 is gerekend met een rentepercentage van 3,77%. De kapitaallasten die uit activastaat 3 blijken zijn de volgende:
Rentelasten exclusief BTW |
€ 678.800 |
Afschrijvingslasten exclusief BTW |
€ 448.396 |
Rente- en afschrijvingslasten inclusief BTW |
€ 1.339.255 |
Met ingang van 1 januari 2015 is een vrijstelling in de Verordening op de heffing en de invordering van rioolheffing [gemeente] 2015 (hierna: Verordening 2015) opgenomen. Deze vrijstelling luidt als volgt, met dien verstande dat artikel 3 van die Verordening ongewijzigd is ten opzichte van het onder 2.2 geciteerde artikel:
‘Artikel 7 Vrijstellingen
De belasting wordt niet geheven ter zake van:
a. ten behoeve van de land- of bosbouw bedrijfsmatig geëxploiteerde cultuurgrond, daaronder mede begrepen de open grond, alsmede de ondergrond van glasopstanden, die bedrijfsmatig aangewend wordt voor de kweek of teelt van gewassen, zonder daarbij de ondergrond als voedingsbodem te gebruiken;
b. glasopstanden, die bedrijfsmatig worden aangewend voor de kweek of teelt van gewassen, voor zover de ondergrond daarvan bestaat uit de in onderdeel a. bedoelde grond;
c. natuurterreinen, waaronder mede worden verstaan duinen, heidevelden, zandverstuivingen,
moerassen en plassen, die doorrechtspersonen met volledige rechtsbevoegdheid welke zich uitsluitend of nagenoeg uitsluitend het behoud van natuurschoon ten doel stellen, beheerd worden;
d. openbare land- en waterwegen en banen voor openbaar vervoer per rail, een en ander met inbegrip van kunstwerken;
e. waterverdedigings- en waterbeheersingswerken die worden beheerd door organen, instellingen of diensten van publiekrechtelijke rechtspersonen, met uitzondering van de delen van zodanige werken die dienen als woning;
f. werken die zijn bestemd voor de zuivering van riool- en ander afvalwater en die worden beheerd door organen, instellingen of diensten van publiekrechtelijke rechtspersonen, met uitzondering van de delen van zodanige werken die dienen als woning;
g. werktuigen die van een onroerende zaak kunnen worden afgescheiden zonder dat beschadiging van betekenis aan die werktuigen wordt toegebracht en die niet op zichzelf als gebouwde eigendommen zijn aan te merken;
h. straatmeubilair, waaronder begrepen alle zodanige gebouwde eigendommen - niet zijnde gebouwen - welke zijn geplaatst ten gerieve of in het belang van het publiek, ten dienste van het verkeer of ter verfraaiing van de gemeente, zoals lichtmasten, verkeersinstallaties, standbeelden, monumenten, fonteinen, banken, abri's, hekken en palen;
i. hoogspanningsmasten en zendmasten;
j. plantsoenen, parken en waterpartijen, die bij de gemeente in beheer zijn of waarvan de gemeente het genot heeft krachtens eigendom, bezit of beperkt recht, met uitzondering van delen van zodanige onroerende zaken die dienen als woning;
k. begraafplaatsen, urnentuinen en crematoria, met uitzondering van delen van zodanige onroerende zaken die dienen als woning.’
Met ingang van 1 januari 2016 luidt de vrijstelling in de Verordening op de heffing en de invordering van rioolheffing [gemeente] 2016 (hierna: Verordening 2016) als volgt, met dien verstande dat artikel 3 van die Verordening ongewijzigd is ten opzichte van het onder 2.2 geciteerde artikel:
‘Artikel 7 Vrijstelling
De belasting wordt niet geheven ter zake van:
a. Percelen die een WOZ-waarde hebben van minder dan € 25.000 of een (bebouwde) oppervlakte hebben van minder dan 25m²;
b. Onbebouwde percelen;
c. Percelen die voor de publieke dienst bestemd zijn en waarvan de gemeente [gemeente] genothebbende is.’
3 Geschil en conclusies van partijen
Het geschil betreft het antwoord op de volgende vragen:
1. Is de opbrengstlimiet geschonden waardoor de Verordening (partieel) onverbindend verklaard dient te worden?
2. Is er sprake van strijd met de Kaderrichtlijn Water (hierna: KRW), meer in het bijzonder met artikel 9, lid 1, KRW?
3. Is er sprake van strijd met het gelijkheidsbeginsel?
De heffingsambtenaar concludeert tot het partieel onverbindend verklaren van de Verordening jegens belanghebbende en vermindering van de aanslagen rioolheffing. Belanghebbende concludeert tot het volledig onverbindend verklaren van de Verordening jegens belanghebbende en vernietiging van de aanslagen rioolheffing.