Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 20-09-2023, ECLI:NL:GHSHE:2023:3020, 21/01054

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 20-09-2023, ECLI:NL:GHSHE:2023:3020, 21/01054

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
20 september 2023
Datum publicatie
1 februari 2024
Annotator
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2023:3020
Formele relaties
Zaaknummer
21/01054
Relevante informatie
Art. 14 Wet OB 1968, Art. 31 Wet OB 1968, Art. 7:1 Awb, Art. 26 AWR, Art. 65 AWR

Inhoudsindicatie

Belanghebbende verzoekt per brief om teruggaaf van omzetbelasting. Zij heeft ten onrechte omzetbelasting gefactureerd en zij herstelt dat door creditfacturen. Het hof is van oordeel dat het verzoek om teruggaaf ter zake van de creditfacturen een verzoek om ambtshalve vermindering is, waartegen geen bezwaar en beroep openstaat. Belanghebbende dient zich te wenden tot de burgerlijke rechter.

Uitspraak

Team belastingrecht

Meervoudige Belastingkamer

Nummer: 21/01054

Uitspraak op het hoger beroep van

[belanghebbende] ,

wonend in [woonplaats] ,

hierna: belanghebbende,

tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant (hierna: de rechtbank) van 22 juni 2021, nummer BRE 19/5143, in het geding tussen belanghebbende en

de inspecteur van de Belastingdienst,

hierna: de inspecteur.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

Op 6 mei 2019 heeft belanghebbende een suppletie omzetbelasting ingediend (hierna: de suppletie). Belanghebbende vroeg in de suppletie om een teruggaaf van een bedrag van € 39.900 aan omzetbelasting.

1.2.

De suppletie is door de inspecteur aangemerkt als bezwaar tegen de aangifte over april 2019. Bij uitspraak op bezwaar van 30 augustus 2019 is het bezwaar van belanghebbende door de inspecteur kennelijk ongegrond verklaard.

1.3.

Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak beroep ingesteld bij de rechtbank.

De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar vernietigd en het verzoek om teruggaaf van omzetbelasting niet-ontvankelijk verklaard.

1.4.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de rechtbank hoger beroep ingesteld bij het hof. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.5.

De zitting heeft plaatsgevonden op 10 augustus 2023 in ’s-Hertogenbosch. Daar zijn verschenen belanghebbende en [gemachtigde] , als gemachtigde van belanghebbende, en, namens de inspecteur, [inspecteur 1] , [inspecteur 2] en [inspecteur 3] .

1.6.

Belanghebbende heeft een pleitnota overgelegd aan de wederpartij en het hof en hij heeft deze voorgedragen. De inspecteur heeft pleitnota en een schriftelijke verklaring overgelegd aan de wederpartij en het hof en deze zijn voorgedragen.

1.7.

Het hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.

1.8.

Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat gelijktijdig met de uitspraak aan partijen wordt verzonden.

2 Feiten

2.1.

Belanghebbende was ondernemer in de zin van artikel 7 van de Wet op de

omzetbelasting 1968 (hierna: Wet OB 1968). Hij dreef een onderneming, handelend onder de

naam [bedrijf 1] .

2.2.

Op 20 december 2011 heeft belanghebbende h.o,d,n, [bedrijf 1] aan [BCL] C.V. (hierna: BCL) een factuur uitgereikt met factuurnummer [nummer 1] en een bedrag van € 249.900, inclusief € 39.900 omzetbelasting. De betreffende bedragen zijn in rekening gebracht voor de verkoop aan BCL van drie bussen. Belanghebbende was ten tijde van deze verkoop gevolmachtigde van BCL. Deze bussen zijn nooit geleverd.

2.3.

Belanghebbende is uitgenodigd aangifte omzetbelasting te doen voor het tijdvak 2011. Belanghebbende heeft deze aangifte niet tijdig ingediend. Dit heeft geleid tot een ambtshalve naheffingsaanslag over het tijdvak december 2011 van 24 februari 2012. Op 29 februari 2012 heeft belanghebbende alsnog een aangiftebiljet voor het tijdvak december 2011 ingezonden.

2.4.

BCL heeft de haar bij de onder 2.2 bedoelde factuur in rekening gebrachte € 39.900 aan omzetbelasting als voorbelasting in aftrek gebracht in de aangifte over het tijdvak december 2011. Per 24 september 2013 is BCL failliet verklaard.

2.5.

Belanghebbende heeft bij brief van 16 oktober 2013 aan de inspecteur om teruggaaf van omzetbelasting verzocht vanwege het (deels) niet invorderbaar zijn van de onder 2.2 vermelde factuur van € 249.900 inclusief € 39.900 omzetbelasting. In deze brief is vermeld:

‘Welliswaar kan er ook een credit nota gedaan worden, doch hoe zit het dan met de

Btw terug gaaf.’

2.6.

Bij brief van 22 oktober 2013 heeft de inspecteur, naar aanleiding van het verzoek om teruggaaf van 16 oktober 2013, gemeld dat hij het verzoek om teruggaaf pas in behandeling kan nemen, als belanghebbende bepaalde genoemde informatie aan de inspecteur zou doen toekomen vóór 5 november 2013.

2.7.

Belanghebbende heeft een brief van 24 april 2017 gestuurd aan de inspecteur. In deze brief heeft hij verwezen naar een brief van 18 oktober 2013 en heeft hij de brief van 16 oktober 2013 bijgevoegd.

2.8.

De inspecteur heeft bij brief van 12 mei 2017 gereageerd op de brief van belanghebbende van 24 april 2017. De inspecteur heeft aangegeven de brief van 16 oktober 2013 niet te kennen en de brief van 24 april 2017 op te vatten als een verzoek om ambtshalve teruggaaf. De inspecteur heeft belanghebbende verzocht om nadere informatie te verstrekken binnen 14 dagen na dagtekening van zijn brief.

2.9.

Belanghebbende heeft een brief van 26 mei 2017 overgelegd, waarvan de inspecteur heeft verklaard die nooit te hebben ontvangen en de inhoud – een verslag van een telefoongesprek met de inspecteur – betwist.

2.10.

In het dossier bevindt zich een creditnota van 30 april 2019 met nummer [nummer 2] voor de onder 2.2 vermelde factuur van 20 december 2011 met factuurnummer [nummer 1] waarbij het gehele factuurbedrag is gecrediteerd met als omschrijving ‘Creditnota ivm niet afname van de voertuigen’ (hierna: creditfactuur). Deze creditfactuur is gericht aan BCL en [bedrijf 2] L.T.D gevestigd in het Verenigd Koninkrijk. Met begeleidend schrijven van 30 april 2019 heeft belanghebbende de creditfactuur ook gezonden aan de curator van BCL. Het faillissement van BCL is bij beschikking van 16 juli 2019 door de rechtbank Limburg bij gebrek aan baten opgeheven.

2.11.

Op 2 mei 2019 heeft belanghebbende een aangifte omzetbelasting ingediend met

betrekking tot het tijdvak april 2019.

2.12.

Op 6 mei 2019 heeft belanghebbende de suppletie ingediend, waarin hij ter zake van de creditfactuur het bedrag van € 39.900 aan omzetbelasting terugvraagt.

2.13.

Bij brief van 12 juni 2019 heeft de inspecteur aangegeven dat de suppletie wordt aangemerkt als een bezwaar tegen [naar het hof begrijpt: de voldoening op] de eigen aangifte over het tijdvak april 2019 en dat niet tegemoet wordt gekomen aan teruggaaf van het bedrag aan omzetbelasting van € 39.900. Hiertegen heeft belanghebbende bij brief van 1 juli 2019 bezwaar gemaakt. Bij uitspraak op bezwaar van 30 augustus 2019 is het bezwaar van belanghebbende kennelijk ongegrond verklaard.

2.14.

De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, de beslissing van de inspecteur van 30 augustus 2019 vernietigd en het verzoek om teruggaaf van omzetbelasting niet-ontvankelijk verklaard.

3 Geschil en conclusies van partijen

3.1.

Het geschil betreft het antwoord op de volgende vragen:

I. Staat bezwaar open tegen de beslissing van de inspecteur 12 juni 2019 op het verzoek om teruggaaf van omzetbelasting gedaan bij suppletie van 6 mei 2019?

II. Indien vraag I bevestigend moet worden beantwoord: Heeft belanghebbende recht op teruggaaf van ten onrechte gefactureerde omzetbelasting?

III. Is bij belanghebbende het vertrouwen opgewekt dat wel een teruggaaf zou worden verleend?

3.2.

Belanghebbende concludeert tot een gegrond hoger beroep, een ontvankelijk verzoek om teruggaaf en een teruggaaf van € 39.900. De inspecteur concludeert tot een ongegrond hoger beroep.

4 Gronden

5 Beslissing