Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 01-11-2023, ECLI:NL:GHSHE:2023:3594, 22/00079 en 22/00080

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 01-11-2023, ECLI:NL:GHSHE:2023:3594, 22/00079 en 22/00080

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
1 november 2023
Datum publicatie
8 februari 2024
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2023:3594
Formele relaties
Zaaknummer
22/00079 en 22/00080
Relevante informatie
Art. 8 BPM, Art. 9 BPM, Art. 10 BPM, Art. 19 VWEU, Art. 110 VWEU

Inhoudsindicatie

BPM. Afdoening diverse formele grieven.

Uitspraak

Team belastingrecht

Meervoudige Belastingkamer

Nummers: 22/00079 en 22/00080

Uitspraak op het hoger beroep van

[belanghebbende] BV,

gevestigd in [vestigingsplaats] ,

hierna: belanghebbende,

tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag (hierna: de rechtbank) van 10 december 2021, nummers SGR 20/5778 en SGR 20/5786, in het geding tussen belanghebbende en

de inspecteur van de Belastingdienst,

hierna: de inspecteur

en

de Staat (de minister van Justitie en Veiligheid),

hierna: de minister.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

Belanghebbende heeft voor twee auto’s afzonderlijk belasting van personenauto’s en motorrijwielen (hierna: BPM) op aangifte voldaan.

1.2.

Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt. De inspecteur heeft uitspraak op bezwaar gedaan en de bezwaren ongegrond verklaard.

1.3.

Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak beroep ingesteld bij de rechtbank Gelderland. De rechtbank Gelderland heeft het beroep doorgezonden naar de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De rechtbank Zeeland-West-Brabant heeft aan het beroep twee zaaknummers toegekend en het beroep vervolgens bij beslissing van 27 augustus 2020 voor de verdere behandeling en beslissing verwezen naar de rechtbank. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.

1.4.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de rechtbank hoger beroep ingesteld bij het hof. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.5.

Belanghebbende heeft op 2 oktober 2023 digitaal een pleitnota ingediend. Deze pleitnota heeft de griffie op diezelfde dag in het digitale dossier van deze zaken geplaatst en van deze plaatsing een kennisgeving verzonden naar het door de inspecteur voor dit doel opgegeven

e-mailadres.

1.6.

Belanghebbende heeft op 10 oktober 2023, daags voor de zitting, om 16.28 uur opnieuw digitaal een pleitnota ingediend. De griffie van het hof heeft deze pleitnota de volgende ochtend om 11.51 uur in het digitale dossier van deze zaken geplaatst en de zetel hiervan in kennis gesteld. Het onderzoek van de zitting was toen al gesloten.

1.7.

De zitting heeft plaatsgevonden op 11 oktober 2023 in ’s-Hertogenbosch. Daar zijn verschenen [gemachtigde] , als gemachtigde van belanghebbende, bijgestaan door [persoon] , en, namens de inspecteur, [inspecteur 1] en [inspecteur 2] . Op de zitting zijn de zaken 22/00079 tot en met 22/00080 gelijktijdig behandeld.

1.8.

Belanghebbende heeft tijdens de zitting opnieuw een pleitnota overgelegd aan het hof en aan de andere partij. Deze pleitnota wordt met instemming van partijen geacht ter zitting te zijn voorgelezen.

1.9.

Het hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.

1.10.

Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat gelijktijdig met de uitspraak aan partijen wordt verzonden.

2 Feiten

2.1.

Belanghebbende heeft op 4 april 2017 in België twee gebruikte personenauto’s van het merk Honda gekocht, te weten een Honda CR-V 2.0 AWD Comfort met voertuigidentificatie-nummer (hierna: VIN) eindigend op [VIN-nummer 1] en datum eerste toelating 19 maart 2014 voor € 18.500 (auto 1) en een Honda CR-V 1.6D Lifestyle met VIN eindigend op [VIN-nummer 2] en datum eerste toelating 18 maart 2015 voor € 22.000 (auto 2). Op de facturen is onder meer vermeld: ‘EEN TWEEDEHANDSWAGEN IN DE STAAT WAARIN HIJ ZICH BEVINDT EN GOED GEKEND DOOR DE KOPER’.

2.2.

Op 18 april 2017 heeft belanghebbende voor beide auto’s een afzonderlijke aangifte BPM ingediend. De aangiften zijn gebaseerd op een op die datum plaatsgevonden waardebepaling door een taxateur.

2.3.

In de waardebepaling van auto 1 is een handelsinkoopwaarde vermeld van € 11.071, gebaseerd op een waarde in onbeschadigde staat van € 18.483 (koerslijst EurotaxGlass’s) waarop de gecalculeerde reparatiekosten van € 7.412 als schade in mindering zijn gebracht. Op 20 april 2017 is de volgens de aangifte voor auto 1 verschuldigde BPM van € 2.749 voldaan.

2.4.

In de waardebepaling van auto 2 is een handelsinkoopwaarde vermeld van € 16.399, gebaseerd op een waarde in onbeschadigde staat van € 21.916 (koerslijst EurotaxGlass’s) waarop de gecalculeerde reparatiekosten van € 5.517 als schade in mindering zijn gebracht. Op 28 april 2017 is de volgens de aangifte voor auto 2 verschuldigde BPM van € 3.025 voldaan.

2.5.

Namens belanghebbende is bezwaar gemaakt tegen de voldoeningen op aangifte. De inspecteur heeft belanghebbende in bezwaar niet gehoord. De inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar besloten geen teruggaaf te verlenen.

2.6.

De rechtbank heeft geoordeeld dat aan de schending van de hoorplicht in dit geval voorbij kan worden gegaan en heeft zelf in de zaak voorzien. De rechtbank heeft de beroepen ongegrond verklaard, de inspecteur veroordeeld tot vergoeding van immateriële schade van € 545, de minister veroordeeld tot vergoeding van immateriële schade van € 2.455, de inspecteur veroordeeld in de proceskosten tot een bedrag van € 1.068, gelast dat de inspecteur het griffierecht van € 338 aan belanghebbende vergoedt en tevens beslist dat wettelijke rente is verschuldigd die gaat lopen vier weken na de datum waarop de uitspraak van de rechtbank is gedaan.

3 Geschil en conclusies van partijen

3.1.

Het hof heeft uit de gedingstukken en de zitting de volgende geschilpunten kunnen destilleren:

  1. Zijn de nationale rechters – waaronder dit hof en de Hoge Raad – bevoegd uitleg te geven aan de bepalingen van het Unierecht? Zijn zij niet onafhankelijk en niet onpartijdig indien zij uitleg geven aan de bepalingen van het Unierecht?

  2. Heeft de rechtbank, in navolging van de Hoge Raad, onrechtmatig – want in strijd met artikel 110 van het Verdrag betreffende de Werking van de Europese Unie (hierna: VWEU) – gehandeld door te overwegen dat belanghebbende (enige) bewijslast draagt ten aanzien van de vermindering van belasting wegens een uit een andere lidstaat afkomstige personenauto?

  3. Had de rechtbank de zaken vanwege schending van de hoorplicht moeten terugwijzen naar de inspecteur?

  4. Heeft de rechtbank aan toepassing van interne compensatie ten onrechte de gevolgtrekking verbonden dat geen recht op teruggaaf van BPM bestaat, omdat zelfs als de schade slechts voor 72% in aanmerking wordt genomen, teveel BPM op aangifte is voldaan en het Unierecht recht geeft op 100% schade-aftrek?

  5. Dient voor de bepaling van de afschrijving te worden uitgegaan van de waarde van een personenauto die een verhuurverleden heeft (‘ex-rental’), ook als de betreffende auto niet als huurauto is gebruikt?

  6. Heeft de rechtbank onjuist overwogen met betrekking tot het verschil in heffingsmodaliteiten?

  7. Verzet het Unierecht zich ertegen dat dezelfde rechters die de beslissing over een belastinggeschil nemen ook oordelen over de immateriële schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn?

  8. Heeft belanghebbende recht op een hogere vergoeding van immateriële schade?

  9. Heeft de rechtbank onjuist overwogen met betrekking tot de schending van artikel 8:42 Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb)?

  10. Moet bij de renteberekening over de teruggave van op aangifte voldane BPM een rentevoet van ten minste 8% worden gehanteerd? Is artikel 28c Invorderingswet 1990 (hierna: IW) in strijd met het Unierecht?

  11. Is het vooraf heffen van griffierecht in strijd met het Unierechtelijke beginsel van een effectieve en doeltreffende rechtsbescherming?

  12. Moet de inspecteur rente over het betaalde griffierecht vergoeden vanaf het moment waarop het griffierecht is betaald?

  13. Is de regeling van het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: Bpb), waarbij de proceskostenvergoeding in beginsel een forfaitair karakter heeft, in strijd met het Unierechtelijke beginsel van een effectieve en doeltreffende rechtsbescherming?

  14. Tot welk bedrag had de rechtbank een proceskostenvergoeding moeten toekennen?

3.2.

Partijen concluderen tot toewijzing van de door hen ingenomen standpunten.

4 Gronden

4 Beslissing