Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 08-11-2023, ECLI:NL:GHSHE:2023:3695, 22/00145
Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 08-11-2023, ECLI:NL:GHSHE:2023:3695, 22/00145
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof 's-Hertogenbosch
- Datum uitspraak
- 8 november 2023
- Datum publicatie
- 22 februari 2024
- Annotator
- Formele relaties
- Eerste aanleg: ECLI:NL:RBZWB:2022:10, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Zaaknummer
- 22/00145
Inhoudsindicatie
Belanghebbende heeft in hoger beroep geen nieuwe feiten en omstandigheden aangedragen waarmee hij aannemelijk maakt dat de verbouwingskosten als onderhoudskosten in de zin van artikel 6.31 Wet IB 2001 (tekst 2016) in aftrek kunnen worden gebracht. Verder beroept belanghebbende zich op het Kerst-arrest. Gelet op de gehele financiële situatie van belanghebbende is geen sprake van een individuele en buitensporige last.
Uitspraak
Team belastingrecht
Enkelvoudige Belastingkamer
Nummer: 22/00145
Uitspraak op het hoger beroep van
[belanghebbende] ,
wonend in [woonplaats] ,
hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant (hierna: de rechtbank) van
4 januari 2022, nummer BRE 20/9081 in het geding tussen belanghebbende en
de inspecteur van de Belastingdienst,
hierna: de inspecteur.
1 Ontstaan en loop van het geding
De inspecteur heeft de aanslag inkomstenbelasting/premies volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) 2016 opgelegd. Tevens is bij beschikking belastingrente in rekening gebracht.
Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt. De inspecteur heeft uitspraak op bezwaar gedaan en het bezwaar ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak beroep ingesteld bij de rechtbank.
De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de rechtbank hoger beroep ingesteld bij het hof. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
De zitting heeft plaatsgevonden op 27 september 2023 in ’s-Hertogenbosch. Daar zijn verschenen belanghebbende, en [gemachtigde] als gemachtigde van belanghebbende, en, namens de inspecteur, [inspecteur 1] en [inspecteur 2] .
Het hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.
2 Feiten
Belanghebbende heeft een eigen woning aan [adres] te [woonplaats] . De woning is een monumentenpand in de zin van artikel 6.31, tweede lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: Wet IB 2001) (wettekst 2016).
In de aangifte IB/PVV 2016 heeft belanghebbende ter zake van de uitgaven voor het monumentenpand een bedrag van € 26.324 als persoonsgebonden aftrek in aanmerking genomen. Dit bedrag is als volgt opgebouwd:
De aanslag IB/PVV 2016 is vastgesteld naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 92.978 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 4.063. Tevens is bij beschikking € 1.030 belastingrente in rekening gebracht.
Bij het opleggen van de aanslag IB/PVV 2016 is de inspecteur afgeweken van de aangifte en heeft hij, voor wat betreft de uitgaven voor het monumentenpand, alleen het bedrag van € 390 aan legeskosten in aftrek toegestaan.
Bij uitspraak op bezwaar heeft de inspecteur het bezwaar van belanghebbende ongegrond verklaard en de aanslag gehandhaafd.
De rechtbank heeft de inspecteur veroordeeld tot vergoeding van immateriële schade tot een bedrag van € 1.000 en in de proceskosten tot een bedrag van € 748, bestaande uit 1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 748 en een wegingsfactor 0,5 voor het gewicht van de zaak.
3 Geschil en conclusies van partijen
Het geschil betreft het antwoord op de volgende vragen:
-
Heeft belanghebbende recht op een hogere persoonsgebonden aftrek?
-
Heeft de inspecteur het inkomen uit sparen en beleggen te hoog vastgesteld?
-
Heeft de rechtbank een te lage proceskostenvergoeding vastgesteld?
Belanghebbende concludeert tot vermindering van de aanslag en tot toekenning van een hogere proceskostenvergoeding. De inspecteur concludeert ook tot toekenning van een hogere proceskostenvergoeding en verder tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank.