Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 11-01-2023, ECLI:NL:GHSHE:2023:45, 21/00502
Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 11-01-2023, ECLI:NL:GHSHE:2023:45, 21/00502
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof 's-Hertogenbosch
- Datum uitspraak
- 11 januari 2023
- Datum publicatie
- 12 juli 2023
- Formele relaties
- Cassatie: ECLI:NL:HR:2023:1328
- Zaaknummer
- 21/00502
- Relevante informatie
- Art. 8.14a Wet IB 2001, Art. 44b Uitv reg IB
Inhoudsindicatie
Aanslag IB/PVV 2015. Geen recht op toepassing inkomensafhankelijke combinatiekorting, omdat belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat (ten minste één van) de kinderen gedurende 2015 doorgaans ten minste drie gehele dagen per week in elk van de huishoudens verbleven, dan wel dat de zorg voor de kinderen gelijkelijk in een ander duurzaam ritme was verdeeld. Geen schending van het vertrouwens- en gelijkheidsbeginsel. Hoger beroep ongegrond.
Uitspraak
Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Nummer: 21/00502
Uitspraak op het hoger beroep van
[belanghebbende] ,
wonend in [woonplaats] ,
hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant (hierna: de rechtbank) van 3 februari 2021, nummer BRE 19/6315, in het geding tussen belanghebbende en
de inspecteur van de Belastingdienst,
hierna: de inspecteur.
1 Ontstaan en loop van het geding
De inspecteur heeft de aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) voor het jaar 2015 opgelegd. Tevens is bij beschikking belastingrente in rekening gebracht (hierna: de rentebeschikking).
Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt. De inspecteur heeft uitspraak op bezwaar gedaan en het bezwaar ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak beroep ingesteld bij de rechtbank. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de rechtbank hoger beroep ingesteld bij het hof. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
De eerste zitting heeft plaatsgevonden op 23 juni 2022 in ’s-Hertogenbosch. Daar zijn verschenen belanghebbende en namens de inspecteur [inspecteur 1] en [inspecteur 2] .
Belanghebbende heeft tijdens de zitting, zonder bezwaar van de andere partij, een formulier proceskosten overgelegd.
Het hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.
Van voormelde zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan partijen is verzonden.
De griffier heeft bij brief van 3 augustus 2022 partijen ervan in kennis gesteld dat een of meerdere raadsheren die bij de zaak van belanghebbende betrokken is/zijn, niet op de juiste manier is/zijn beëdigd, dat de desbetreffende raadsh(e)er(en) inmiddels opnieuw is/zijn beëdigd en dat het hof van oordeel is dat het in het geval van belanghebbende niet nodig is om in zijn zaak een nieuwe zitting te houden, omdat de gesignaleerde onvolkomenheid niets afdoet aan de deskundige en zorgvuldige wijze waarop zijn zaak (inhoudelijk) is behandeld.
Vervolgens heeft belanghebbende verklaard gebruik te willen maken van het recht om op een nadere zitting te worden gehoord. In verband daarmee is het onderzoek heropend en heeft het hof besloten een nadere zitting te laten plaatsvinden.
Naar aanleiding van de conclusie van de Procureur-Generaal van 13 september 20221 en de aankondiging dat de uitspraakdatum van de Hoge Raad voorlopig was bepaald op 21 oktober 20222, heeft de griffier van het hof op 11 oktober 2022 telefonisch contact gehad met belanghebbende en hem gevraagd of hij, indien de Hoge Raad op 21 oktober 2022 oordeelt dat het gebruik van een onjuiste tekst bij beëdigingen zonder gevolgen blijft, zijn verzoek om een nadere zitting handhaaft. Belanghebbende heeft aangegeven zijn verzoek in dat geval te handhaven. Vervolgens is een definitieve datum voor de nadere zitting gepland.
De nadere zitting heeft plaatsgevonden op 15 december 2022 in ’s-Hertogenbosch. Daar zijn verschenen belanghebbende en namens de inspecteur [inspecteur 1] en [inspecteur 2] . Bij aanvang van de nadere zitting zijn partijen erop gewezen, dat de meervoudige Belastingkamer tijdens het onderzoek ter zitting op 23 juni 2022 was samengesteld uit W.A.P. van Roij, voorzitter, P. Fortuin en J.M. van der Vegt en dat de zaak verder wordt behandeld in een gewijzigde samenstelling van de meervoudige Belastingkamer door, W.A.P. van Roij, voorzitter, P.A.M. Pijnenburg en J.M. van der Vegt, en dat de zaak wordt voortgezet in de stand waarin zij zich bevond op 23 juni 2022. Partijen hebben hier geen bezwaar tegen gemaakt.
Het hof heeft aan het einde van de nadere zitting het onderzoek gesloten.
2 Feiten
Belanghebbende is geboren op [geboortedatum 1] 1971 en is gehuwd geweest met [ex-partner] (hierna: de ex-partner). Het huwelijk is formeel ontbonden per 14 oktober 2015. Belanghebbende heeft samen met zijn ex-partner twee kinderen, [minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum 2] 2009, en [minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum 3] 2013 (hierna: de kinderen). In december 2014 is de ex-partner met de kinderen naar [plaats 1] vertrokken. De kinderen staan vanaf 4 februari 2015 in de Basisregistratie Personen (hierna: BRP) ingeschreven op het woonadres van de ex-partner, [adres] te [plaats 1] . Tot 4 februari 2015 stonden de kinderen op hetzelfde adres ingeschreven als belanghebbende.
In de beschikking voorlopige voorziening van 27 januari 2015 van de rechtbank Zeeland-West-Brabant is het volgende opgenomen, voor zover hier van belang:
“4. De beslissing
De rechtbank
(…)
bepaalt dat aan de vrouw worden toevertrouwd de minderjarigen
1. [minderjarige 1] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum 2] 2009 en
2. [minderjarige 2] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum 3] 2013;”
In het ouderschapsplan dat is ondertekend door belanghebbende en de ex-partner op 28 mei 2015 is het volgende opgenomen, voor zover hier van belang:
“Artikel 1: Gezamenlijke uitoefening van het ouderlijk gezag
De ouders achten het in het belang van de kinderen dat zij na de scheiding gezamenlijk het ouderlijk gezag over hun blijven uitoefenen. Zij vinden het ook belangrijk dat het contact tussen de kinderen en de ouders zo min mogelijk door de scheiding wordt beïnvloed. De ouders zullen dan ook bevorderen dat de kinderen zo goed mogelijk contact hebben met ieder van de ouders.
(…)
Artikel 2: Hoofdverblijfplaats/verhuizing/paspoort
Beide kinderen hebben hun hoofdverblijf bij de moeder.
(…)
Artikel 3: Verzorging en opvoeding
Verdeling van de zorg- en opvoedingstaken
[minderjarige 1] en [minderjarige 2] zijn eenmaal per twee weken van vrijdagmiddag 14.00 uur (na school) tot en met zondag 16.00 uur bij hun vader, tijdens welk weekend [minderjarige 3] en [minderjarige 4] ook bij hun vader zijn. Tijdens vakanties van een week blijft de normale zorgregeling gelden. Vakanties van twee weken of langer worden bij helfte gedeeld. Tijdens de Mei- en Kerstvakanties blijven de kinderen één week bij vader en één week bij moeder, jaarlijks te wisselen, zodat voor wat betreft de Kerstvakantie ieder om het jaar Kerst of Oud en Nieuw met de kinderen viert. Tijdens de zomervakanties zijn de kinderen in 2015 de eerste drie weken bij moeder en de laatste drie weken bij vader, jaarlijks wisselend. Verjaardagen en feestdagen zullen in onderling overleg worden afgestemd evenals Vaderdag en Moederdag.”
In de beschikking betreffende de echtscheiding van 14 oktober 2015 van de rechtbank Zeeland-West-Brabant is het volgende bepaald, voor zover hier van belang:
“3. De beslissing
De rechtbank:
spreekt de echtscheiding uit tussen partijen, gehuwd te [plaats 2] , Griekenland op [huwelijksdatum] 2008;
bepaalt dat de minderjarigen hun hoofdverblijfplaats zullen hebben bij de vrouw;
bepaalt dat het aangehechte en door de griffier gewaarmerkte ouderschapsplan voor het overige deel uitmaakt van deze beschikking;”
Op 16 december 2016 is de inspecteur gestart met een boekenonderzoek bij belanghebbende. Het betrof een onderzoek naar de aanvaardbaarheid van de door belanghebbende ingediende aangiften voor de omzetbelasting over het tijdvak 1 januari 2016 tot en met 31 december 2016. Het controlerapport is op 5 maart 2019 toegezonden aan belanghebbende.
Op 1 februari 2017 heeft belanghebbende zijn aangifte IB/PVV voor het jaar 2015 ingediend. In deze aangifte heeft belanghebbende de inkomensafhankelijke combinatiekorting (hierna: IACK) in aanmerking genomen.
Met dagtekening 17 maart 2017 is een (tweede) voorlopige aanslag IB/PVV 2015 aan belanghebbende opgelegd conform de door hem ingediende aangifte.
De voorlopige aanslagen IB/PVV 2016 (dagtekening 27 mei 2017), IB/PVV 2017 (dagtekening 8 juni 2018) en IB/PVV 2018 (dagtekening 2 augustus 2019) zijn met toepassing van de IACK opgelegd.
Met dagtekening 11 december 2018 heeft de inspecteur aan belanghebbende vragen gesteld over zijn aangifte IB/PVV 2015. Vervolgens hebben de inspecteur en belanghebbende over meerdere onderdelen uit de aangifte gecorrespondeerd. Op 5 september 2019 heeft de inspecteur per e-mail aan belanghebbende aangegeven dat hij voornemens is van de ingediende aangifte IB/PVV 2015 af te wijken op, onder andere, het punt van de IACK.
Met dagtekening 27 september 2019 is aan belanghebbende de aanslag IB/PVV 2015 opgelegd. Hierbij is, in afwijking van de aangifte en conform de e-mail van de inspecteur van 5 september 2019, geen IACK in aanmerking genomen.
De inspecteur heeft met dagtekening 14 juli 2018 vragen gesteld over de aangifte IB/PVV 2016. Hierop heeft belanghebbende op 31 januari 2019 gereageerd. Bij brief van 19 november 2019 heeft de inspecteur belanghebbende medegedeeld dat bij het verwerken van de aangifte IB/PVV 2016 ten onrechte rekening is gehouden met de IACK, dat belanghebbende aan de aanslag IB/PVV 2016 geen rechten kan ontlenen en dat een navorderingsaanslag over het jaar 2016 zal worden opgelegd. De inspecteur heeft met dagtekening 29 november 2019 de aanslag IB/PVV 2016 opgelegd met toepassing van de IACK. De navorderingsaanslag is vervolgens opgelegd met dagtekening 14 december 2019.
Belanghebbende heeft tegen de aanslag IB/PVV 2015 bezwaar gemaakt. Met dagtekening 17 oktober 2019 is aan belanghebbende een vooraankondiging van de uitspraak op bezwaar verzonden. Het bezwaar van belanghebbende is bij uitspraak op bezwaar met dagtekening 3 december 2019 afgewezen.
Het door belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar ingestelde beroep is door de rechtbank ongegrond verklaard.
3 Geschil en conclusies van partijen
Het geschil betreft het antwoord op de volgende vragen:
I. Heeft belanghebbende in het jaar 2015 recht op toepassing van de IACK?
II. Is het gelijkheidsbeginsel geschonden?
III. Is het vertrouwensbeginsel geschonden?
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank, vernietiging van de uitspraak op bezwaar, vermindering van de aanslag IB/PVV 2015 en dienovereenkomstige vermindering van de rentebeschikking.
De inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank.