Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 15-02-2023, ECLI:NL:GHSHE:2023:586, 21/01549

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 15-02-2023, ECLI:NL:GHSHE:2023:586, 21/01549

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
15 februari 2023
Datum publicatie
10 augustus 2023
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2023:586
Formele relaties
Zaaknummer
21/01549
Relevante informatie
Art. 9 BPM, Art. 10 BPM

Inhoudsindicatie

Naheffingsaanslag BPM. Belanghebbende heeft niet aannemelijk gemaakt dat de waardevermindering wegens schade voor een hoger percentage in mindering dient te worden gebracht. Extra waardevermindering wegens schadeverleden is evenmin aannemelijk gemaakt. De rechtbank heeft de redelijke termijn voor berechting ten onrechte verlengd vanwege de coronacrisis (ECLI:NL:HR:2022:752). De rechtbank heeft ten aanzien van de proceskosten in de beroepsfase ten onrechte het lage tarief per punt toegepast (ECLI:NL:HR:2022:752). Hoger beroep gegrond.

Uitspraak

Team belastingrecht

Meervoudige Belastingkamer

Nummer: 21/01549

Uitspraak op het hoger beroep van

[belanghebbende] ,

wonend in [woonplaats] ,

hierna: belanghebbende,

tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag (hierna: de rechtbank) van 11 november 2021, nummer SGR 21/1132, in het geding tussen belanghebbende en

de inspecteur van de Belastingdienst,

hierna: de inspecteur,

en

de Staat (de minister van Justitie en Veiligheid),

hierna: de minister.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

De inspecteur heeft een naheffingsaanslag belasting van personenauto’s en motorrijwielen (Bpm) opgelegd. Tevens is bij beschikking belastingrente in rekening gebracht.

1.2.

Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt. De inspecteur heeft uitspraak op bezwaar gedaan en het bezwaar ongegrond verklaard.

1.3.

Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak beroep ingesteld bij de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De rechtbank Zeeland-West-Brabant heeft de zaak bij beslissing van 8 januari 2021 voor de verdere behandeling en beslissing verwezen naar de rechtbank. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard.

1.4.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de rechtbank hoger beroep ingesteld bij het hof. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.5.

De zitting heeft plaatsgevonden op 18 januari 2023 in ’s-Hertogenbosch. Daar zijn verschenen [A] , als gemachtigde van belanghebbende, en, namens de inspecteur, [inspecteur 1] en [inspecteur 2] .

1.6.

Het hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.

2 Feiten

2.1.

Belanghebbende heeft op 12 oktober 2018 aangifte Bpm gedaan ter zake van de registratie van een BMW X1 2.5d xDrive, met VIN eindigend op [nummer] (de auto). De aangegeven en betaalde Bpm bedraagt € 1.840. Daarbij is het tarief voor 2018 toegepast.

2.2.

Belanghebbende heeft de in de aangifte vermelde handelsinkoopwaarde gebaseerd op een taxatierapport van [taxateur] . Bij de taxatie van de auto is uitgegaan van de handelswaarde volgens de koerslijst Eurotaxglass's van € 41.614. Op deze handelswaarde is een bedrag van € 30.562 aan schade in mindering gebracht.

2.3.

Belanghebbende heeft de auto op 23 oktober 2018 getoond bij Domeinen Roerende Zaken (DRZ). De bruto-schade aan de auto is op dat moment gecalculeerd op een bedrag van € 1.349.

2.4.

Met dagtekening 7 maart 2019 heeft de inspecteur aangekondigd dat ter zake van de registratie van de auto een naheffingsaanslag Bpm wordt opgelegd. De inspecteur gaat uit van een handelsinkoopwaarde van € 42.220. Deze waarde is bepaald met inachtneming van de handelswaarde van een BMW X1 Ad Blue-uitvoering volgens de koerslijst Eurotaxglass's. De waardevermindering vanwege schade is bepaald op € 1.067, ofwel 79% van de door DRZ geconstateerde bruto-schade.

2.5.

De naheffingsaanslag Bpm is opgelegd naar een bedrag van € 5.120, waarbij is uitgegaan van het tarief voor 2018. Tevens is bij beschikking € 67 belastingrente in rekening gebracht.

2.6.

De rechtbank heeft de naheffingsaanslag verminderd tot een bedrag van € 3.777 en de rentebeschikking evenredig verminderd. Daarbij is de rechtbank uitgegaan van het tarief voor 2017. Tevens heeft de rechtbank de minister veroordeeld tot vergoeding van immateriële schade tot een bedrag van € 500, de inspecteur veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 1.598 en de inspecteur opgedragen het betaalde griffierecht van € 174 aan belanghebbende te vergoeden.

3 Geschil en conclusies van partijen

3.1.

Het geschil betreft het antwoord op de volgende vragen:

I. Is de naheffingsaanslag terecht en tot het juiste bedrag opgelegd?

Meer specifiek is in geschil:

a. a) met welk percentage de schade in mindering dient te worden gebracht op de koerslijstwaarde;

b) of belanghebbende aanspraak kan maken op een correctie wegens ex-schade.

II. Heeft de rechtbank de immateriële schadevergoeding tot het juiste bedrag vastgesteld?

III. Heeft belanghebbende recht op een hogere proceskostenvergoeding voor de beroepsfase?

Niet in geschil is dat de schade ten tijde van de aangifte € 1.349 bedroeg. Op de zitting heeft belanghebbende zijn stelling dat de rechtbank is uitgegaan van een onjuiste nieuwprijs ingetrokken en een nieuwe berekening van de verschuldigde Bpm overgelegd.

3.2.

Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank, vernietiging van de uitspraak op bezwaar, vermindering van de naheffingsaanslag tot een bedrag van primair € 3.218 en subsidiair € 3.263, vergoeding van de immateriële schade tot een bedrag van € 1.000 en veroordeling van de inspecteur in de proceskosten. De inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank.

4 Gronden

5 Beslissing