Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 15-02-2023, ECLI:NL:GHSHE:2023:588, 21/01156
Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 15-02-2023, ECLI:NL:GHSHE:2023:588, 21/01156
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof 's-Hertogenbosch
- Datum uitspraak
- 15 februari 2023
- Datum publicatie
- 10 augustus 2023
- Formele relaties
- Eerste aanleg: ECLI:NL:RBZWB:2021:4038, Bekrachtiging/bevestiging
- Zaaknummer
- 21/01156
- Relevante informatie
- Art. 8 Wet Vpb 1969, Art. 15 Wet Vpb 1969
Inhoudsindicatie
Deze uitspraak is op verzoek gepubliceerd en niet door het gerechtshof geselecteerd om te worden gepubliceerd. Derhalve is er geen samenvatting beschikbaar.
Uitspraak
Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Nummer: 21/01156
Uitspraak op het hoger beroep van
[belanghebbende] ,
gevestigd in [vestigingsplaats] ,
hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraak van rechtbank Zeeland-West-Brabant (hierna: de rechtbank) van 5 augustus 2021, nummer BRE 19/782, in het geding tussen belanghebbende en
de inspecteur van de Belastingdienst,
hierna: de inspecteur.
1 Ontstaan en loop van het geding
De inspecteur heeft de verliesvaststellingsbeschikking vennootschapsbelasting 2014 vastgesteld.
Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt. De inspecteur heeft uitspraak op bezwaar gedaan en het bezwaar ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak beroep ingesteld bij de rechtbank.
De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de rechtbank hoger beroep ingesteld bij het hof. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
De zitting heeft plaatsgevonden op 27 januari 2023 in ’s-Hertogenbosch. Daar zijn verschenen [A] , directeur van belanghebbende, en namens de inspecteur, [inspecteur 1] , [inspecteur 2] en [inspecteur 3] .
Het hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.
2 Feiten
Belanghebbende is de moedermaatschappij van een fiscale eenheid voor de vennootschapsbelasting. Tot de fiscale eenheid behoren meerdere (klein)dochtervennootschappen die – onder meer – tot doel hebben de exploitatie van een administratiekantoor en van recreatiebedrijven.
Tot het geconsolideerde vermogen van de fiscale eenheid behoort een drietal onroerende zaken met een gezamenlijke boekwaarde, ultimo 2014, van € 2.549.338.
Bij brief van 3 december 2014 heeft de Rabobank de (rekening-courant) kredietfaciliteit van de fiscale eenheid opgezegd met een opzegtermijn van vier maanden en de sommatie om uiterlijk op 30 maart 2015 aan de bank al hetgeen te voldoen dat de bank op dat moment te vorderen heeft. De totale schuld aan de bank bedroeg op dat moment € 2.745.040,82 (exclusief rente en overige kosten). In de genoemde brief heeft de bank aangekondigd dat, indien belanghebbende de schuld niet tijdig aflost, zo nodig tot uitwinning van de zekerheden zal worden overgegaan. Dit zal met name betekenen dat overgegaan wordt tot executoriale verkoop van de hypothecair verbonden registergoederen (de onder 2.2 genoemde onroerende zaken) en uitwinning van de verpande roerende zaken.
Belanghebbende heeft, om de vorenbedoelde executoriale verkoop te voorkomen, gezocht naar een externe financier. Als gevolg daarvan heeft zij op 22 december 2014 een overeenkomst gesloten met [BV 1] (hierna: [BV 1] ). Deze overeenkomst houdt – onder meer – in dat belanghebbende aan [BV 1] het exclusieve recht verleent om tot en met 31 januari 2015 te onderzoeken of zij bereid is de Rabobankfinanciering over te nemen. In dat geval zal [BV 1] in de plaats treden van de Rabobank, hetgeen dan mede zal inhouden dat zij als hypotheeknemer met betrekking tot de drie registergoederen in de plaats van de Rabobank zal treden. De overeenkomst van 22 december 2014 houdt voorts in dat, indien [BV 1] de Rabobankfinanciering overneemt, belanghebbende met [BV 1] een samenwerkingsovereenkomst zal sluiten op grond waarvan de drie bedoelde registergoederen door [BV 1] zullen worden (her)ontwikkeld in afzonderlijke op te richten projectvennootschappen. In de overeenkomst van 22 december 2014 zijn de hoofdlijnen van de af te sluiten samenwerkingsovereenkomst vastgelegd. Deze houden – onder meer – in dat wanneer overgegaan wordt tot daadwerkelijke ontwikkeling van een registergoed, belanghebbende verplicht is het betreffende registergoed in te brengen in de projectvennootschap. De totale inbrengwaarde van de registergoederen is bepaald op € 5.000.000 te verdelen op basis van een bepaalde verdeelsleutel over de drie registergoederen. Het daarna te realiseren positieve resultaat wordt bij helfte verdeeld tussen enerzijds de projectvennootschap en anderzijds belanghebbende.
Het overleg tussen de Rabobank en [BV 1] heeft er uiteindelijk toe geleid dat [BV 1] een drietal geldleningen aan belanghebbende heeft verstrekt tot een totaalbedrag van € 350.000 teneinde – gedeeltelijk – aan haar verplichtingen jegens de Rabobank te kunnen voldoen. Voorts heeft [BV 1] , ter verzekering van de toekomstige betaling door belanghebbende van de door haar verschuldigde bedragen, een bankgarantie aan de Rabobank afgegeven voor een bedrag van € 200.000. Deze herfinanciering heeft ertoe geleid dat de Rabobank bij brief van 20 juli 2015 de opzegging van de kredietfaciliteiten, onder voorwaarden, heeft ingetrokken. [BV 1] heeft derhalve de Rabobankfinanciering niet overgenomen.
De in 2.4 bedoelde samenwerkingsovereenkomst is uiteindelijk gesloten in mei 2016. Daarbij is overeengekomen dat uiteindelijk één projectvennootschap wordt opgericht, [BV 2] De termijn voor onderzoek naar de ontwikkeling van de registergoederen is verlengd tot 1 januari 2021. Deze termijn is vervolgens jaarlijks verlengd met één jaar.
Op 23 mei 2016 hebben [BV 2] en [BV 3] een koopovereenkomst gesloten betreffende het registergoed [adres] . De koopprijs bedraagt € 3.200.000. Feitelijke levering van de onroerende zaak heeft in 2022 plaatsgevonden. De winst op de verkoop van deze onroerende zaak is - in afwijking van de overeenkomst tussen belanghebbende en [BV 1] - geheel ten goede gekomen aan belanghebbende die daarmee schulden heeft afgelost.
Belanghebbende heeft bij brief van 6 juli 2017 haar aangifte voor de vennootschapsbelasting voor het jaar 2014 gewijzigd door het aangegeven belastbare bedrag van negatief € 11.544 te wijzigen in negatief € 2.511.544. In die brief heeft belanghebbende niet een gewijzigde opstelling van haar balans en verlies- en winstrekening opgenomen. De aanslag en verliesvaststellingsbeschikking zijn opgelegd conform de oorspronkelijk gedane aangifte.
3 Geschil en conclusies van partijen
Het geschil betreft het antwoord op de vraag of belanghebbende een kostenpost van € 2.500.000 in aanmerking mag nemen in verband met het mislopen van een in de toekomst te realiseren winst.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank en tot vaststelling van het verlies voor het jaar 2014 op € 2.511.544. De inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank.