Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 15-02-2023, ECLI:NL:GHSHE:2023:589, 21/01246

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 15-02-2023, ECLI:NL:GHSHE:2023:589, 21/01246

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
15 februari 2023
Datum publicatie
10 augustus 2023
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2023:589
Formele relaties
Zaaknummer
21/01246
Relevante informatie
Wet inkomstenbelasting 2001 [Tekst geldig vanaf 30-04-2024 tot 01-01-2025] art. 7.8, Art. 21bis Uitv besl IB 2001

Inhoudsindicatie

Procedure over aanslag IB 2018. Belanghebbende wenst aanspraak te maken op het inkomstenbelastingdeel van de op haar van toepassing zijnde heffingskortingen en aftrek van zorgkosten. Belanghebbende voldoet niet aan de voorwaarden om aangemerkt te worden als kwalificerende buitenlandse belastingplichtige in de zin van artikel 7.8, lid 6, Wet IB 2001 al dan niet in verbinding met artikel 21bis, lid 1, UB IB 2001. Belanghebbende kan geen gerechtvaardigd vertrouwen ontlenen aan de omstandigheid dat met betrekking tot het jaar 2020 het inkomstenbelastingdeel van de heffingskortingen is verleend. Verwijzing naar het Unierecht (en meer in het bijzonder de Schumacker-jurisprudentie) treft eveneens geen doel. Er is geen sprake van een klassieke “Schumacker-situatie”. Ook kan, mede gelet op de omstandigheid dat belanghebbende geen informatie heeft verstrekt over de hoogte van het inkomen van haar echtgenoot, niet vastgesteld worden of zij de op haar van toepassing zijnde Zweedse faciliteiten volledig heeft kunnen benutten. Belanghebbende heeft geen recht op toekenning van een kostenvergoeding voor de bezwaarfase.

Uitspraak

Team belastingrecht

Meervoudige Belastingkamer

Nummer: 21/01246

Uitspraak op het hoger beroep van

[belanghebbende] ,

wonend in [woonplaats] (Zweden),

hierna: belanghebbende,

tegen de uitspraak van rechtbank Zeeland-West-Brabant (hierna: de rechtbank) van 8 september 2021, nummer BRE 20/7747, in het geding tussen belanghebbende en

de inspecteur van de Belastingdienst,

hierna: de inspecteur.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

De inspecteur heeft de aanslag inkomstenbelasting (hierna: IB) 2018 (hierna: de aanslag)

opgelegd. Tevens is bij beschikking belastingrente (hierna: de beschikking belastingrente) in rekening gebracht.

1.2.

Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt. De inspecteur heeft uitspraak op bezwaar gedaan en het bezwaar gegrond verklaard.

1.3.

Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak beroep ingesteld bij de rechtbank. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.

1.4.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de rechtbank hoger beroep ingesteld bij het hof. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.5.

Het hof heeft belanghebbende bij brief van 12 januari 2023 gewezen op de uitspraak van 18 mei 20221 en de bij deze uitspraak gevoegde bijlage. Het hof heeft belanghebbende er in deze brief op gewezen dat de bewijslast dat in Nederland aanspraak gemaakt kan worden op een tegemoetkoming in verband met de persoonlijke en gezinssituatie op haar rust. In dit verband heeft het hof belanghebbende verzocht om schriftelijke inlichtingen te verstrekken over het Zweedse stelsel en de aldaar geldende faciliteiten.

1.6.

Belanghebbende heeft geen schriftelijke inlichtingen verstrekt.

1.7.

De zitting heeft plaatsgevonden op 27 januari 2023 in ’s-Hertogenbosch. Daar zijn verschenen [A] , als gemachtigde van belanghebbende, en, namens de inspecteur, [inspecteur 1] en [inspecteur 2] .

1.8.

Belanghebbende heeft tijdens de zitting een pleitnota voorgelezen en exemplaren daarvan overgelegd aan het hof en aan de andere partij. Daarnaast heeft belanghebbende tijdens de zitting een afschrift overgelegd van een door de Zweedse belastingautoriteiten voor het jaar 2018 opgelegde nihilaanslag en een schermafdruk van in de Nederlandse aangifte IB 2018 vooringevulde gegevens.

1.9.

Het hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.

2 Feiten

2.1.

Belanghebbende heeft de Nederlandse nationaliteit en woonde in het jaar 2018, tezamen met haar echtgenoot die eveneens de Nederlandse nationaliteit heeft, in Zweden. Belanghebbende en haar echtgenoot zijn niet premieplichtig in Nederland.

2.2.

Belanghebbende ontving in het jaar 2018 de volgende inkomsten uit Nederland:

Instantie

Bruto-uitkering

Sociale verzekeringsbank (hierna: SVB)

€ 9.722

Stichting pensioenfonds Algemeen Burgerlijk Pensioenfonds (hierna: ABP)

€ 610

Stichting pensioenfonds Zorg en Welzijn

€ 3.224

Totaal: € 13.556

2.3.

Het heffingsrecht over de door de SVB uitgekeerde AOW-uitkering (hierna: AOW-uitkering) en de door het ABP uitgekeerde pensioenuitkering (hierna: ABP-pensioen) is aan Nederland toegewezen. Het heffingsrecht over de door het pensioenfonds Zorg en Welzijn uitgekeerde pensioenuitkering (hierna: Zorg en Welzijn-pensioen) is toegewezen aan Zweden.

2.4.

Uit Zweden heeft belanghebbende pensioeninkomsten ontvangen van € 432. Het heffingsrecht over deze pensioeninkomsten is toegewezen aan Zweden.

2.5.

Belanghebbende heeft het Zorg en Welzijn-pensioen niet aangegeven in Zweden. Dit pensioen is in Zweden niet in de inkomstenbelastingheffing betrokken. De uit Zweden afkomstige pensioenuitkering van € 432 is aldaar wel in de inkomstenbelastingheffing betrokken, maar dit heeft niet geleid tot het aldaar verschuldigd worden van inkomstenbelasting. Met betrekking tot het jaar 2018 hebben de Zweedse belastingautoriteiten aan belanghebbende een nihilaanslag opgelegd.

2.6.

In Nederland heeft belanghebbende met betrekking tot het jaar 2018 op 10 mei 2019 aangifte IB gedaan naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 3.834 (hierna: de aangifte). Dit inkomen bestaat uit het ABP-pensioen van € 610 en het Zorg en Welzijn-pensioen van € 3.224. Belanghebbende heeft de AOW-uitkering niet aangegeven. Belanghebbende heeft in de aangifte aangegeven dat zij voldoet aan de voorwaarden om aangemerkt te worden als kwalificerende buitenlandse belastingplichtige in de zin van artikel 7.8, lid 6, Wet IB 2001.

2.7.

Met dagtekening 22 juni 2019 is, overeenkomstig de aangifte, een voorlopige aanslag IB 2018 (hierna: de voorlopige aanslag) aan belanghebbende opgelegd. In de voorlopige aanslag wordt ervan uitgegaan dat belanghebbende aanspraak kan maken op het inkomstenbelastingdeel van de algemene heffingskorting (€ 552) en van de ouderenkorting (€ 677).

2.8.

Met dagtekening 22 mei 2020 is de aanslag aan belanghebbende opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 13.556. Het belastbaar inkomen bestaat uit de AOW-uitkering, het ABP- en Zorg en Welzijn-pensioen van € 9.722, € 610 respectievelijk € 3.224. In de aanslag wordt ervan uitgegaan dat belanghebbende geen kwalificerende buitenlandse belastingplichtige is. Het bedrag van (het inkomstenbelastingdeel van) de heffingskortingen is, dientengevolge, op nihil gesteld. De gelijktijdig met de aanslag gegeven beschikking belastingrente bedraagt € 48.

2.9.

Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de aanslag en beschikking belastingrente.

2.10.

Bij uitspraak op bezwaar van 24 juni 2020 heeft de inspecteur het bezwaar gegrond verklaard. De gegrondverklaring van het bezwaar heeft ermee te maken dat de inspecteur erkent dat Nederland niet bevoegd is om IB te heffen over het Zorg en Welzijn-pensioen.

2.11.

Bij verminderingsbeschikking van 8 juli 2020 heeft de inspecteur de aanslag verminderd tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 10.332 (AOW-uitkering € 9.722 en ABP-pensioen € 610). Het bedrag van (het inkomstenbelastingdeel van) de heffingskortingen is gehandhaafd op nihil. De beschikking belastingrente is verminderd tot € 36.

2.12.

In hoger beroep heeft belanghebbende een door de Swedish Tax Agency ondertekende inkomensverklaring 2018, zoals bedoeld in het slot van de eerste volzin van artikel 7.8, lid 6, Wet IB 2001, overgelegd waarin pensioeninkomsten van € 432 worden genoemd.

3 Geschil en conclusies van partijen

3.1.

Het geschil betreft het antwoord op de volgende vragen:

1. Voldoet belanghebbende aan de voorwaarden om aangemerkt te worden als kwalificerende buitenlandse belastingplichtige in de zin van artikel 7.8, lid 6, Wet IB 2001 al dan niet in verbinding met artikel 21bis, lid 1, Uitvoeringsbesluit IB 2001 (hierna: UB IB 2001)?

2. Kan belanghebbende op grond van het Unierecht aanspraak maken op het inkomstenbelastingdeel van de op haar van toepassing zijnde heffingskortingen en aftrek van zorgkosten?

3. Heeft belanghebbende recht op toekenning van een kostenvergoeding voor de bezwaarfase?

3.2.

Belanghebbende concludeert tot vermindering van de aanslag en vernietiging dan wel vermindering van de beschikking belastingrente. De inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank.

4 Gronden

5 Beslissing