Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 22-02-2023, ECLI:NL:GHSHE:2023:685, 21/00569
Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 22-02-2023, ECLI:NL:GHSHE:2023:685, 21/00569
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof 's-Hertogenbosch
- Datum uitspraak
- 22 februari 2023
- Datum publicatie
- 1 maart 2023
- Formele relaties
- Eerste aanleg: ECLI:NL:RBZWB:2021:785, Bekrachtiging/bevestiging
- Zaaknummer
- 21/00569
Inhoudsindicatie
Toepassing van artikel 10, lid 1, aanhef en letter j, Wet Vpb (artikel 10-1-j) en werknemersoptiearresten?
Het hof gaat uitgebreid in op de achtergrond en context van artikel 10-1-j. Het hof is van oordeel dat artikel 10-1-j in de context van (werknemers)opties slechts de aftrek verhindert van enig bedrag in verband met de toekenning van dergelijke opties. Als optierechten eenmaal zijn toegekend en er derhalve een optieverplichting is ontstaan, wordt de fiscale behandeling van (mutaties in de waarde van) beheerst door de rechtspraak inzake houders van optierechten en vergelijkbare rechten op aandelen.
Toepassing van het juridisch kader op het onderhavige geval leidt tot het oordeel van het hof dat artikel 10-1-j niet de aftrek van enig bedrag verhindert. In het onderhavige geval heeft de (voorwaardelijke) toekenning van optierechten niet in het onderhavige jaar (2015 plaatsgevonden, maar in 2013 en 2014. Partijen zijn eenparig van mening dat de voorwaarden als opschortende voorwaarden moeten worden gekwalificeerd. Gelet daarop is in het onderhavige geval nimmer sprake geweest van een toekenning van optierechten in de in artikel 10-1-j bedoelde zin. Bij gebreke van een zodanige toekenning wordt evenmin toegekomen aan de werknemersoptiearresten.
Uitspraak
Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Nummer: 21/00569
Uitspraak op het hoger beroep van
de inspecteur van de Belastingdienst,
hierna: de inspecteur,
tegen de uitspraak van rechtbank Zeeland-West-Brabant (hierna: de rechtbank) van 25 februari 2021, nummer BRE 18/2785 in het geding tussen de inspecteur en
[belanghebbende] (voorheen: [A BV] ),
gevestigd in [vestigingsplaats] ,
hierna: belanghebbende.
1 Ontstaan en loop van het geding
De inspecteur heeft aan belanghebbende de aanslag vennootschapsbelasting 2015 opgelegd.
Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt. De inspecteur heeft uitspraak op bezwaar gedaan en het bezwaar ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak beroep ingesteld bij de rechtbank. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar vernietigd, de aanslag verminderd, de inspecteur veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende en gelast dat de inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht aan haar vergoedt.
De inspecteur heeft tegen de uitspraak van de rechtbank hoger beroep ingesteld bij het hof. Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn doorgestuurd naar de inspecteur.
De zitting heeft plaatsgevonden op 12 januari 2023 in ’s-Hertogenbosch. Daar zijn verschenen de gemachtigden van belanghebbende [gemachtigde 1] en [gemachtigde 2] , en, namens de inspecteur, [inspecteur 1] , [inspecteur 2] , [inspecteur 3] en [inspecteur 4] .
Beide partijen hebben tijdens de zitting een pleitnota voorgelezen en exemplaren daarvan overgelegd aan het hof en aan de andere partij.
Het hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.
Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat gelijktijdig met de uitspraak aan partijen wordt verzonden.
2 Feiten
Belanghebbende vormt een fiscale eenheid voor de vennootschapsbelasting met haar dochtervennootschappen [B BV] en [C BV] In de jaren 2013 en 2014 en een deel van het jaar 2015 was [D SA] (hierna: [D SA] ) enig aandeelhouder van belanghebbende.
In 2013 en 2014 heeft [D SA] voorwaardelijke rechten op prestatie-gebonden aandelen in haar kapitaal toegekend (hierna: de voorwaardelijke rechten op aandelen) aan vijf werknemers van belanghebbende (hierna: de vijf werknemers). De toegekende rechten houden in de kern in dat aan elk van de vijf werknemers een vastgesteld aantal aandelen wordt geleverd, als die werknemer vier jaar na toekenning van deze rechten nog in dienst is én aan bepaalde prestatievoorwaarden is voldaan (hierna: de prestatievoorwaarden). Tijdens deze periode van vier jaar zijn de rechten niet overdraagbaar.
In 2015 zijn aandelen in [D SA] verkocht aan [E SAS] (hierna: [E SAS] ).
In 2015 is aan de vijf werknemers een cashbonus aangeboden in ruil voor het afzien van de voorwaardelijke rechten op aandelen (hierna: het ruilaanbod). Dit is gedaan in het licht van (i) de verkoop van 66,7% van de aandelen in [D SA] door de familie [familie] aan [E SAS] en (ii) de wens van [E SAS] om de resterende aandelen in [D SA] van de markt te halen. De aangeboden cashbonus bedraagt € 217,50 per aandeel, waarvan de ene helft zou worden uitgekeerd in december 2016 en de andere helft in juni 2018. De uitbetaling van de cashbonus is niet gekoppeld aan aanwezigheids-, prestatie- of andere voorwaarden. De genoemde prijs per aandeel komt overeen met de koers waartegen [E SAS] het voornoemde pakket van 66,7% van de aandelen in [D SA] heeft verworven. Eén van de vijf werknemers is in 2016 uit dienst getreden. Aan hem is de volledige cashbonus van € 43.500 met het laatste salaris over november 2016 ineens uitbetaald.
De vijf werknemers hebben allen gebruik gemaakt van het ruilaanbod en de in 2.2 bedoelde aandelen zijn nooit aan hen geleverd. In totaal kwam dit neer op een cashbonus van € 630.750 (hierna: de cashbonus). De uitbetaling is direct ten laste van belanghebbende gekomen.
Achteraf is gebleken dat niet zou zijn voldaan aan de prestatievoorwaarden om de rechten op prestatie-gebonden aandelen onvoorwaardelijk te laten worden.
Belanghebbende heeft aangifte vennootschapsbelasting 2015 gedaan naar een belastbaar bedrag van € 8.198.525.
De aanslag vennootschapsbelasting 2015 is, overeenkomstig de aangifte, vastgesteld naar een belastbaar bedrag van € 8.198.525.
Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de aanslag vennootschapsbelasting 2015. Belanghebbende heeft verzocht een voorziening van € 630.750 in aanmerking te nemen ter zake van de in 2016 en 2018 te betalen cashbonus aan de vijf werknemers. De inspecteur heeft de aanslag bij uitspraak op bezwaar gehandhaafd.
De rechtbank heeft het belastbaar bedrag verminderd met € 630.750 en de aanslag verminderd naar een belastbaar bedrag van € 7.567.775.
3 Geschil en conclusies van partijen
Het geschil betreft het antwoord op de vraag of belanghebbende in het onderhavige jaar een voorziening mag vormen van € 630.750 ter zake van de in 2016 en 2018 te betalen cashbonus. Meer in het bijzonder is in geschil of artikel 10, lid 1, aanhef en letter j, Wet op de vennootschapsbelasting 1969 (hierna: artikel 10-1-j) daaraan in de weg staat.
Tussen partijen is niet in geschil:
-
dat artikel 10-1-j van toepassing zou zijn indien de in 2.2 bedoelde rechten onvoorwaardelijk zouden zijn geworden en de aandelen aan de werknemers waren uitgereikt; en
-
dat de vorming van een voorziening voor de te betalen cashbonus ten bedrage van € 630.750 in het onderhavige jaar mogelijk is indien artikel 10-1-j geen toepassing vindt.
Belanghebbende concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank. De inspecteur concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank en bevestiging van de uitspraak op bezwaar.