Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 08-03-2023, ECLI:NL:GHSHE:2023:786, 21/01504 en 21/01505
Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 08-03-2023, ECLI:NL:GHSHE:2023:786, 21/01504 en 21/01505
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof 's-Hertogenbosch
- Datum uitspraak
- 8 maart 2023
- Datum publicatie
- 17 augustus 2023
- Annotator
- Formele relaties
- Eerste aanleg: ECLI:NL:RBZWB:2021:5214, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Zaaknummer
- 21/01504 en 21/01505
- Relevante informatie
- Art. 1 BPM, Art. 5 BPM, Art. 6 BPM, Art. 67f AWR
Inhoudsindicatie
Terechte naheffing BPM met vergrijpboete wegens duurzaam gebruik van de weg in Nederland.
Uitspraak
Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Nummers: 21/01504 en 21/01505
Uitspraak op het hoger beroep van
[belanghebbende] ,
wonend in [woonplaats] ,
hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant (hierna: de rechtbank) van 14 oktober 2021, nummers BRE 19/3440 en 20/1062, in het geding tussen belanghebbende en
de inspecteur van de Belastingdienst,
hierna: de inspecteur,
en
de Staat (de Minister van Justitie en Veiligheid),
hierna: de Minister.
1 Ontstaan en loop van het geding
De inspecteur heeft een naheffingsaanslag belasting van personenauto’s en motorrijwielen (BPM) over de periode 1 september 2013 tot 10 februari 2017 opgelegd. Tevens is bij beschikking belastingrente in rekening gebracht.
De inspecteur heeft bij separate beschikking een vergrijpboete opgelegd.
Belanghebbende heeft tegen de naheffingsaanslag en de boetebeschikking bezwaar gemaakt. De inspecteur heeft uitspraken op bezwaar gedaan en het bezwaar tegen de naheffingsaanslag ongegrond en het bezwaar tegen de boetebeschikking gegrond verklaard.
Belanghebbende heeft tegen deze uitspraken beroep ingesteld bij de rechtbank.
De rechtbank heeft de beroepen ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de rechtbank hoger beroep ingesteld bij het hof. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn doorgestuurd naar de inspecteur.
De zitting heeft plaatsgevonden op 18 januari 2023 in ’s-Hertogenbosch. Daar zijn verschenen belanghebbende, zijn gemachtigde [A] en ter bijstand [B] , en, namens de inspecteur, [inspecteur 1] en [inspecteur 2] .
Op deze zitting zijn gelijktijdig behandeld de onderhavige zaken en de zaken met nummers 21/01532 en 21/01533.
Beide partijen hebben tijdens de zitting een pleitnota voorgelezen en exemplaren daarvan overgelegd aan het hof en aan de andere partij.
Het hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.
Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat gelijktijdig met de uitspraak aan partijen wordt verzonden.
2 Feiten
Belanghebbende is woonachtig in Nederland.
Belanghebbende is samen met zijn zakenpartner, [B] (hierna: de zakenpartner), middellijk aandeelhouder en zaakvoerder van een naar Belgisch recht opgerichte en tevens in België gevestigde vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [BVBA] BVBA (hierna: [BVBA] ). Tot de bedrijfsactiviteiten van [BVBA] behoorde onder andere het verhuren van personenauto's.
Op 12 maart 2013 is geconstateerd dat belanghebbende met een voertuig met buitenlands kenteken gebruik heeft gemaakt van de Nederlandse weg. Belanghebbende heeft verklaard dat hij met deze auto gereden heeft om de auto aan de huurder over te dragen en dat de huurder de heer [C] is. Naar aanleiding hiervan heeft de inspecteur hem op 12 september 2013 een brief gestuurd waarin belanghebbende met ingang van 12 maart 2013 een vrijstelling voor kortstondig gebruik, maximaal twee weken, is verleend. In deze brief is vermeld:
“U hebt alleen een vrijstelling van bpm en mrb voor de gemelde situatie (het motorrijtuig, de gebruiker en de vrijstellingsperiode). Als u tijdens de vrijstellingsperiode niet meer aan de voorwaarden voldoet, vervalt de vrijstelling en moet u direct aangifte doen bij 1 van de bpm-aangiftepunten van de Douane. U moet dan bpm en mrb betalen vanaf de eerste dag dat de auto, bestelauto of motor in Nederland is gebruikt.”
Mercedes Benz B 180
Tot de stukken van het geding behoort een niet ondertekende huurovereenkomst met datum 1 september 2013 waarin [BVBA] wordt genoemd als verhuurder, en [B.V. 1] B.V., vertegenwoordigd door belanghebbende als huurder en gebruikelijk bestuurder (hierna: huurovereenkomst 1) van een nieuwe personenauto, Mercedes Benz B 180 met Belgisch kenteken [kenteken 1] (hierna: de Mercedes). De prijs van de Mercedes bedraagt volgens de aankoopfactuur € 33.000 inclusief btw. Dit bedrag is vermeld in huurovereenkomst 1 als prijs exclusief btw. In huurovereenkomst 1 is vermeld dat de huurder vooraf een waarborgsom van € 20.000 en een huurdepot van € 13.000 heeft voldaan. In een tweetal verzekeringspolissen betreffende de Mercedes is de echtgenote van belanghebbende als gebruikelijke/regelmatige bestuurder vermeld.
In de nacht van 13 op 14 oktober 2013 is ingebroken in de Mercedes, terwijl de Mercedes geparkeerd stond bij de woning van belanghebbende. [BVBA] heeft aangifte van deze diefstal gedaan bij de politie. In de aangifte is onder het kopje ‘Omschrijving voorval’ het volgende vermeld:
“Er is ‘s nachts, van dinsdag 13 oktober op woensdag 14 oktober jl., ingebroken in een van onze wagens met nummerplaat [kenteken 1] . Auto stond aan de [adres] , te [woonplaats] . Ze hebben de zijruit van de bijrijderskant in geslagen. Het dashboardkastje stond open. Bij controle is gebleken dat ze de modulen van het navigatie systeem mee genomen hebben.”
Tot de gedingstukken behoort voorts een op 16 januari 2014 gedateerde brief van Mercedes-Benz ten name van belanghebbende, geadresseerd aan zijn privéadres, met daarop de omschrijving " [omschrijving] ". Verder zijn ter zake van de Mercedes verkeersboetes opgelegd vanwege verkeersovertredingen in Nederland op 11 januari 2014 en 16 februari 2015 en zijn diverse autokosten gemaakt, welke boetes en kosten door [BVBA] aan belanghebbende in rekening zijn gebracht en door hem zijn betaald.
Belanghebbende heeft de Mercedes op 29 september 2016 als particulier ingevoerd in Nederland. Hij heeft op 29 september 2016 aangifte BPM gedaan voor de Mercedes en een bedrag van € 2.364 op aangifte betaald. [BVBA] heeft de Mercedes op 10 februari 2017 voor € 20.000, tegen creditering van de waarborgsom, verkocht aan [B.V. 1] BV.
Range Rover
Tot de stukken van het geding behoort een niet ondertekende huurovereenkomst van 3 april 2014 waarin [BVBA] wordt genoemd als verhuurder en [B.V. 2] B.V.,
vertegenwoordigd door belanghebbende, als huurder en gebruikelijke bestuurder (hierna. huurovereenkomst 2) van een nieuwe personenauto, een Range Rover Sport 3.0 SDV6 met Belgisch kenteken [kenteken 2] (hierna de Range Rover). De prijs van de Range Rover bedraagt € 74.560 exclusief btw. Dit bedrag is eveneens vermeld in de aankoopfactuur van de Range Rover waarin is vermeld: “Betreft nieuw te leveren Range Rover Sport voor de heer [belanghebbende] ”. Tevens is in huurovereenkomst 2 vermeld dat door de huurder voor aflevering van de Range Rover een waarborgsom van € 40.000 en een huurdepot van € 34 560 is voldaan. In de verzekeringspolis betreffende de Range Rover is belanghebbende als gebruikelijke bestuurder vermeld. [BVBA] heeft diverse kosten van de Range Rover aan belanghebbende doorbelast, die door belanghebbende zijn voldaan. Tot de gedingstukken behoort bijvoorbeeld een factuur van doorbelasting door [BVBA] aan belanghebbende van de verzekeringspremie over de periode 4 april 2014 tot en met 4 april 2015 voor de Range Rover.
Op 3 april 2014 is een tweede huurovereenkomst gesloten voor de Range Rover (hierna: huurovereenkomst 3) voor een looptijd van 22 maanden. Hierin is als huurder en gebruikelijke bestuurder vermeld de heer [C] (hierna: [C] ). Bij de adresgegevens van zowel de huurder als de gebruikelijke bestuurder is het postbusadres van [B.V. 2] B.V. vermeld. Verder staat bij het kopje ‘bijzonderheden’ het volgende:
“Door huurder is voor aflevering van de wagen een waarborgsom voldaan groot € 40.000,00 en huurdepot voldaan groot € 34.560,00 ( [B.V. 2] BV)”.
Belanghebbende heeft voor de Range Rover een abonnement voor een voertuigvolgsysteem van TraceNet afgesloten per 8 april 2014. Dit abonnement is per 8 april 2015 verlengd. Verder behoort tot de gedingstukken een factuur van [BVBA] aan belanghebbende van 3 oktober 2014 waarin melding wordt gemaakt van de doorbelasting van een bekeuring op 22 augustus 2014 voor een snelheidsovertreding in [woonplaats] met de Range Rover met de vermelding “bijgaande een bekeuring, gemaakt met het door u gehuurde voertuig”.
Op 8 oktober 2015 is een schadeformulier ingevuld in verband met een inbraak in de Range Rover. Hierin is belanghebbende als bestuurder vermeld.
Op 1 februari 2016 is tussen [BVBA] , als verhuurder, en belanghebbende, als huurder, een huurovereenkomst ondertekend (hierna: huurovereenkomst 4) voor de Range Rover. De huurovereenkomst vermeldt een looptijd van negen maanden. In huurovereenkomst 4 is vermeld dat door de huurder voor aflevering van de Range Rover een waarborgsom van € 40.000 en een huurdepot van € 34.560 is voldaan. Belanghebbende is in die overeenkomst vermeld als gebruikelijke bestuurder.
Belanghebbende heeft de Range Rover op 16 januari 2017 ingevoerd in Nederland. Hij heeft op die datum aangifte BPM gedaan voor deze auto en € 11.691 aan BPM afgedragen. [BVBA] heeft de Range Rover op 10 februari 2017, tegen creditering van de waarborgsom, verkocht aan belanghebbende.
Op 13 februari 2017 heeft op initiatief van de inspecteur een gesprek plaatsgevonden met de zakenpartner. De inspecteur heeft een intern verslag gemaakt van dit gesprek. Belanghebbende heeft voor het eerst kennis genomen van dit verslag tijdens de beroepsfase.
Op 4 oktober 2017 heeft de inspecteur per brief aan belanghebbende inlichtingen verzocht inzake de lease van een auto bij [BVBA] . Belanghebbende heeft op deze vragen gereageerd door te verzoeken om een informatiebeschikking.
In november 2018 hebben de Belgische autoriteiten de inspecteur de gelegenheid gegeven om in België kennis te nemen van documenten uit de boekhouding van [BVBA] en kopieën van relevante bescheiden te maken, waaronder de hiervoor genoemde informatie over de auto’s.
Op 28 december 2018 heeft de inspecteur de naheffingsaanslag opgelegd naar een bedrag van € 19.711, hiervan ziet € 14.483 op de Range Rover en € 5.228 op de Mercedes . Tevens is bij beschikking € 3.837 belastingrente in rekening gebracht. De inspecteur heeft de naheffingsaanslag en de rentebeschikking bij uitspraak op bezwaar gehandhaafd.
De inspecteur heeft op 7 juni 2019 belanghebbende een kennisgeving gestuurd dat hij voornemens is een vergrijpboete op te leggen. Bij beschikking van 21 juni 2019 heeft de inspecteur een vergrijpboete opgelegd van 50% van de nageheven belasting, dat is een bedrag van € 9.855. De inspecteur heeft de boetebeschikking bij uitspraak op bezwaar gematigd met € 7.241, dat is het bedrag dat betrekking heeft op de Range Rover, en het bedrag van de boete dat betrekking heeft op de Mercedes gematigd naar 40% tot een bedrag van € 2.091 wegens verbeterd gedrag.
De rechtbank heeft het beroep met betrekking tot de naheffingsaanslag ongegrond verklaard, het beroep met betrekking tot de vergrijpboete gegrond verklaard, de boetebeschikking verminderd tot € 1.986, de Minister veroordeeld tot vergoeding van immateriële schade aan belanghebbende tot een bedrag van € 1.000,de Minister veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 534, de inspecteur veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 1.068, de Minister gelast het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 174 te vergoeden en de inspecteur gelast het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 178 te vergoeden.
3 Geschil en conclusies van partijen
Het geschil betreft het antwoord op de volgende vragen:
1. Is de naheffingsaanslag terecht en naar een juist bedrag opgelegd?
2. Heeft de inspecteur de algemene beginselen van behoorlijk bestuur geschonden?
3. Is de vergrijpboete terecht en naar een juist bedrag opgelegd?
4. Heeft belanghebbende recht op schadevergoeding?
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de naheffingsaanslag en boetebeschikking. De inspecteur concludeert tot vermindering van de naheffingsaanslag naar € 17.837 door een vermindering van de naheffing met betrekking tot de Mercedes naar een bedrag van € 3.355 en vermindering van de vergrijpboete naar € 1.274.