Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 15-03-2023, ECLI:NL:GHSHE:2023:898, 21/01538 tot en met 21/01541
Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 15-03-2023, ECLI:NL:GHSHE:2023:898, 21/01538 tot en met 21/01541
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof 's-Hertogenbosch
- Datum uitspraak
- 15 maart 2023
- Datum publicatie
- 17 augustus 2023
- Formele relaties
- Eerste aanleg: ECLI:NL:RBZWB:2021:5400, Bekrachtiging/bevestiging
- Cassatie: ECLI:NL:HR:2024:543
- Zaaknummer
- 21/01538 tot en met 21/01541
Inhoudsindicatie
Partiële buitenlandse belastingplicht, artikel 2.6 Wet IB 2001 in samenhang met artikel 11 UBIB 2001. In geschil is of de regeling van de partiële buitenlandse belastingplicht van rechtswege van toepassing is. Het hof is met de rechtbank van oordeel dat dit niet het geval is en dat toepassing van de regeling een (actieve) keuze vereist. Wat belanghebbende in hoger beroep daartoe verder heeft aangevoerd, leidt niet tot een ander oordeel. Een juiste wetstoepassing wordt niet opzij gezet door schending van algemene beginselen van behoorlijk bestuur. Bij belanghebbende kan door het niet opnemen van het inkomen uit sparen en beleggen in de ambtshalve aanslagen, mede vanwege het karakter daarvan, niet de indruk zijn gewekt dat de inspecteur belanghebbende in die jaren heeft aangemerkt als partieel buitenlandse belastingplichtige. Van een (impliciete) standpuntbepaling van de inspecteur is dan ook geen sprake, dat (gemachtigde van) belanghebbende in eerdere jaren wel heeft gekozen voor toepassing van de regeling leidt evenmin tot een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel. Het beroep van belanghebbende op schending van het gelijkheidsbeginsel slaagt evenmin. Allereerst is het bestaan van niet gepubliceerd begunstigend beleid niet aannemelijk gemaakt (waardoor ook het beroep van belanghebbende op schending van artikel 8:42 Awb niet slaagt). Van de vijf door belanghebbende aangevoerde gevallen is slechts één geval begunstigend behandeld, het hof acht aannemelijk dat die behandeling berust op een gemaakte fout. Van bewust begunstigend beleid danwel een oogmerk van begunstiging is dan ook geen sprake en ook een beroep op de meerderheidsregel slaagt niet, omdat na afbakening van de relevante groep niet bij een meerderheid een juiste wetstoepassing achterwege is gebleven. Het hoger beroep is ongegrond.
Uitspraak
Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Nummers: 21/01538 tot en met 21/01541
Uitspraak op het hoger beroep van
[belanghebbende] ,
wonend in [woonplaats] (Verenigde Staten van Amerika),
hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant (hierna: de rechtbank) van 27 oktober 2021, nummers BRE 20/8234 tot en met BRE 20/8237, in het geding tussen belanghebbende en
de inspecteur van de Belastingdienst,
hierna: de inspecteur.
1 Ontstaan en loop van het geding
De inspecteur heeft (ambtshalve) de aanslagen inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) voor de jaren 2014 tot en met 2017 opgelegd.
Belanghebbende heeft na het opleggen van de in 1.1 bedoelde aanslagen aangiften IB/PVV 2014 tot en met 2017 ingediend. De inspecteur heeft deze aangiften aangemerkt als verzoeken om ambtshalve vermindering van de aanslagen. De inspecteur heeft deze verzoeken bij beschikking (gedeeltelijk) gegrond verklaard en de aanslagen verminderd (hierna gezamenlijk: de verminderingsaanslagen).
Belanghebbende heeft tegen deze verminderingsaanslagen bezwaar gemaakt. De inspecteur heeft uitspraak op bezwaar gedaan en de bezwaren ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak beroep ingesteld bij de rechtbank.
De rechtbank heeft de beroepen ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de rechtbank hoger beroep ingesteld bij het hof. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
De zitting heeft plaatsgevonden op 27 januari 2023 in ’s-Hertogenbosch. Daar zijn verschenen [A] , als gemachtigde van belanghebbende, en, namens de inspecteur, [inspecteur 1] en [inspecteur 2] .
Het hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.
Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat gelijktijdig met de uitspraak aan partijen wordt verzonden.
2 Feiten
Belanghebbende stond in de Basisregistratie Personen van 5 augustus 2011 tot 11 juni 2020 ingeschreven op een adres in Nederland. Belanghebbende heeft de Amerikaanse nationaliteit.
In de jaren 2014 tot en met 2017 ontving belanghebbende Nederlandse inkomsten uit een dienstbetrekking.
Belanghebbende is voor de jaren 2014 tot en met 2017 uitgenodigd, herinnerd en aangemaand tot het doen van aangiften IB/PVV. Nadat geen aangiften zijn ontvangen heeft de inspecteur ambtshalve aanslagen opgelegd.
Belanghebbende heeft vervolgens alsnog aangiften ingediend voor de onderhavige jaren. In die aangiften heeft belanghebbende op zijn loon uit dienstbetrekking een correctie buitenlandse werkdagen toegepast en aftrek in verband met de eigen woning geclaimd. De ingediende aangiften zijn door de inspecteur behandeld als verzoeken om ambtshalve vermindering, omdat de aangiften zijn ingediend na het opleggen van de (ambtshalve) aanslagen en na het verstrijken van de bezwaartermijnen.
In verband met de correctie buitenlandse werkdagen heeft belanghebbende de volgende bedragen in mindering gebracht op zijn belastbaar inkomen uit werk en woning.
2014 |
€ 74.794 |
2015 |
€ 128.162 |
2016 |
€ 178.645 |
2017 |
€ 130.053 |
Deze correctie is gebaseerd op het Besluit DGB 2013/70M1 waarin een persoon die in het bezit is van de Amerikaanse nationaliteit en tevens aangemerkt wordt als partieel buitenlandse belastingplichtige, voor de toepassing van het belastingverdrag tussen Nederland en de Verenigde Staten wordt aangemerkt als inwoner van de Verenigde Staten. In dat geval wordt belanghebbende voor zijn arbeidsinkomen slechts in de Nederlandse heffing betrokken voor zover er sprake is van het genieten van loon uit dienstbetrekking dat gerelateerd is aan het verrichten van arbeid in Nederland.
De inspecteur heeft naar aanleiding van de verzoeken om ambtshalve vermindering de aanslagen overeenkomstig de ingediende aangiften vastgesteld, met uitzondering van de correcties buitenlandse werkdagen. Deze correcties zijn door de inspecteur geweigerd omdat belanghebbende volgens de inspecteur niet tijdig, dat wil zeggen ruim buiten de bezwaartermijn die is aangevangen met ingang van de dag na die van de dagtekening van de ambtshalve aanslagen, heeft geopteerd om als partiële buitenlandse belastingplichtige te worden aangemerkt.
3 Geschil en conclusies van partijen
In geschil is of belanghebbende kan worden aangemerkt als partiële buitenlandse belastingplichtige in de zin van artikel 2.6 Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: Wet IB 2001) in samenhang met artikel 11 Uitvoeringsbesluit inkomstenbelasting 2001 (hierna: UBIB 2001) en daarom alleen het loon voor zover het ziet op de in Nederland gewerkte dagen tot het belastbaar loon hoort.
Belanghebbende concludeert tot een gegrond hoger beroep en het in aftrek toestaan van de correcties buitenlandse werkdagen. De inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank.