Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 22-03-2023, ECLI:NL:GHSHE:2023:945, 21/00966 tot en met 21/00968

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 22-03-2023, ECLI:NL:GHSHE:2023:945, 21/00966 tot en met 21/00968

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
22 maart 2023
Datum publicatie
22 maart 2023
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2023:945
Formele relaties
Zaaknummer
21/00966 tot en met 21/00968
Relevante informatie
Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, Rome, 04-11-1950 [Tekst geldig vanaf 01-08-2021] art. 14, Art. 14 EVRM, Art. 1 EP EVRM, Art. 25e AWR, Art. 1 BPB

Inhoudsindicatie

Belanghebbende woont in Duitsland en beschikt over een tweede, in Nederland gelegen, woning die niet wordt verhuurd. De inspecteur heeft deze woning in de jaren 2017 en 2018 in de vermogensrendementsheffing betrokken. Dit is, volgens belanghebbende, in strijd met artikel 14 EVRM en artikel 1 EP. Het hof stelt voorop dat uit het kerstarrest volgt dat rechtsherstel aan belanghebbende geboden dient te worden. Toepassing van de Wet rechtsherstel box 3 leidt echter niet tot rechtsherstel, aangezien het voordeel uit sparen en beleggen daarmee op een hoger bedrag wordt vastgesteld dan waarmee in de heffing rekening is gehouden. Desondanks verleent het hof rechtsherstel, aangezien uit het kerstarrest volgt dat de compensatie dient aan te sluiten bij het werkelijk behaalde rendement. Tussen partijen staat vast dat de woning geen directe vermogensopbrengst heeft opgeleverd. Het hof laat in het midden of sprake is van een ongerealiseerde vermogenswinst, aangezien dergelijke winst niet aangemerkt kan worden als “werkelijk behaald rendement” in de zin van het kerstarrest. Het hof vernietigt de navorderingsaanslagen IB 2017 en 2018.

Uitspraak

Team belastingrecht

Meervoudige Belastingkamer

Nummers: 21/00966 tot en met 21/00968

Uitspraak op het hoger beroep van

[belanghebbende] ,

wonend in [woonplaats] in Duitsland,

hierna: belanghebbende,

tegen de uitspraak van Rechtbank Zeeland-West Brabant (hierna: de rechtbank) van 3 juni 2021, nummers BRE 20/6051, 20/8432 en 20/8433 in het geding tussen belanghebbende en

de inspecteur van de Belastingdienst,

hierna: de inspecteur.

1 Ontstaan en loop van het geding

Verzoeken om ambtshalve verminderingen 2016 en 2017

1.1.

Belanghebbende heeft een verzoek om ambtshalve vermindering van de aanslagen inkomstenbelasting (IB) over 2016 en 2017 gedaan. Belanghebbende heeft dit verzoek om ambtshalve vermindering ingetrokken.

1.2.

De inspecteur heeft het verzoek afgewezen.

1.3.

Belanghebbende heeft tegen deze beslissing beroep ingesteld bij de rechtbank.

2017 en 2018

1.4.

De inspecteur heeft navorderingsaanslagen IB over 2017 en 2018 opgelegd. Tevens is bij beschikking belastingrente in rekening gebracht.

1.5.

Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt. De inspecteur heeft uitspraak op bezwaar gedaan en het bezwaar ongegrond verklaard.

1.6.

Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak beroep ingesteld bij de rechtbank.

2016, 2017 en 2018

1.7.

De rechtbank heeft het beroep voor het jaar 2016 nietontvankelijk en voor de jaren 2017 en 2018 ongegrond verklaard.

1.8.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de rechtbank hoger beroep ingesteld bij het hof. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.9.

Belanghebbende heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn doorgestuurd naar de inspecteur.

1.10.

De zitting heeft plaatsgevonden op 18 november 2022 in ’s-Hertogenbosch. Daar zijn verschenen [gemachtigde] , als gemachtigde van belanghebbende, en, namens de inspecteur, [inspecteur 1] en [inspecteur 2] .

1.11.

Het hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.

1.12.

Op 28 november 2022 is bij het hof een brief van de inspecteur van 22 november 2022 binnengekomen waarin hij nadere inlichtingen verstrekt. Het hof ziet in de brief geen aanleiding om het onderzoek te heropenen en rekent de brief niet tot de gedingstukken.

1.13.

Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat gelijktijdig met de uitspraak aan partijen wordt verzonden.

2 Feiten

2.1.

Belanghebbende woont in Duitsland. Zij bezit de woning op het adres [adres] in [plaats] (hierna: de woning). De woning is niet verhuurd.

2.2.

De WOZ-waarde van de woning voor de belastingjaren 2016, 2017 en 2018 bedroeg € 238.000, € 237.000 en € 230.000.

2.3.

Belanghebbende heeft aangifte IB voor het jaar 2016 gedaan. Ze heeft de woning voor € 180.000 als bezitting in box 3 aangegeven. De woning is het enige bezit dat belanghebbende in box 3 heeft aangegeven. De aanslag IB 2016 is op 18 augustus 2017 volgens de ingediende aangifte opgelegd. Belanghebbende heeft op 10 september 2017 bezwaar gemaakt tegen deze aanslag.

2.4.

De inspecteur heeft belanghebbende op 28 november 2017 een voorgenomen uitspraak op bezwaar gestuurd. Naar aanleiding van deze voorgenomen uitspraak op bezwaar heeft de gemachtigde van belanghebbende op 5 januari 2018 telefonisch contact gehad met de inspecteur. De telefoonnotitie van de inspecteur van dit gesprek luidt als volgt:

“nav het antwoord op mijn vooraankondiging heb ik de raadsman [gemachtigde] gebeld/ [belanghebbende] heeft het pand [adres] te [plaats] geerfd van overleden broer..Is kennelijk in slechte staat / heb gezegd dat het onroerend goed belast is waar het gelegen is../ in overleg de aanslag gehandhaafd wel gezegd dat er te weinig aan WOZ waarde is gerekend, deze was sowieso te hoog volgens [gemachtigde] ..afspraak zo laten zonder hoorgesprek/ uitspraak gestuurd met verwijzing naar het telefoongesprek”

2.5.

De inspecteur heeft op 5 januari 2018 het bezwaar tegen de aanslag IB 2016 ongegrond verklaard.

2.6.

Op 23 april 2018 heeft de inspecteur de aangifte IB van belanghebbende voor het jaar 2017 ontvangen. Belanghebbende heeft de waarde van de woning voor € 180.000 als bezitting in box 3 aangegeven. De aanslag IB 2017 is op 24 juli 2018 volgens de ingediende aangifte opgelegd.

2.7.

Op 24 april 2019 heeft de inspecteur de aangifte IB van belanghebbende voor het jaar 2018 ontvangen. Belanghebbende heeft de waarde van de woning voor € 110.000 als bezitting in box 3 aangegeven. De aanslag IB 2018 is op 18 juli 2019 volgens de ingediende aangifte opgelegd.

2.8.

Op 27 november 2019 heeft de inspecteur een verzoek van belanghebbende ontvangen tot ambtshalve vermindering van de aanslagen IB 2016 en 2017. Belanghebbende verzoekt om aanpassing van de aanslagen omdat de waarde van de woning in de aangiften te hoog zou zijn. De inspecteur heeft naar aanleiding van dit verzoek de aangifte IB 2017 opnieuw beoordeeld en geconstateerd dat de aanslag naar een te laag bedrag is opgelegd. Bij brief van 2 januari 2020 heeft de inspecteur aangekondigd dat hij een navorderingsaanslag IB over 2017 zal opleggen.

2.9.

Bij brief van 1 maart 2020 heeft belanghebbende haar verzoek om ambtshalve vermindering ingetrokken.

2.10.

Bij brief van 11 maart 2020 heeft de inspecteur aangekondigd dat hij een navorderingsaanslag IB over 2018 zal opleggen.

2.11.

Op 28 maart 2020 heeft de inspecteur een navorderingsaanslag IB 2017 opgelegd naar een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 8.454. Tevens is bij beschikking € 57 belastingrente in rekening gebracht. Deze navorderingsaanslag is gebaseerd op een correctie van de waarde van de woning naar € 237.000.

2.12.

Op 22 april 2020 heeft de inspecteur een navorderingsaanslag IB 2018 opgelegd naar een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 7.014. Tevens is bij beschikking € 55 belastingrente in rekening gebracht. Deze navorderingsaanslag is gebaseerd op een correctie van de waarde van de woning naar € 230.000.

3 Geschil en conclusies van partijen

3.1.

Het geschil betreft het antwoord op de volgende vragen:

I. Heeft belanghebbende recht op teruggaaf van griffierecht voor het beroep over 2016?

II. Is de vermogensrendementsheffing voor de jaren 2017 en 2018 in strijd met artikel 14 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) en artikel 1 van het Eerste Protocol bij het EVRM (artikel 1 EP)?

III. Is het vertrouwensbeginsel geschonden?

IV. Kon de inspecteur navorderen over 2017 en 2018?

V. Zijn de navorderingsaanslagen tot een te hoog bedrag opgelegd?

3.2.

Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de navorderingsaanslagen. De inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank.

4 Gronden

5 Beslissing