Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 22-03-2023, ECLI:NL:GHSHE:2023:974, 21/00564

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 22-03-2023, ECLI:NL:GHSHE:2023:974, 21/00564

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
22 maart 2023
Datum publicatie
17 augustus 2023
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2023:974
Formele relaties
Zaaknummer
21/00564
Relevante informatie
Art. 9.6 Wet IB 2001

Inhoudsindicatie

Navorderingsaanslag waarbij uitbetaling heffingskorting wordt teruggenomen is terecht opgelegd. Wel is deze, gelet op een email van de inspecteur, € 1 te hoog opgelegd, zodat het hof deze met € 1 vermindert. Anders dan belanghebbende meent, valt uit de email niet af te leiden dat belanghebbende niets is verschuldigd.

Uitspraak

Team belastingrecht

Meervoudige Belastingkamer

Nummer: 21/00564

Uitspraak op het hoger beroep van

[belanghebbende] ,

wonend in [woonplaats] (Spanje),

hierna: belanghebbende,

tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant (hierna: de rechtbank) van 9 februari 2021, nummer BRE 20/280, in het geding tussen belanghebbende en

de inspecteur van de Belastingdienst,

hierna: de inspecteur.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

De inspecteur heeft een navorderingsaanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) 2016 opgelegd. Tevens is bij beschikking belastingrente in rekening gebracht.

1.2.

Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt. De inspecteur heeft uitspraak op bezwaar gedaan en het bezwaar wegens termijnoverschrijding niet-ontvankelijk verklaard. Tevens heeft hij het door hem als zodanig aangemerkt verzoek om ambtshalve vermindering van deze navorderingsaanslag afgewezen.

1.3.

Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak beroep ingesteld bij de rechtbank. De rechtbank heeft met instemming van partijen het beroepschrift tevens aangemerkt als een rechtstreeks beroep tegen de afwijzing van het verzoek om ambtshalve vermindering. De rechtbank heeft de beroepen ongegrond verklaard.

1.4.

Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak van de rechtbank hoger beroep ingesteld bij het hof. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.5.

De zitting heeft digitaal via een geluid- en beeldverbinding plaatsgevonden op 3 februari 2023 in ’s-Hertogenbosch. Aan deze zitting hebben deelgenomen belanghebbende en, namens de inspecteur, [inspecteur 1] en [inspecteur 2] .

1.6.

Het hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.

2 Feiten

2.1.

Belanghebbende is gehuwd en is per 15 februari 2016 naar België geëmigreerd. Tot de emigratie was belanghebbende inwoner van Nederland.

2.2.

Op 14 december 2018 heeft de inspecteur de aanslag IB/PVV 2016 vastgesteld naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van nihil en heeft hij voor € 1.985 heffingskorting uitbetaald. Dit is het bedrag dat belanghebbendes echtgenote verschuldigd was aan IB/PVV over 2016 volgens de aan haar opgelegde aanslag. Bij de aanslag is € 125 aan belastingrente vergoed. De totale teruggaaf bedroeg daarom € 2.110.

2.3.

Op 26 maart 2019 is de aanslag van de echtgenote zodanig verminderd dat belanghebbende geen recht meer had op de uitbetaling van de heffingskorting. Daarom heeft de inspecteur het op de aanslag van belanghebbende teruggegeven bedrag nagevorderd. De navorderingsaanslag is gedagtekend 6 april 2019.

2.4.

Het systeem van de Belastingdienst berekent bij de navorderingsaanslag automatisch een bedrag aan belastingrente. De inspecteur wilde in het geval van belanghebbende de navordering beperken tot het bedrag van de teruggaaf van € 2.110. Daarom heeft de inspecteur handmatig een bedrag aan ingehouden dividendbelasting opgevoerd ondanks dat dit niet als zodanig was verantwoord in de aangifte. De terug te nemen heffingskorting is € 1.985, de opgevoerde dividendbelasting is € 19 en de door het systeem berekende belastingrente is € 145, zodat de navorderingsaanslag een te betalen bedrag van € 2.111 vermeldt. Dit is daarom € 1 hoger dan de inspecteur had bedoeld.

2.5.

De inspecteur heeft in verband met de navordering belanghebbende op 4 april 2019 het volgende gemaild:

“U heeft waarschijnlijk recent de navorderingsaanslag 2016 ontvangen. Het te betalen bedrag is € 2.111 en dat is een euro meer dan ik voor ogen had bij het verwerken van de opdracht in het belastingaangiftesysteem. U hoeft uiteraard die euro niet te betalen. U heeft immers € 2.110 ontvangen op de definitieve aanslag. Ik hoop dat het dossier voor het jaar 2016 hiermee definitief is afgesloten.”

2.6.

Belanghebbende heeft op 13 juni 2019 bezwaar gemaakt. De inspecteur heeft het bezwaar wegens termijnoverschrijding niet-ontvankelijk verklaard en het door hem als ambtshalve vermindering aangemerkt verzoek afgewezen.

2.7.

De rechtbank heeft de beroepen tegen de uitspraak op bezwaar en tegen de afwijzing van het verzoek om ambtshalve vermindering ongegrond verklaard.

3 Geschil en conclusies van partijen

3.1.

Belanghebbende heeft ter zitting verklaard dat hij zich neerlegt bij de beslissing dat het bezwaar te laat is ingediend. Het geschil betreft daarom alleen nog het antwoord op de vraag of het verzoek om ambtshalve vermindering terecht is afgewezen.

3.2.

Belanghebbende concludeert, naar het hof begrijpt, tot vernietiging van de navorderingsaanslag en beschikking belastingrente. De inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van het hoger beroep.

4 Gronden

5 Beslissing