Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 24-04-2024, ECLI:NL:GHSHE:2024:1412, 22/01232
Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 24-04-2024, ECLI:NL:GHSHE:2024:1412, 22/01232
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof 's-Hertogenbosch
- Datum uitspraak
- 24 april 2024
- Datum publicatie
- 30 april 2024
- Annotator
- Formele relaties
- Eerste aanleg: ECLI:NL:RBZWB:2022:2662, Bekrachtiging/bevestiging
- Zaaknummer
- 22/01232
- Relevante informatie
- Art. 2.1 Wtl, Art. 6.2 Wtl, Art. 28a Wet LB, Art. 8:42 Awb, Art. 8 AWR, Art. 1 EP EVRM
Inhoudsindicatie
Wet tegemoetkomingen loondomein (Wtl). Belanghebbende heeft in de aangifte loonheffingen over het tijdvak december 2017 op collectief niveau de premiekorting arbeidsgehandicapte medewerker toegepast en op nominatief niveau de indicatie premiekorting oudere werknemers aangevinkt voor een aantal werknemers. Niet in geschil is dat hiermee het verzoek om premiekorting niet aan de wettelijke eisen van het toepasselijke overgangsrecht voldeed. Wel in geschil is of belanghebbende de onjuistheid in de aangifte na 1 mei 2018 nog kon herstellen om aan het overgangsrecht te voldoen, in het licht van het evenredigheidsbeginsel, zorgvuldigheidsbeginsel en vertrouwensbeginsel. Het hof oordeelt dat de wetgever duidelijk heeft beoogd dat voor het overgangsrecht een hersteltermijn moet worden geboden tot 1 mei 2018 en dit als voldoende heeft aangemerkt om tijdig een rechtsgeldig beroep te doen op dat overgangsrecht. Dit brengt met zich mee dat voorzien en beoogd is dat een overschrijding van deze termijn fataal is. Dat de door de wetgever ingestelde fatale termijn voor herstel zowel is voorzien als beoogd, brengt tevens met zich mee dat dat het hof niet mag toetsen of het niet bieden van een nadere herstelmogelijkheid na 1 mei 2018 evenredig is. Het beroep op het evenredigheidsbeginsel moet daarmee worden verworpen. Ook het beroep op het zorgvuldigheidsbeginsel en vertrouwensbeginsel wordt door het hof afgewezen. Hoger beroep ongegrond. Immateriële schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn.
Uitspraak
Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Nummer: 22/01232
Uitspraak op het hoger beroep van
[belanghebbende] B.V.,
gevestigd in [vestigingsplaats] ,
hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant (hierna: de rechtbank) van 13 mei 2022, nummer BRE 21/288, in het geding tussen belanghebbende en
de inspecteur van de Belastingdienst,
hierna: de inspecteur.
1 Ontstaan en loop van het geding
Belanghebbende heeft aangifte gedaan voor de loonheffingen over het tijdvak december 2017. De inspecteur heeft bij beschikking van 23 juli 2019 geen premiekorting voor oudere werknemers toegekend.
Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt. De inspecteur heeft uitspraak op bezwaar gedaan en het bezwaar ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak beroep ingesteld bij de rechtbank. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de rechtbank hoger beroep ingesteld bij het hof. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft voor de zitting een pleitnota met vier bijlagen toegezonden aan het hof. De griffier heeft deze pleitnota doorgestuurd naar de inspecteur. Deze pleitnota wordt met instemming van partijen geacht ter zitting te zijn voorgelezen.
De zitting heeft plaatsgevonden op 15 februari 2024 in ’s-Hertogenbosch. Daar zijn verschenen [gemachtigde] , als gemachtigde van belanghebbende, tot zijn bijstand vergezeld van [naam 1] en [naam 2] en, namens de inspecteur, [inspecteur 1] , [inspecteur 2] en [inspecteur 3] .
De inspecteur heeft tijdens het onderzoek ter zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan het hof en aan de wederpartij.
Het hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.
Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat gelijktijdig met de uitspraak aan partijen wordt verzonden.
2 Feiten
Belanghebbende drijft een onderneming in dienstverlenende activiteiten op het
gebied van het uitzenden en uitlenen van personeel.
Belanghebbende heeft in de aangifte loonheffingen over het tijdvak december 2017 (hierna: de aangifte) op collectief niveau de premiekorting arbeidsgehandicapte medewerker toegepast voor een bedrag van € 6.310 en op nominatief niveau de indicatie premiekorting oudere werknemers aangevinkt voor de werknemers [werknemer 1] , [werknemer 2] , [werknemer 3] , [werknemer 4] , [werknemer 5] , [werknemer 6] , [werknemer 7] , [werknemer 8] , [werknemer 9] , [werknemer 10] , [werknemer 11] , [werknemer 12] , [werknemer 13] , [werknemer 14] , [werknemer 15] (hierna: de werknemers). Belanghebbende heeft op nominatief niveau geen indicatie premiekorting oudere werknemers aangevinkt voor werknemer [werknemer 16] .
In het tijdvak december 2017 heeft er geen verloning plaatsgevonden voor de werknemer [werknemer 16] . Deze werknemer is op 13 oktober 2017 uit dienst getreden. In het jaar 2018 is de werknemer wederom bij belanghebbende in dienst getreden van 15 januari tot 26 april en van 16 juni tot 30 november.
Het UWV heeft op basis van de loonaangiften van belanghebbende over het jaar 2018 een voorlopige berekening gemaakt van de tegemoetkomingen uit de Wet tegemoetkomingen loondomein (hierna: Wtl). Het UWV heeft deze berekening per brief van 7 maart 2019 aan belanghebbende kenbaar gemaakt. De brief begint met de volgende tekst:
“Op basis van uw aangiften loonheffingen over 2018, hebben wij berekend dat u in aanmerking komt voor een of meer tegemoetkomingen uit de Wet tegemoetkomingen loondomein (Wtl). In deze brief leest u meer hierover.”
De brief van het UWV geeft verder aan dat op grond van de voorlopige berekening belanghebbende recht heeft op de volgende tegemoetkomingen Wtl over 2018:
Soort tegemoetkoming |
Bedrag |
Loonkostenvoordeel oudere werknemer (LKV) |
€ 0 |
Lage-inkomensvoordeel (LIV) |
€ 59.824 |
Totaal |
€ 59.824 |
In de brief van het UWV is opgenomen dat indien de voorlopige berekening niet klopt
doordat in de aangiften loonheffingen niet de juiste gegevens zijn doorgegeven,
belanghebbende tot en met 1 mei 2019 de aangiften loonheffingen kan corrigeren.
Met dagtekening 30 april 2019 heeft belanghebbende een correctiebericht over het tijdvak december 2017 ingediend. Op nominatief niveau heeft belanghebbende ten aanzien van de in 2.2 en 2.3 genoemde werknemers geen correcties aangebracht. Op collectief niveau heeft belanghebbende de geclaimde premiekorting aangepast naar een premiekorting oudere werknemer voor een bedrag van € 6.310.
De inspecteur heeft bij voor bezwaar vatbare beschikking van 23 juli 2019 vastgesteld dat belanghebbende recht heeft op een totaalbedrag van € 61.006 aan tegemoetkomingen uit de Wtl over 2018. Dit bedrag bestaat geheel uit een tegemoetkoming lage-inkomensvoordeel. De inspecteur heeft geen premiekorting voor oudere werknemers aan belanghebbende toegekend. De inspecteur heeft de beschikking bij uitspraak op bezwaar gehandhaafd.
3 Geschil en conclusies van partijen
Het geschil betreft het antwoord op de vraag of belanghebbende recht heeft op premiekorting voor oudere werknemers. Daarbij spitst het geschil zich toe op de volgende deelvragen:
- -
-
Kon belanghebbende de onjuistheid in de aangifte na 1 mei 2018 nog herstellen om aan het overgangsrecht van artikel 6.2 Wtl te voldoen, in het licht van het evenredigheidsbeginsel, zorgvuldigheidsbeginsel en vertrouwensbeginsel?
- -
-
Is het weigeren van het loonkostenvoordeel in strijd met artikel 1 van het Eerste Protocol van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM)?
- -
-
Indien belanghebbende recht heeft op premiekorting voor oudere werknemers, geldt dat dan ook voor werknemer [werknemer 16] ?
Belanghebbende heeft tijdens het onderzoek ter zitting uitdrukkelijk en zonder enig voorbehoud medegedeeld dat het verzoek niet aan de wettelijke eisen van het overgangsrecht van artikel 6.2 Wtl voldeed en dat dit niet als onderdeel van het geschil moet worden aangemerkt. Nu niet aannemelijk is geworden dat dit standpunt berust op onjuiste juridische gronden zal het hof belanghebbende daarin volgen.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank en toekenning van de premiekorting. De inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank.