Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 01-05-2024, ECLI:NL:GHSHE:2024:1531, 22/1408
Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 01-05-2024, ECLI:NL:GHSHE:2024:1531, 22/1408
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof 's-Hertogenbosch
- Datum uitspraak
- 1 mei 2024
- Datum publicatie
- 22 mei 2024
- Formele relaties
- Eerste aanleg: ECLI:NL:RBZWB:2022:3413, Bekrachtiging/bevestiging
- Zaaknummer
- 22/1408
Inhoudsindicatie
Belanghebbende, een BV, houdt, verhandelt en fokt paarden. Van 2006-2012 heeft zij verlies geleden. In 2013 zijn haar aandelen verkocht aan een derde. In geschil is of belanghebbende voldoet aan de inkrimpings- en voornemenstoets van artikel 20a, lid 4, Wet Vpb en als zij daar niet aan voldoet of op grond van artikel 20a, lid 11, Wet Vpb de latere winsten kunnen worden toegerekend aan werkzaamheden die al aanwezig waren direct voorafgaand aan de aandeelhouderswijziging. Het hof oordeelt dat belanghebbende niet voldoet aan de inkrimpingstoets en dat de winsten na de aandeelhouderswijziging niet kunnen worden toegerekend aan werkzaamheden die aanwezig waren direct voorafgaand aan de aandeelhouderswijziging.
Uitspraak
Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Nummer: 22/1408
Uitspraak op het hoger beroep van
[belanghebbende] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant (hierna: de rechtbank) van 23 juni 2022, nummer BRE 21/1232, in het geding tussen belanghebbende en
de inspecteur van de Belastingdienst,
hierna: de inspecteur.
1 Ontstaan en loop van het geding
De inspecteur heeft de aanslag vennootschapsbelasting (hierna: Vpb) 2016 opgelegd. Tevens is bij beschikking belastingrente in rekening gebracht.
Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt. De inspecteur heeft uitspraak op bezwaar gedaan en het bezwaar ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak beroep ingesteld bij de rechtbank.
De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om vergoeding van immateriële schade afgewezen.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de rechtbank hoger beroep ingesteld bij het hof. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn doorgestuurd naar de inspecteur.
De zitting heeft plaatsgevonden op 12 april 2024 in ’s-Hertogenbosch. Daar zijn verschenen namens belanghebbende, [naam] en [gemachtigde 2] en [gemachtigde 3] , als gemachtigden van belanghebbende, en, namens de inspecteur, [inspecteur 1] en [inspecteur 2] .
Beide partijen hebben tijdens de zitting een pleitnota voorgelezen en exemplaren daarvan overgelegd aan het hof en aan de andere partij. Belanghebbende heeft verklaard geen bezwaar te hebben tegen overlegging van de bij deze pleitnota behorende bijlage.
Het hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.
Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat gelijktijdig met de uitspraak aan partijen wordt verzonden.
2 Feiten
Belanghebbende is opgericht op 30 december 2005. [aandeelhouder] (hierna: [aandeelhouder] ) was begin 2013 enig aandeelhouder van belanghebbende. De activiteiten van belanghebbende bestonden uit het houden, verhandelen en (op)fokken van paarden.
Belanghebbende heeft in de jaren 2006 tot en met 2012 verlies geleden. De verliezen over die jaren zijn door de Belastingdienst vastgesteld op in totaal € 2.659.627. De bezittingen van belanghebbende bestonden in de verliesjaren niet grotendeels uit beleggingen. Ultimo 2006, het oudste verliesjaar, bedroeg de balanspost “voorraad paarden” € 697.500. De omzet behaald in dat jaar was € 273.784.
In de Paardenkrant van begin 2013 heeft de volgende advertentie gestaan:
“Te Koop: Besloten Vennootschap
Het betreft een lege en schone bv, met in de BV een compenseerbaar verlies. (Verlies is groot 2 miljoen)
BV is actief in de hippische sector”
Naar aanleiding van deze advertentie is [naam] (hierna: [naam] ) in overleg getreden met [aandeelhouder] over de koop van de aandelen in belanghebbende.
[naam] was op dat moment enig aandeelhouder van [bedrijf] B.V. (hierna: [bedrijf] B.V.), die op haar beurt enig aandeelhouder was van [naam] B.V. (hierna: [naam] B.V.).
[aandeelhouder] en [bedrijf] B.V. hebben een koopovereenkomst gesloten ter zake van de verkoop van de aandelen in belanghebbende. Daarin is het volgende vermeld:
“II. IN AANMERKING NEMENDE DAT
(…)
(C) de koopsom voor de aandelen in de Vennootschap vijf procent van de door de Belastingdienst definitief vastgestelde verliezen van de Vennootschap tot en met 2012, thans vastgesteld op EUR 2.659.627, zijnde EUR 132.981, vermeerderd met een bedrag van EUR 308.000, derhalve in totaal EUR 440.981 (...) zal bedragen;
(…)
Artikel 3 - Koopsom
De koopsom bedraagt maximaal EUR 440.981 (...), welk bedrag als volgt door Koper zal worden voldaan:
a EUR 308.000 wordt bij deze overeenkomst genoveerd in een geldlening. (...)
b EUR 86.450 zal onvoorwaardelijk en uiterlijk bij levering van de Aandelen door Verkoper aan Koper worden voldaan (... ).
C EUR 46.531 zal worden voldaan indien en voor zover de verrekenbare verliezen van de Vennootschap tot en met 2013 definitief bij beschikking zijn vastgesteld door de Belastingdienst. (... )”
Verder is in de koopovereenkomst de volgende garantie opgenomen:
“5.3 In het kader van de beoordeling van de omvang van de totale werkzaamheden verklaart Verkoper dat de omvang van het aantal paarden ten opzichte van 2006 niet tot minder dan 30% is afgenomen.”
Bij akte van levering van 28 november 2013 zijn alle aandelen in belanghebbende verworven door [bedrijf] B.V. (de aandeelhouderswijziging). Tot de overgenomen bezittingen van belanghebbende behoorde een voorraad paarden. De aanwas van de voorraad paarden bedroeg in 2013 tot aan de aandeelhouderswijziging € 30.696. De omzet van 2013 bedroeg tot dat moment € 19.788.
De bedrijfsactiviteiten van belanghebbende na de overname bestaan uit het (op)fokken,
verhandelen, zadelmak maken en trainen van paarden.
Op 1 december 2013 heeft [naam] B.V. 84 hengsten en 5 rijpaarden verkocht aan belanghebbende voor een bedrag van € 413.447. Een deel daarvan is op 31 december 2013 weer teruggekocht door [naam] B.V.
Belanghebbende heeft na de aandeelhouderswijziging geen omzet behaald uit handelsactiviteiten met de reeds bij de aandeelhouderswijziging aanwezige voorraad paarden. Deze paarden zijn niet overgebracht naar het nieuwe bedrijfsadres van belanghebbende. De paarden zijn eind 2014 weer verkocht aan [aandeelhouder] .
De inspecteur heeft een boekenonderzoek ingesteld naar de te verrekenen verliezen in de aangifte Vpb 2014. In het daarvan opgemaakte rapport is de inspecteur tot de conclusie gekomen dat de verliezen geleden voor de aandeelhouderswijziging niet verrekenbaar zijn op grond van artikel 20a Wet op de vennootschapsbelasting 1969 (hierna: Wet Vpb).
Belanghebbende heeft aangifte Vpb gedaan voor het jaar 2016 naar een belastbare winst van € 17.344 en een belastbaar bedrag na verliesverrekening van nihil.
De inspecteur heeft de aanslag Vpb 2016 vastgesteld naar een belastbare winst van € 17.344 en een belastbaar bedrag van € 17.344. Tevens is bij beschikking € 839 belastingrente in rekening gebracht. De inspecteur heeft de verrekening van verliezen niet geaccepteerd.
3 Geschil en conclusies van partijen
In geschil is of belanghebbende op grond van artikel 20a, lid 4 of lid 11, Wet Vpb aanspraak kan maken op verrekening van de verliezen uit 2006-2012 met de winst in 2016.
Belanghebbende heeft haar verzoek om een hogere proceskostenvergoeding dan de forfaitaire ter zitting uitdrukkelijk en onvoorwaardelijk ingetrokken.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank en de uitspraak op bezwaar en vermindering van de aanslag tot nihil. De inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank.