Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 12-06-2024, ECLI:NL:GHSHE:2024:1919, 22/1675 en 22/1676

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 12-06-2024, ECLI:NL:GHSHE:2024:1919, 22/1675 en 22/1676

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
12 juni 2024
Datum publicatie
8 augustus 2024
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2024:1919
Formele relaties
Zaaknummer
22/1675 en 22/1676
Relevante informatie
Art. 9.2 Wet IB 2001, Art. 69 Zvw, Art. 26 AWR

Inhoudsindicatie

Deze uitspraak is op verzoek gepubliceerd en niet door het gerechtshof geselecteerd om te worden gepubliceerd. Derhalve is er geen samenvatting beschikbaar.

Uitspraak

Team belastingrecht

Meervoudige Belastingkamer

Nummers: /1675 en 22/221676

Uitspraak op het hoger beroep van


[belanghebbende] ,

wonende te Spanje,

hierna: belanghebbende,

tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant (hierna: de rechtbank) van 15 september 2022, nummers BRE 22/1870 en 22/1871, in het geding tussen belanghebbende en

de inspecteur van de Belastingdienst,

hierna: de inspecteur.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

De inspecteur heeft aan belanghebbende de aanslagen inkomstenbelasting (IB) over de jaren 2017 en 2018 opgelegd.

1.2.

Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen deze aanslagen IB. De inspecteur heeft uitspraken op bezwaar gedaan en de bezwaren ongegrond verklaard.

1.3.

Belanghebbende heeft tegen deze uitspraken beroep ingesteld bij de rechtbank. De rechtbank heeft de beroepen ongegrond verklaard.

1.4.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de rechtbank hoger beroep ingesteld bij het hof. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.5.

De zitting heeft plaatsgevonden op 17 mei 2024 in ’s-Hertogenbosch. Daar zijn, via een digitale verbinding, gehoord de echtgenoot van belanghebbende en, namens de inspecteur,
[inspecteur] . Belanghebbende was niet bij de zitting aanwezig. Op deze zitting zijn gelijktijdig behandeld de onderhavige zaken en de zaken van belanghebbendes echtgenoot met nummers: 22/1672 tot en met 22/1674.

1.6.

Het hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.

2 Feiten

2.1.

Belanghebbende is sinds 1997 woonachtig in Spanje.

2.2.

Belanghebbende ontvangt over de jaren 2017 en 2018 een AOW-uitkering van de Sociale Verzekeringsbank (de SVB) alsmede pensioenuitkeringen van twee Nederlandse pensioenfondsen (het [pensioenfonds 1] en het [pensioenfonds 2] ). Niet in geschil is dat Nederland op grond van het belastingverdrag met Spanje1 enkel het heffingsrecht heeft over de pensioenuitkering die belanghebbende heeft ontvangen van het pensioenfonds [pensioenfonds 1] .

2.3.

De SVB heeft in de onderhavige jaren een buitenlandbijdrage Zorgverzekeringswet (hierna: de buitenlandbijdrage) ingehouden op de uitkeringen aan belanghebbende.

2.4.

Belanghebbende heeft in haar aangiften IB de buitenlandbijdragen als loonheffing vermeld.

2.5.

De inspecteur is bij het opleggen van de aanslagen IB over de jaren 2017 en 2018 afgeweken van de aangifte en heeft deze buitenlandbijdragen niet als voorheffing verrekend met de op deze aanslagen verschuldigde bedragen aan IB. Het betreft de volgende door de SVB ingehouden buitenlandbijdragen:

2017: € 772

2018: € 648

2.6.

Belanghebbende is in de onderhavige jaren niet sociaal verzekerd in Nederland en daarom ook niet premieplichtig voor de volksverzekeringen.

3 Geschil en conclusies van partijen

3.1.

Het geschil betreft het antwoord op de vraag of de ingehouden buitenlandbijdragen aangemerkt dienen te worden als een voorheffing die verrekenbaar is met de verschuldigde IB.

3.2.

Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank en vermindering van de aanslagen IB over de jaren 2017 en 2018 met de ingehouden buitenlandbijdragen. De inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank.

4 Gronden

5 Beslissing