Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 19-06-2024, ECLI:NL:GHSHE:2024:2004, 22/1226 tot en met 22/1228

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 19-06-2024, ECLI:NL:GHSHE:2024:2004, 22/1226 tot en met 22/1228

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
19 juni 2024
Datum publicatie
4 juli 2024
Annotator
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2024:2004
Formele relaties
Zaaknummer
22/1226 tot en met 22/1228
Relevante informatie
Art. 3.14 Wet IB 2001, Art. 3.90 Wet IB 2001, Art. 27e AWR, Art. 67d AWR

Inhoudsindicatie

Belanghebbende is door de rechtbank Oost-Brabant veroordeeld voor voorbereidingshandelingen gericht op de productie van synthetische drugs, het betreft de inkoop van en deelname aan transporten van chemicaliën die, in samenwerking met anderen, hebben plaatsgevonden in de periode van 8 november tot en met 11 december 2015. De FIOD heeft het wederrechtelijk verkregen voordeel berekend over transporten gedurende de periode 13 februari 2015 tot en met 15 januari 2016 en vastgesteld op een bedrag van € 2.173.178. De inspecteur heeft bij het opleggen van de aanslagen inkomstenbelasting / premie volksverzekeringen en inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet over het jaar 2015 de bewijslast omgekeerd en verzwaard en een geschat bedrag van € 2.173.178 als resultaat uit overige werkzaamheden in aanmerking genomen. Tevens heeft de inspecteur een vergrijpboete van 50% van het verschuldigde bedrag aan IB/PVV opgelegd

Het hof overweegt dat belanghebbende niet betwist dat hij inkomsten naar een bedrag van € 28.692 ten onrechte niet heeft aangeven op de aangiften IB/PVV en Zvw 2015 en de inspecteur aannemelijk heeft gemaakt dat belanghebbende niet de vereiste aangiften over 2015 heeft gedaan. De bewijslast is daarom terecht omgekeerd en verzwaard. Vervolgens dient het hof te beoordelen of de door de inspecteur gemaakte schatting van het resultaat uit overige werkzaamheden redelijk is. Naar het oordeel van het hof heeft de inspecteur voldoende aanknopingspunten verschaft waaruit volgt dat belanghebbende na 28 augustus 2015 betrokken is geweest bij de inkoop van chemicaliën voor de productie van synthetische drugs. De door het aan hof aan belanghebbende toegerekende inkopen worden, op basis van een ambtsedige verklaring van een expert, vermenigvuldigd met een factor 7 voor de bepaling van de verkoopopbrengst. Uitsluitend voor de transporten waarvoor belanghebbende strafrechtelijk is veroordeeld, mogen de kosten niet in aftrek gebracht worden.

Het hof stelt op basis hiervan in goede justitie het redelijk geschatte bedrag aan resultaat uit overige werkzaamheden vast op € 719.232.

De rechtbank had de vergrijpboete verminderd tot € 35.000 en vervolgens gematigd met 15% vanwege overschrijding van de redelijke termijn. Het hof oordeelt dat tot verdere matiging geen aanleiding bestaat.

De inspecteur heeft bij het opleggen van de aanslag IB/PVV 2016 met betrekking tot het belastbare inkomen uit sparen en beleggen het geschatte resultaat uit overige werkzaamheden over 2015 tot het vermogen van belanghebbende op 1 januari 2016 gerekend. Het hof oordeelt dat de inspecteur met de enkele verwijzing naar deze schatting aan de hand van de normale regels van stelplicht en bewijslast niet aannemelijk heeft gemaakt dat belanghebbende dit bedrag aan vermogen bezat op 1 januari 2016. De aanslag IB/PVV 2016 dient daarom te worden verminderd tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van nihil.

Uitspraak

Team belastingrecht

Meervoudige Belastingkamer

Nummers: 22/1226 tot en met 22/1228

Uitspraak op het hoger beroep van


[belanghebbende] ,

wonend in [woonplaats] ,

hierna: belanghebbende,

tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant (hierna: de rechtbank) van 11 mei 2022, nummers BRE 20/322, 20/293 en BRE 20/294 in het geding tussen belanghebbende en

de inspecteur van de Belastingdienst,

hierna: de inspecteur,

en

de Minister van Justitie en Veiligheid,
hierna: de Minister.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

De inspecteur heeft aan belanghebbende de aanslagen inkomstenbelasting / premie volksverzekeringen (IB/PVV) over de jaren 2015 en 2016 en de aanslag inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet (Zvw) over het jaar 2015 opgelegd. Tevens zijn bij de aanslagen IB/PVV bij beschikkingen vergrijpboetes opgelegd en is bij alle aanslagen belastingrente in rekening gebracht.

1.2.

Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen deze drie aanslagen alsmede de boete- en belastingrentebeschikkingen. De inspecteur heeft uitspraken op bezwaar gedaan en de bezwaren ongegrond verklaard.

1.3.

Belanghebbende heeft tegen deze uitspraken beroep ingesteld bij de rechtbank. De rechtbank heeft het beroep gedeeltelijk gegrond verklaard.

1.4.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de rechtbank hoger beroep ingesteld bij het hof. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.5.

De zitting heeft plaatsgevonden op 24 april 2024 in ’s-Hertogenbosch. Daar zijn verschenen belanghebbende en diens gemachtigde [gemachtigde] en namens de inspecteur [inspecteur 1] en [inspecteur 2] .

1.6.

Belanghebbende heeft tijdens de zitting een pleitnota voorgelezen en exemplaren daarvan overgelegd aan het hof en aan de andere partij.

1.7.

Het hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.

1.8.

Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat gelijktijdig met de uitspraak aan partijen wordt verzonden.

2 Feiten

2.1.

Belanghebbende heeft voor de jaren 2015 en 2016 aangiften IB/PVV ingediend. Volgens de ingediende aangifte IB/PVV 2015 bedraagt het belastbare inkomen uit werk en woning
€ 2.486. Volgens de ingediende aangifte IB/PVV 2016 bedraagt het belastbare inkomen uit werk en woning negatief € 659 en het belastbare inkomen uit sparen en beleggen nihil.

2.2.

De FIOD is op 22 oktober 2015 een strafrechtelijk onderzoek gestart onder de naam “ [onderzoek 1] ”. Van dit onderzoek heeft de FIOD (onder meer) een proces-verbaal opgesteld genaamd: ‘ [naam proces-verbaal] ’. Aanleiding voor het onderzoek is informatie die is ontvangen van de Belgische autoriteiten. Volgens de Belgische politie zou de Nederlander [persoon 1] (hierna: [persoon 1] ), al dan niet met tussenkomst van [persoon 2] (hierna: [persoon 2] ), grote hoeveelheden druggerelateerde chemicaliën hebben aangekocht bij [bedrijf] in België. Uit de Belgische informatie komt verder naar voren dat belanghebbende in juli en augustus 2015 meermalen een ontmoeting had met [persoon 2] , terwijl de afspraken voor die ontmoetingen zouden zijn gemaakt door [persoon 1] . Uit observaties in Nederland blijkt vervolgens dat [persoon 1] en belanghebbende elkaar vanaf 28 augustus 2015 geregeld ontmoeten in [woonplaats] .

2.3.

De FIOD heeft op 2 september 2016 een ‘Rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel per delict’ opgesteld. Daarin is, voor zover van belang, opgenomen:


“Uit het ingestelde opsporingsonderzoek komt het volgende naar voren:

Verdachten [persoon 1] en [belanghebbende] hebben vermoedelijk, in nauwe samenwerking met de in België wonende persoon (…) [persoon 2] , stelselmatig partijen chemicaliën waaronder aceton, zoutzuur, zwavelzuur, methanol en caustic soda gekocht of laten kopen, bij de in [plaats 1] (B) gevestigde chemicaliënhandel [bedrijf] en deze vervolgens getransporteerd of laten transporteren en/of verkocht en/of geleverd in Nederland. De aankopen bij [persoon 3] vonden plaats in de periode van 13 februari 2015 tot en met 15 januari 2016. Volgens de Belgische justitiële autoriteiten zijn er gedurende deze periode in totaal 282.573 kg chemicaliën door [belanghebbende] en [persoon 1] bij [persoon 3] gekocht en geleverd.
(…)
Op 7 juli 2016 werd door het Landelijk Parket een hoeveelheid bescheiden ontvangen begeleid door een schrijven van de procureur des Konings te [plaats 1] . Het betreft een antwoord op het uitgaande rechtshulpverzoek(…) Deze bescheiden zijn inclusief de Nederlandse vertaling als bijlage (…) in het dossier “ [onderzoek 1] ” opgenomen.
(…)
In totaal zijn er gedurende de periode 13 februari 2015 tot en met 15 januari 2016 in totaal voor een bedrag van € 310.454,06 chemicaliën gekocht bij [persoon 3]1 .
(…)
Bij een theoretische omzetberekening, waarbij ik er van uit ga dat de inkoop 7 maal over de kop gaat bedraagt de theoretische omzet over de periode 13 februari 2015 tot en met 18januari 2016 € 310.454,00 x 7 = € 2.173.178,00.
(…)
Het totaal genoten wederrechtelijk verkregen voordeel bedraagt op basis van het vorenstaande:

Opbrengst € 2.173.178,00

Af Kosten € 371.760,00

Wederrechtelijk verkregen voordeel € 1.801.418,00”

2.4.

Belanghebbende is op 20 april 2018 door de rechtbank Oost-Brabant strafrechtelijk veroordeeld tot een gevangenisstraf van 42 maanden voor strafbare voorbereidingshandelingen gericht op de productie van synthetische drugs. De ten laste gelegde feiten hadden betrekking op de periode van 17 augustus 2015 tot en met 7 januari 2016. Belanghebbende is veroordeeld voor de transporten die hebben plaatsgevonden in de periode van 8 november 2015 tot en met 11 december 2015.

2.5.

Namens de inspecteur is een boekenonderzoek ingesteld naar de aanvaardbaarheid van de aangiften IB/PVV en Zvw 2015 en IB/PVV 2016. Bij het onderzoek zijn gegevens gebruikt die grotendeels verkregen zijn uit het in 2.3 vermelde proces-verbaal. De bevindingen van het boekenonderzoek zijn vastgelegd in het rapport van 10 december 2018.
Hierin is, onder meer en voor zover van belang, het volgende vermeld:

Op pagina 4:

6 Onderzoek [onderzoek 2]

(…) In het proces-verbaal wordt het onderzoek [onderzoek 2] samengevat. In dit proces-verbaal kan onder andere worden gelezen dat: [belanghebbende] , (…), verdacht werd van grootschalige handel in chemicaliën in georganiseerd verband, die bestemd waren voor de vervaardiging van synthetische drugs. (….) Het onderzoek [onderzoek 2] beslaat de periode van 9 augustus 2012 tot 3 juni 2014. In deze periode werden op grote schaal chemicaliën gekocht door [belanghebbende] bij de firma [bedrijf] gevestigd in [plaats 1] . De chemicaliën werden besteld op naam van twee bedrijven. Deze bedrijven konden direct of indirect gekoppeld worden aan [belanghebbende] . De chemicaliën werden bij [persoon 3] opgehaald door twee chauffeurs. Deze chauffeurs droegen hun met chemicaliën beladen voertuig in Nederland over aan derden, waarna het voertuig weer leeg terugkwam. Tijdens de transporten werden de chauffeurs per SMS aangestuurd door [belanghebbende] . Voor het ophalen van de chemicaliën werd gebruik gemaakt van huurvoertuigen. (…)

In het dossier [onderzoek 2] zijn 10 leveringen van chemicaliën beschreven, die uiteindelijk terecht zijn gekomen op plaatsen waar synthetische drugs werden vervaardigd of plaatsen waar de chemicaliën werden opgeslagen ten behoeve van productie van synthetische drugs. Deze 10 leveringen hebben plaatsgevonden in de periode van 21 januari 2014 tot 17 april 2014. In de onderzoeksperiode vanaf 16 december 2013 werd, in het onderzoek [onderzoek 2] , bijna dagelijks gezien dat [belanghebbende] al dan niet door tussenkomst van derden, chauffeurs aanstuurde om chemicaliën te halen bij [bedrijf] te [plaats 1] .”

Op pagina 5:

7 Modus Operandi in onderzoek [onderzoek 2] versus onderzoek “ [onderzoek 1]”:

Uit dit proces-verbaal blijkt dat tussen de vastgestelde modus operandi in het onderzoek [onderzoek 2] en die in [onderzoek 1] grote overeenkomsten bestaan. In beide gevallen worden de chemicaliën betrokken van [bedrijf] te [plaats 1] . In beide zaken wordt voor het ophalen van chemicaliën gebruik gemaakt van huurvoertuigen (…).

Het vermoeden bestaat dat verdachte [belanghebbende] zijn lessen getrokken heeft uit het onderzoek [onderzoek 2] . Omdat zijn gezicht bekend is bij [persoon 3] kon hij daar geen bestellingen meer plaatsen zonder herkend te worden. Door [persoon 1] ertussen te schuiven die onbekend was bij [persoon 3] en door uit de buurt van de chemicaliën te blijven, heeft [belanghebbende] vermoedelijk getracht zichzelf adequaat af te schermen om de lucratieve handel in grondstoffen voort te kunnen zetten. Vanaf 13 februari 2015 werden door [persoon 1] chemicaliën besteld en afgenomen van [persoon 3] . Daarnaast werd ook gebruik gemaakt van de diensten van de Belg [persoon 2] die vanaf 15 juni 2015 zelfstandig bestellingen plaatste bij [persoon 3] en op zijn woonadres chemicaliën in voorraad hield. Veelvuldige ontmoetingen met [persoon 1] in het Praxis tuincentrum te [woonplaats] hadden vermoedelijk als doel hun beider activiteiten op elkaar af te stemmen. Meer dan eens vonden deze ontmoetingen plaats voorafgaand aan of na afloop van, een chemicaliëntransport. Daarnaast werden ook herhaalde ontmoetingen vastgesteld tussen [persoon 1] en [persoon 2] , [belanghebbende] en [persoon 2] en [belanghebbende] samen met [persoon 1] en [persoon 2] te [plaats 2] . Na deze ontmoetingen in [plaats 2] was het gebruikelijke patroon dat [persoon 2] direct erna naar [persoon 3] ging. Kleinere bestellingen nam [persoon 2] direct mee in zijn Renault Kangoo naar zijn woonadres.”

` Op pagina 6:

“Op 25 maart 2016 werd de heer [persoon 3] van [bedrijf] door de FGP [plaats 1] gehoord als getuige. (…)

Tevens werden aan de heer [persoon 3] de in het Nederlandse RHV vermelde specifieke vragen gesteld, waarop hij samengevat puntsgewijs weergegeven het volgende verklaarde:

Van de namen [persoon 1] , (…), [belanghebbende] en (…) zegt alleen de naam [belanghebbende] me iets. Ik heb die naam gehoord van één van mijn Belgische klanten (particulier), de heer [persoon 2] , die heeft mij verteld dat hij chemische producten voor [belanghebbende] koopt.”

2.6.

In het rapport boekenonderzoek heeft de inspecteur onder meer de volgende conclusies getrokken:

i) In de periode 1 januari 2015 tot en met 18 januari 2016 is voor € 310.454 aan chemicaliën ingekocht. De theoretische daarmee behaalde omzet bedraagt € 2.173.178. Omdat ervan wordt uitgegaan dat de transporten in de eerste twee weken van 2016 zijn betaald met geld dat in 2015 is verdiend, wordt de gehele opbrengst van € 2.173.178 aan het jaar 2015 toegerekend. Kosten in verband met criminele activiteiten zijn niet aftrekbaar. Het belastbare inkomen uit werk en woning voor het jaar 2015 wordt met € 2.173.178 verhoogd, omdat niet duidelijk is wat het aandeel van belanghebbende is in de gehele opbrengst.

ii) Op basis van de vermogensvergelijking in combinatie met cijfers van het Nibud is geconstateerd dat voor het jaar 2015 de gedane privé-uitgaven niet kunnen worden verklaard vanuit het genoten inkomen en het aanwezige vermogen. Het tekort aan inkomen bedraagt
€ 7.857,36.

iii) Rekening houdend met de opbrengst van € 2.173.178 en de onverklaarde uitgaven van belanghebbende en de partner in 2015 wordt het vermogen op 1 januari 2016 geschat op
€ 2.165.321. Dat vermogen dient tot de grondslag sparen en beleggen te worden gerekend.

De inspecteur heeft tevens in dit rapport voor de aanslagen IB/PVV 2015 en de IB/PVV 2016 een vergrijpboete van 100% van het bedrag van de aanslag aangekondigd. Volgens de inspecteur is het aan opzet van belanghebbende te wijten dat onjuiste of onvolledige aangiften zijn gedaan.

2.7.

Bij vonnis van 4 november 2019 heeft de rechtbank Oost-Brabant aan belanghebbende de verplichting opgelegd tot betaling aan de Staat van een geldbedrag ter grootte van € 23.791 (€ 28.692 aan verkoopopbrengst minus € 4.901 aan kosten) ter ontneming van het geschatte wederrechtelijk verkregen voordeel, dat hij, door middel van het feit ter zake waarvan hij is veroordeeld, heeft verkregen en van andere feiten waaromtrent voldoende aanwijzingen bestaan dat zij door belanghebbende zijn begaan. In dit vonnis staat onder meer:

“Op grond van de bewijsmiddelen is de meervoudige strafkamer (…) van oordeel dat de veroordeelde voordeel heeft verkregen door middel van de feiten ter zake waarvan betrokkene is veroordeeld en andere feiten waaromtrent voldoende aanwijzingen bestaan dat zij door de veroordeelde zijn begaan.

(…)

Uit de bewijsmiddelen (…) blijkt dat veroordeelde niet zelf bestellingen plaatste bij de firma [bedrijf] , maar dat de bestellingen via de heer [persoon 2] liepen.

(…)

De tenlastegelegde periode loopt van 17 augustus tot en met 7 januari 2016. Zoals gezegd bestelde veroordeelde niet rechtstreeks bij [persoon 3] , maar via [persoon 2] . (…) Als begindatum wordt aangenomen de bestelling van 15 juni 2015, de eerst genoemde bestelling op de overzichtslijst van de bestellingen bij de firma [bedrijf] geplaatst door [persoon 2] .”.

2.8.

De meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch heeft op 11 juni 2020 wettig en overtuigend bewezen geacht dat belanghebbende:

“op tijdstippen in de periode van 8 november 2015 tot en met 11 december 2015 in België en in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, om een feit, bedoeld in het vierde en vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet (te weten het opzettelijk bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren, vervaardigen en binnen het grondgebied van Nederland brengen van een of meer hoeveelhe(i)d(en) van (een) materia(a)l(en) bevattende MDMA en/of amfetamine en/of mefedron, zijnde middelen als vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I voor te bereiden en/of te bevorderen, telkens

- een of meer anderen heeft getracht te bewegen om dat/die feit(en) mede te plegen

- een of meer anderen middelen tot het plegen van die/dat feit(en) heeft getracht te verschaffen, en

- vervoermiddelen en stoffen voorhanden heeft gehad, waarvan hij, verdachte, en zijn mededader(s) wisten, dat die bestemd waren tot het plegen van dat/die feit(en),

immers heeft/hebbende hij, verdachte, en een of meer van zijn mededaders opzettelijk daartoe (…) [Hof: volgt opsomming van feiten in de tenlastegelegde periode].

Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte onder 1 meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken. Met betrekking tot het transport van 17 augustus 2015 tot en met 19 augustus 2015 en 25 augustus 2015 (zaaksdossier (…)) en het transport van 7 januari 2016 (zaaksdossier (…)) overweegt het hof daartoe in het bijzonder, dat het dossier onvoldoende direct bewijs bevat waaruit blijkt dat verdachte in enigerlei vorm betrokken was bij deze specifieke transporten”.

2.9.

De inspecteur heeft aan belanghebbende de aanslag IB/PVV 2015 opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 2.165.431. Tevens is bij beschikking een vergrijpboete van € 1.117.669 (de boetebeschikking) opgelegd en een bedrag van € 115.619 aan belastingrente in rekening gebracht (de belastingrentebeschikking).

2.10.

De inspecteur heeft aan belanghebbende de aanslag Zvw 2015 opgelegd naar een maximum bijdrage-inkomen van € 51.976. Tevens is een bedrag van € 238 aan belastingrente in rekening gebracht.

2.11.

De inspecteur heeft aan belanghebbende de aanslag IB/PVV 2016 opgelegd naar een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 84.657. Tevens is een bedrag van
€ 1.651 aan belastingrente in rekening gebracht en een vergrijpboete van € 23.155 opgelegd.

2.12.

De rechtbank heeft de beroepen tegen de aanslagen IB/PVV 2015 en 2016 gegrond verklaard en de uitspraken op bezwaar vernietigd. Het beroep tegen de aanslag Zvw 2015 is ongegrond verklaard.
De rechtbank heeft:
- de aanslag IB/PVV 2015 verminderd tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 1.102.486;

- de aanslag IB/PVV 2016 verminderd tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 17.022 met handhaving van de andere elementen van deze aanslag;

- de in rekening gebrachte belastingrente dienovereenkomstig verminderd;

- de bij de aanslag IB/PVV 2015 opgelegde vergrijpboete verminderd naar een bedrag van € 29.750;

- de bij de aanslag IB/PVV 2016 opgelegde vergrijpboete vernietigd;

- de Minister en de inspecteur veroordeeld tot vergoeding van immateriële schade van respectievelijk € 1.031 en € 469; en

- de inspecteur veroordeeld tot vergoeding van proceskosten en van de door belanghebbende betaalde griffierechten.

3 Geschil en conclusies van partijen

3.1.

Het geschil betreft het antwoord op de volgende vragen:

I. Moet de bewijslast voor de jaren 2015 en 2016 worden omgekeerd en verzwaard wegens het niet doen van de vereiste aangifte?

II. Bij bevestigende beantwoording van vraag I: Heeft de inspecteur bij het vaststellen van de aanslagen IB/PVV 2015 en 2016 en Zvw 2015 een redelijke en niet willekeurige schatting van het belastbare inkomen danwel bijdrage-inkomen gemaakt?
III. Heeft de inspecteur bij de aanslag IB/PVV 2015 terecht een vergrijpboete opgelegd en dient de vergrijpboete verder te worden verminderd?

3.2.

Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank en tot vermindering van de aanslag IB/PVV en Zvw 2015 tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit woning en werk van € 31.178 en vermindering van de aanslag IB/PVV 2016 naar een berekend naar een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van nihil. Tevens concludeert belanghebbende tot vernietiging van de bij de aanslag IB/PVV 2015 opgelegde vergrijpboete. De inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank.

4 Gronden

5 Beslissing