Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 19-06-2024, ECLI:NL:GHSHE:2024:2009, 22/1677 en 22/1678

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 19-06-2024, ECLI:NL:GHSHE:2024:2009, 22/1677 en 22/1678

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
19 juni 2024
Datum publicatie
20 juni 2024
Annotator
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2024:2009
Formele relaties
Zaaknummer
22/1677 en 22/1678

Inhoudsindicatie

Navorderingsaanslagen IB/PVV en Zvw 2017. Het hof is van oordeel dat belanghebbende, gelet op de omvang van de bij hem aangetroffen goederen, een verhoudingsgewijs en op zichzelf beschouwd aanzienlijk bedrag aan inkomsten niet heeft aangegeven en zich hier bewust van was. Omkering en verzwaring van de bewijslast moet daardoor volgen. De inspecteur heeft aannemelijk gemaakt dat zijn schatting redelijk is door zijn schatting te baseren op de prijs die een tussenhandelaar zou betalen voor één kilogram cocaïne. Belanghebbende heeft niet doen blijken dat de navorderingsaanslagen tot een te hoog bedrag zijn opgelegd. Het hof acht de boete, zoals deze is vastgesteld door de rechtbank, passend en geboden.

Uitspraak

Team belastingrecht

Meervoudige Belastingkamer

Nummers: 22/1677 en 22/1678

Uitspraak op het hoger beroep van

[belanghebbende] ,

wonend in [woonplaats] ,

hierna: belanghebbende,

tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant (hierna: de rechtbank) van 1 september 2022, nummers BRE 21/1486 en 21/1487, in het geding tussen belanghebbende en

de inspecteur van de Belastingdienst,

hierna: de inspecteur.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

De inspecteur heeft navorderingsaanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) en inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet (hierna: Zvw) voor het jaar 2017 opgelegd. Tevens is bij beschikkingen belastingrente in rekening gebracht en bij beschikking een boete opgelegd.

1.2.

Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt. De inspecteur heeft uitspraak op bezwaar gedaan en het bezwaar ongegrond verklaard.

1.3.

Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak beroep ingesteld bij de rechtbank.

De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard.

1.4.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de rechtbank hoger beroep ingesteld bij het hof.

1.5.

De inspecteur heeft vóór de zitting een nader stuk ingediend, aangeduid als verweerschrift. Dit stuk is doorgestuurd naar belanghebbende.

1.6.

De zitting heeft plaatsgevonden op 24 mei 2024 in ’s-Hertogenbosch. Daar zijn verschenen [gemachtigde] , als gemachtigde van belanghebbende, en, namens de inspecteur, [inspecteur 1] en [inspecteur 2] .

1.7.

Belanghebbende heeft tijdens de zitting een pleitnota voorgelezen en exemplaren daarvan overgelegd aan het hof en aan de andere partij.

1.8.

Het hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.

2 Feiten

2.1.

Belanghebbende was van 2 mei 2012 tot 1 februari 2018 enig aandeelhouder van [A BV] . Volgens de aangiften vennootschapsbelasting wordt vanaf 2017 met deze vennootschap geen omzet gegenereerd. Deze vennootschap is vanaf 9 maart 2018 opgehouden te bestaan, omdat geen bekende baten meer aanwezig waren met ingang van 1 februari 2018. Verder oefende belanghebbende onder de naam [naam onderneming] een onderneming in de vorm van een eenmanszaak uit. Deze onderneming is met ingang van 1 februari 2018 opgeheven. Belanghebbende werkt in 2024 in loondienst in de glashandel en geniet daaruit een netto salaris van € 2.099. Daarnaast is belanghebbende directeur enig aandeelhouder van [B BV] die op haar beurt een 50%-deelneming heeft in [C BV] , een autohandel. Deze onderneming is opgericht op 3 januari 2022.

2.2.

Op 11 augustus 2017 heeft in het kader van een witwasonderzoek een doorzoeking ter inbeslagneming plaatsgevonden in de woning van belanghebbende op het terrein van [camping] in [plaats] . Ook heeft een doorzoeking plaatsgevonden in twee auto’s.

2.3.

Bij deze doorzoeking zijn 36 blokken cocaïne aangetroffen en grondstoffen voor de productie van MDMA. Verder zijn er onder meer vijf mobiele telefoons aangetroffen die over software beschikken die niet uit te lezen is, twee jammers, een vacuümmachine en een geldtelmachine. Daarnaast is contant geld in voornamelijk grote coupures aangetroffen.

2.4.

Bij vonnis van 20 februari 2018 is belanghebbende door de rechtbank Overijssel strafrechtelijk veroordeeld voor het opzettelijk aanwezig hebben gehad van 36 kilogram cocaïne, 108 kilogram MDMA en voor het witwassen van € 135.410. Dat bedrag werd verbeurd verklaard. Er is geen hoger beroep ingesteld.

2.5.

Belanghebbende heeft op 5 augustus 2019 voor 2017 een aangifte IB/PVV ingediend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 18.215 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van nihil. Op 17 september 2019 zijn de aanslagen IB/PVV en Zvw conform de aangifte vastgesteld. Daarnaast is voor het te laat indienen van de aangifte IB/PVV bij beschikking een verzuimboete van € 369 opgelegd.

2.6.

Naar aanleiding van de strafrechtelijke veroordeling zijn op 30 oktober 2019 navorderingsaanslagen IB/PVV en Zvw en een vergrijpboete over het jaar 2017 aangekondigd. Bij de vaststelling van de aanslagen is ervan uitgegaan dat belanghebbende de aankoopsom van de in 2017 aangetroffen cocaïne en het toen aangetroffen contante geld moet hebben verdiend met werkzaamheden in dat jaar. De inkoopwaarde van de aangetroffen cocaïne is bepaald op € 25.000 per kilogram of totaal € 900.000. Als resultaat uit overige werkzaamheden is in aanmerking genomen € 900.000 plus € 135.410 oftewel € 1.035.410. Bij gelijktijdige beschikking is aan belanghebbende een vergrijpboete opgelegd van € 269.170, te weten 50% van de meer verschuldigde IB/PVV. Daarbij is € 35.590 aan belastingrente in rekening gebracht.

2.7.

De navorderingsaanslag Zvw is opgelegd naar een maximum bijdrage-inkomen van € 53.701. Daarbij is € 125 aan belastingrente in rekening gebracht.

2.8.

Naar aanleiding van de bezwaarschriften heeft de inspecteur op 17 april 2020 aan belanghebbende een brief verzonden waarin, voor zover hier van belang, staat vermeld:

Aantreffen van een contant geldbedrag van € 135.410

U stelt terecht dat in het kader van de samenloop en afstemming tussen belastingheffing en strafrechtelijke ontneming is afgesproken dat de ontneming van strafrechtelijk verkregen voordelen zich niet in de vermogenssfeer afspeelt. Dit betekent dat het ontnomen bedrag voor de belastingheffing aangemerkt wordt als aftrekbare kosten waardoor er ten aanzien van het ontnomen bedrag per saldo geen belastingheffing plaatsvindt.

Uit de jurisprudentie hierover blijkt echter dat er pas sprake is van aftrekbare kosten op het moment dat de ontnemingsvordering onherroepelijk is geworden. Dit betekent dat het verbeurd verklaarde bedrag in 2018 als kosten genomen mag worden. Nu uw cliënt in 2018 geen inkomen heeft genoten, heeft dit tot gevolg dat het alsdan ontstane negatieve inkomen met de drie voorafgaande jaren mag worden verrekend. Omdat verrekening dan voor een substantieel bedrag met het in 2017 genoten inkomen plaatsvindt, ga ik ermee akkoord dat het gehele bedrag met dit jaar verrekend wordt waardoor het nu vastgestelde belastbaar inkomen uit werk en woning met € 135.410 verminderd kan worden.”

2.9.

Bij het doen van de uitspraken op bezwaar is de inspecteur hierop teruggekomen. In de uitspraak op bezwaar staat hierover, voor zover hier van belang, vermeld:

“In mijn brief van 17 april 2020 heb ik aangegeven dat, nu de aangetroffen contanten belanghebbende ontnomen zijn, dit bedrag aangemerkt wordt als aftrekbare kosten waardoor ten aanzien van de ontnomen € 135.410 geen belastingheffing plaatsvindt. Echter, genoemd bedrag is ontnomen als bijkomende straf. Dit betekent dat de ontneming een puur punitief karakter heeft. Hierdoor komt het ontnomen bedrag ingevolge artikel 3.14 van de Wet op de inkomstenbelasting 2001 niet voor aftrek in aanmerking.”

2.10.

De bezwaren van belanghebbende zijn in de in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar van 24 februari 2021 ongegrond verklaard.

2.11.

De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard voor zover het beroep betrekking heeft op de navorderingsaanslag IB/PVV 2017, de daarbij vastgestelde boete en de in rekening gebrachte belastingrente. De rechtbank heeft de navorderingsaanslag IB/PVV 2017 verminderd tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 918.215 en de belastingrente dienovereenkomstig verminderd. De rechtbank heeft overwogen dat belanghebbende erop mocht vertrouwen dat, zoals in de brief van 17 april 2020 staat vermeld, het verbeurd verklaarde bedrag van € 135.410 in aftrek mag worden gebracht in het jaar 2017. De rechtbank heeft de vergrijpboete verminderd tot een bedrag van € 22.500. De rechtbank heeft de navorderingsaanslag Zvw 2017 in stand gelaten. De rechtbank heeft daarnaast een vergoeding van immateriële schade toegekend van € 1.000, een proceskostenvergoeding van € 1.787 en een vergoeding van het griffierecht van € 49. Deze bedragen komen geheel ten laste van de inspecteur.

3 Geschil en conclusies van partijen

3.1.

Het geschil betreft het antwoord op de volgende vragen:

I. Zijn de navorderingsaanslagen IB/PVV en Zvw 2017 terecht en tot de juiste bedragen opgelegd?

II. Is de vergrijpboete terecht en tot het juiste bedrag opgelegd?

3.2.

Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank, de uitspraak op bezwaar, de navorderingsaanslagen, de boetebeschikking en de beschikkingen belastingrente. De inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank.

4 Gronden

5 Beslissing