Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 02-07-2024, ECLI:NL:GHSHE:2024:2140, 20-001604-21

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 02-07-2024, ECLI:NL:GHSHE:2024:2140, 20-001604-21

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
2 juli 2024
Datum publicatie
2 juli 2024
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2024:2140
Zaaknummer
20-001604-21
Relevante informatie
Wet op de accijns [Tekst geldig vanaf 01-04-2024 tot 01-01-2025] art. 5, Art. 51 WA

Inhoudsindicatie

Fiscale fraudezaak. Accijnsfraude. De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het meermalen opzettelijk voorhanden hebben van een grote hoeveelheid onveraccijnsde tabaksproducten (sigaretten en rooktabak) en als medeplichtige aan het vervaardigen daarvan buiten een accijnsgoederenplaats. In de loods van de verdachte is door derden een illegale sigarettenfabriek opgebouwd en is een groot aantal tabaksproducten vervaardigd. Met het ter beschikking stellen van zijn loods is de verdachte opzettelijk behulpzaam geweest bij het vervaardigen daarvan. Het fiscaalstrafrechtelijke nadeel aan misgelopen accijns bedraagt € 499.037,57.

De fiscale fraudekamer van het gerechtshof 's-Hertogenbosch veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.

Het hof geeft in het arrest een toetsingskader voor de beoordeling van zaken waarin een strafrechtelijke verdenking van overtreding van artikel 5 van de Wet op de accijns aan de orde is.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Parketnummer : 20-001604-21

Uitspraak : 2 juli 2024

TEGENSPRAAK (ex art. 279 Sv)

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, van 21 juni 2021, in de strafzaak met parketnummer 01-997558-18 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag 1] 1963,

thans uit anderen hoofde gedetineerd in de penitentiaire inrichting te Grave.

Hoger beroep

Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte vrijgesproken van het onder feit 2 primair tenlastegelegde, heeft de rechtbank het onder feit 1 primair en feit 2 subsidiair tenlastegelegde bewezenverklaard, dat gekwalificeerd als:

- ‘opzettelijk overtreden van een in artikel 5 van de Wet op de accijns opgenomen verbod’ (feit 1 primair) en

- ‘medeplichtigheid aan medeplegen van het opzettelijk overtreden van een in artikel 5 van de Wet op de accijns opgenomen verbod’ (feit 2 subsidiair),

de verdachte deswege strafbaar verklaard en hem veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 10 maanden waarvan 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. Voorts heeft de rechtbank een inbeslaggenomen vorkheftruck onttrokken aan het verkeer.

Namens de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.

Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.

De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen, met uitzondering van de opgelegde straf en, in zoverre opnieuw rechtdoende, de verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 maanden waarvan 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.

De raadsman van de verdachte heeft primair integrale vrijspraak bepleit. Subsidiair heeft hij de eerder bij appelschriftuur door de verdediging gedane verzoeken tot het horen van negen getuigen en het verstrekken van stukken herhaald. Meer subsidiair heeft de verdediging een straftoemetingsverweer gevoerd.

Vonnis waarvan beroep

Het bestreden vonnis zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de rechtbank.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:

1.

hij, op één of meerdere tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 januari 2018 tot en met 3 oktober 2018 te Lithoijen, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, in strijd met het verbod van artikel 5, eerste lid, onder b, van de Wet op de accijns, opzettelijk (een) (grote) hoeveelhe(i)d(en) accijnsgoederen, namelijk tabaksproducten als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder f, van genoemde wet, te weten een (grote) hoeveelheid sigaretten, voorhanden heeft/hebben gehad, welke (telkens) niet overeenkomstig de bepalingen van de Wet op de accijns in de heffing was/waren betrokken;

subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden :

één of meer anderen, op één of meerdere tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 januari 2018 tot en met 3 oktober 2018 te Lithoijen, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, in strijd met het verbod van artikel 5, eerste lid, onder b, van de Wet op de accijns, opzettelijk (een) (grote) hoeveelhe(i)d(en) accijnsgoederen, namelijk tabaksproducten als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder f, van genoemde wet, te weten een (grote) hoeveelheid sigaretten, voorhanden heeft/hebben gehad, welke (telkens) niet overeenkomstig de bepalingen van de Wet op de accijns in de

heffing was/waren betrokken,

bij en/of tot het plegen van welk misdrijf hij, verdachte, op één of meerdere tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 januari 2018 tot en met 3 oktober 2018 te Lithoijen, althans in Nederland, opzettelijk behulpzaam is geweest en/of opzettelijk gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft verschaft, immers heeft hij, verdachte, de ruimte in de loods waarin de tabaksproducten voorhanden waren aan die ander(en) ter beschikking gesteld;

2.

hij, op één of meerdere tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 januari 2018 tot en met 3 oktober 2018 te Lithoijen, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, in strijd met het verbod van artikel 5, eerste lid, onder a, van de Wet op de accijns, opzettelijk (een) (grote) hoeveelhe(i)d(en) accijnsgoederen, namelijk tabaksproducten als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder f, van genoemde wet, heeft/hebben vervaardigd buiten een accijnsgoederenplaats die voor voornoemd soort accijnsgoed als zodanig is aangewezen;

subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:

één of meer anderen, op één of meerdere tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 januari 2018 tot en met 3 oktober 2018 te Lithoijen, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, in strijd met het verbod van artikel 5, eerste lid, onder a, van de Wet op de accijns, opzettelijk (een) (grote) hoeveelhe(i)d(en) accijnsgoederen, namelijk tabaksproducten als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder f, van genoemde wet, heeft/hebben vervaardigd buiten een accijnsgoederenplaats die voor voornoemd soort accijnsgoed als zodanig is aangewezen,

bij en/of tot het plegen van welk misdrijf hij, verdachte, op één of meerdere tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 januari 2018 tot en met 3 oktober 2018 te Lithoijen, althans in Nederland, opzettelijk behulpzaam is geweest en/of opzettelijk gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft verschaft, immers heeft hij, verdachte, de ruimte in de loods waarin de

vervaardiging van de tabaksproducten plaatsvond aan die anderen ter beschikking gesteld.

De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Vrijspraak van het onder feit 2 primair tenlastegelegde

De verdachte wordt onder feit 2 primair verweten dat hij – kort gezegd – alleen, dan wel tezamen en in vereniging met een of meer anderen, opzettelijk een (grote hoeveelheid) accijnsgoederen, te weten tabaksproducten, heeft vervaardigd buiten een accijnsgoederenplaats die voor voornoemd soort accijnsgoed als zodanig is aangewezen. Subsidiair is aan de verdachte ten laste gelegd dat hij daarbij of daartoe medeplichtig zou zijn geweest.

Het hof is, zoals hierna in het kader van de bewijsoverwegingen met betrekking tot het onder feit 2 subsidiair tenlastegelegde zal worden overwogen, van oordeel dat de verdachte opzettelijk een ruimte in zijn loods ter beschikking heeft gesteld aan één of meer anderen, waarna in die ruimte door die anderen tabaksproducten zijn vervaardigd. Aldus heeft de verdachte opzettelijk gelegenheid verschaft tot het door één of meer anderen gepleegde strafbare feit. Het hof waardeert de rol en het aandeel van de verdachte in de constellatie van strafbare feiten die zien op het illegaal vervaardigen van de sigaretten derhalve als die van medeplichtige. Bij dit oordeel heeft het hof in het bijzonder in aanmerking genomen dat op grond van het procesdossier en het verhandelde ter terechtzitting, met betrekking tot de betrokkenheid van de verdachte bij dat vervaardigen, niet met een voor een bewezenverklaring vereiste mate van zekerheid kan worden vastgesteld of, en zo ja, op welke wijze, sprake is geweest van een (actieve) bijdrage van de verdachte, op grond waarvan tot het oordeel kan worden gekomen dat hij nauw en bewust heeft samengewerkt met één of meer medeverdachten, dan wel dat de verdachte dat vervaardigen alleen en dus als zelfstandig pleger heeft begaan. Mitsdien schiet naar het oordeel van het hof het bewijs voor het onder feit 2 primair tenlastegelegde tekort, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder feit 1 primair en feit 2 subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:


1.

hij op 3 oktober 2018 te Lithoijen, in strijd met het verbod van artikel 5, eerste lid, onder b, van de Wet op de accijns, opzettelijk een grote hoeveelheid accijnsgoederen, namelijk tabaksproducten als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder f, van genoemde wet, voorhanden heeft gehad, welke telkens niet overeenkomstig de bepalingen van de Wet op de accijns in de heffing waren betrokken;


2.
één of meer anderen, op één of meerdere tijdstippen in de periode van 6 september 2018 tot en met 3 oktober 2018 te Lithoijen, in strijd met het verbod van artikel 5, eerste lid, onder a, van de Wet op de accijns, opzettelijk grote hoeveelheden accijnsgoederen, namelijk tabaksproducten als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder f, van genoemde wet, hebben vervaardigd buiten een accijnsgoederenplaats die voor voornoemd soort accijnsgoed als zodanig is aangewezen,

bij en tot het plegen van welk misdrijf hij, verdachte, in de periode van 6 september 2018 tot en met 3 oktober 2018 te Lithoijen, opzettelijk gelegenheid heeft verschaft, immers heeft hij, verdachte, de ruimte in de loods waarin de vervaardiging van de tabaksproducten plaatsvond aan die anderen ter beschikking gesteld.

Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.

Bewijsmiddelen

Ten behoeve van de leesbaarheid van dit arrest zijn de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een bijlage bij dit arrest. Deze bijlage is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan integraal onderdeel uit.

Bewijsoverwegingen

A.

De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep integrale vrijspraak bepleit. Daartoe is – op de gronden zoals nader in de pleitnota verwoord – in de kern het volgende aangevoerd. De verdachte had volgens de verdediging geen wetenschap van de aanwezigheid van de illegale sigarettenfabriek en onveraccijnsde sigaretten en andere tabaksproducten in de loods. Daarom is er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs om tot een bewezenverklaring van het onder feit 1 primair tenlastegelegde te kunnen komen, aldus de raadsman. Aangezien de verdachte nimmer opzet op het gronddelict heeft gehad, kan in de visie van de verdediging niet worden aangetoond dat sprake is geweest van het voor een bewezenverklaring van het onder feit 1 subsidiair tenlastegelegde medeplichtigheid vereiste dubbel opzet. Bewijsmiddelen die wijzen op betrokkenheid van de verdachte, al dan niet als medepleger, bij het vervaardigen van de sigaretten ontbreken, zodat volgens de raadsman voor het onder feit 2 primair tenlastegelegde eveneens vrijspraak dient te volgen. De raadsman heeft voorts betoogd dat de conclusie van vrijspraak ook aan de onder feit 2 subsidiair tenlastegelegde medeplichtigheid aan het vervaardigen moet worden verbonden, op dezelfde gronden als met betrekking tot het onder feit 1 subsidiair tenlastegelegde is aangevoerd .

Indien het hof tot een bewezenverklaring mocht komen, dan herhaalt de verdediging de onderzoekswensen zoals die eerder bij appelschriftuur van 29 juni 2021 zijn ingediend, te weten het horen van [getuige 1] , [getuige 2] , [getuige 3] , [getuige 4] , [getuige 5] , [getuige 6] , [getuige 7] , verbalisant [verbalisant 1] en verbalisant onder nummer 11072 als getuigen. Tevens wordt verzocht om de stukken te verstrekken die ten grondslag liggen aan het zogenaamde afschermproces-verbaal als bedoeld op dossierpagina 355.

Het hof overweegt dienaangaande als volgt.

B.

C.

D.

E.

BESLISSING

Bijlage bewijsmiddelen

Vraag verbalisanten:

Vraag verbalisant:

Vraag verbalisanten:

Vraag verbalisanten:

Vraag verbalisant:

Vraag verbalisanten:

Vraag verbalisanten:

Opmerking verbalisanten:

Aangetroffen transportbescheiden

Bevindingen loods (productielijn) [adres 1]

Doorzoeking loods

Vaststelling hoeveelheid accijnsgoederen