Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 03-07-2024, ECLI:NL:GHSHE:2024:2141, 22/1435

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 03-07-2024, ECLI:NL:GHSHE:2024:2141, 22/1435

cassatie ingesteld (rolnr HR: 24/03198)

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
3 juli 2024
Datum publicatie
18 juli 2024
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2024:2141
Formele relaties
Zaaknummer
22/1435
Relevante informatie
Wet inkomstenbelasting 2001 [Tekst geldig vanaf 30-04-2024 tot 01-01-2025] art. 3.92, Art. 3.94 Wet IB 2001, Art. 3.95 Wet IB 2001

Inhoudsindicatie

Aanslag IB/PVV 2015. Art. 3.92, lid 1, Wet IB 2001. Het hof is van oordeel dat belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij in privé software heeft ontwikkeld, dat hij deze heeft overgedragen aan de B.V. en dat hij uit dien hoofde een vordering heeft op de B.V.. Verder is het hof van oordeel dat de vordering in rekening-courant van belanghebbende op de B.V. voor het overige in ieder geval in 2015 onzakelijk is geworden. Het tbs-verlies is niet aftrekbaar.

Uitspraak

Team belastingrecht

Meervoudige Belastingkamer

Nummer: 22/1435

Uitspraak op het hoger beroep van

[belanghebbende] ,

wonend in [woonplaats] ,

hierna: belanghebbende,

tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant (hierna: de rechtbank) van 29 juni 2022, nummer BRE 20/776, in het geding tussen belanghebbende en

de inspecteur van de Belastingdienst,

hierna: de inspecteur.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

De inspecteur heeft de aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) 2015 opgelegd. Tevens is bij beschikking belastingrente in rekening gebracht.

1.2.

Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt. De inspecteur heeft uitspraak op bezwaar gedaan en het bezwaar ongegrond verklaard.

1.3.

Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak beroep ingesteld bij de rechtbank. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.

1.4.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de rechtbank hoger beroep ingesteld bij het hof. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.5.

De zitting heeft plaatsgevonden op 16 mei 2024 in ’s-Hertogenbosch. Daar zijn verschenen belanghebbende en zijn gemachtigde [gemachtigde] , en, namens de inspecteur, [inspecteur 1] en [inspecteur 2] .

1.6.

Belanghebbende heeft tijdens de zitting een pleitnota voorgelezen en exemplaren daarvan overgelegd aan het hof en aan de andere partij.

1.7.

Het hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.

1.8.

Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat gelijktijdig met de uitspraak aan partijen wordt verzonden.

2 Feiten

2.1.

Belanghebbende houdt (nagenoeg) alle aandelen in [houdstermaatschappij] B.V. (hierna: de houdstermaatschappij), die op haar beurt alle aandelen houdt in [bedrijf 1] B.V. (hierna: de B.V.). Beide vennootschappen zijn opgericht in 2005. Belanghebbende heeft de B.V. opgericht met het doel innovatieve Data Integratie (DI) oplossingen te realiseren. Daartoe heeft de B.V. een product ontwikkeld dat belanghebbende omschrijft als een speciale computer die bedoeld is voor de integratie van verschillende informatiesystemen. Er is zowel hardware als software ontwikkeld om transactie- en beslissingsprocessen te ondersteunen. De B.V. heeft gewerkt aan de ontwikkeling van de Data Source Integrator (DSI), een geïntegreerde software en hardware oplossing voor data-integratie en aggregatievraagstukken, en het Unified Integration Platform (UIP), waarbij de prestaties veel hoger liggen dan die van de DSI op het gebied van snelheid en beschikbare software.

2.2.

Op [datum 1] 2005 heeft de Rabobank een lening (innovatiekrediet) verstrekt aan de houdstermaatschappij en/of de B.V., beide in oprichting, ten bedrage van € 22.500. De looptijd van deze lening bedraagt 2,5 jaar en er geldt een rentepercentage van 7,1. Belanghebbende heeft voor hoofdelijk medeschuldverbintenis voor de gehele financiering getekend.

2.3.

Op [datum 2] 2008 heeft de Rabobank een geldlening van € 125.000 en een krediet in rekening-courant van € 125.000 verstrekt aan de B.V.. Belanghebbende heeft zich daarbij borg gesteld voor € 125.000. Voor de geldlening heeft de Staat der Nederlanden zich garant gesteld voor een bedrag van € 100.000. Voor de geldlening geldt een rentepercentage 6,45 voor drie jaar vast en voor het krediet in rekening-courant een rentepercentage van 7,95 per jaar.

2.4.

In [maand 1] 2008 heeft de B.V. een aanvraag voor aanvullende financiering gedaan. In [maand 3] 2009 heeft de Rabobank de aanvraag afgewezen.

2.5.

Op [datum 8] 2009 zijn belanghebbende en de B.V. een (schriftelijke) overeenkomst tot kredietverstrekking in rekening-courant overeengekomen:

‘1. [de B.V.] (…),

en

2. [belanghebbende], (…)

Overwegende:

- Dat [de B.V.] zich vanaf het jaar 2005 bezighoudt met de ontwikkeling, productie en distributie van de Data Source Integrator (DSI) welk apparaat de informatiestromen binnen bedrijfsprocessen vanuit verschillende applicaties tot een hoger niveau integreert en aggregeert en hiermee zal voorzien in een dringende behoefte op het terrein van ICT en het data-management;

- Dat [de B.V.] en [belanghebbende] aanvankelijk geen schriftelijke doch slechts een mondelinge rekening-courantovereenkomst hebben gesloten, maar thans wel een schriftelijke overeenkomst wensen aan te gaan mede met het oog op de toetreding van een of meerdere investeerders bij [de B.V.].

- Dat [de B.V.] via een korte termijn lening wordt gefinancierd door de Rabobank [woonplaats] - [plaats] , welke lening is verstrekt ter overbrugging naar een vervolg financiering en bij welke lening er gebruik wordt gemaakt van een staatsgarantie voor innovatieve bedrijven.

- Dat [de B.V.] voorziet dat zij naast genoemde leningen nog extra financieringsbehoefte behoeft welke behoefte zal moeten worden gevonden door middel van het interesseren van een of meer private investeerders.

- Dat echter thans reeds acute behoefte bestaat aan extra middelen ter realisatie van genoemde ontwikkeling, productie en distributie van de DSI.

- Dat [belanghebbende] aan om die reden aan [de B.V.] een kredietfaciliteit in rekening-courant heeft verstrekt tot een bedrag van maximaal € 650.000 euro (…);

- dat partijen deze rekening-courantverhouding thans schriftelijk wensen vast te leggen;

Verklaren te zijn overeengekomen als volgt:

Artikel 1

[Belanghebbende] verklaart aan [de B.V.] - die dit aanneemt - een krediet in rekening-courant te hebben verstrekt tot een bedrag van € 650.000 euro (…),

Artikel 2

Deze overeenkomst is aangegaan voor een periode van maximaal 20 jaar (…).

Artikel 3

Zowel de creditrente (over de saldi ten voordele van de debiteur), alsmede de debetrente (over de saldi ten laste van de debiteur) bedraagt een percentage gelijk aan 8%.

De rente wordt jaarlijks door [belanghebbende] berekend en geadministreerd op de door [belanghebbende] ter zake van deze overeenkomst aan te houden rekening, hierna te noemen: de rekening.

(…)’.

2.6.

Tot de gedingstukken behoort een door belanghebbende opgesteld overzicht van de rekening-courant van belanghebbende met de houdstermaatschappij en de B.V.. Het overzicht ziet er als volgt uit:

Verstrekte assets/lening per jaar

Jaar Storting Opname Saldo (excl. rente)

2009 378.898,00 378.898,00

2010 102.626,60 481.524,60

2011 68.783,88 35.500 514.808,48

2012 88.522,73 603,331,21

2013 21.418,07 152.353,46 472.395,82

2014 5.226,13 100,00 477.521,95

2015 0,00 0,00 477.521,95

665.475,41 187.953,46

[De houdstermaatschappij]

Jaar Mutatie Saldo (excl. rente)

t/m 2008 -61.579,00

2009 -23.550,00 -85.129,00

2010 41.000,00 -44.129,00

2011 41.000,00 -3.129,00

2012 42.000,00 38.871,00

2013 0,00 38.871,00

2014 0,00 38.871,00

2015 0,00 38.871,00

38.871

Totaal 516.392,95’.

2.7.

Op [datum 9] 2009 heeft de B.V. een Quick Scan Innovatiekrediet aangevraagd bij [bedrijf 2] (voorheen: [bedrijf 3] ) voor de ontwikkeling van UIP. Bij brief van [datum 10] 2010 is de aanvraag afgewezen omdat er onvoldoende vertrouwen is dat de B.V. het ontwikkelproject en de daarop volgende fase van commercialisatie kan financieren en dat de B.V. een ontwikkelingsproject zowel in technische als in economische zin tot een succes zal kunnen maken. In deze brief wordt erop gewezen dat het project wat betreft de technische inhoud goed binnen de regeling past en dat de ontwikkeling van het product tegemoetkomt aan een door de markt geconstateerd probleem, waarbij de eerdere ontwikkeling van de DSI positief is, en dat [bedrijf 2] daarom open staat voor een nieuwe aanvraag voor een innovatiekrediet op het moment dat de punten op basis waarvan de aanvraag is afgewezen, voldoende zijn aangepast.

2.8.

In [maand 4] 2010 heeft de B.V. een nieuwe investeerder benaderd, [bedrijf 4] B.V. (hierna: [bedrijf 4] ). Op [datum 11] 2010 heeft de B.V. met [bedrijf 4] een overeenkomst gesloten. In de overeenkomst is onder meer het volgende vermeld:

Overwegingen

1. [De B.V.] is voornemens [bedrijf 4] een recht te geven op het kunnen verkopen van de door haar ontwikkelde en toekomstig te ontwikkelen apparatuur (…)

2. [De B.V.] is voornemens [bedrijf 4] een recht te geven op het verkrijgen van aandelen in haar onderneming.

(…)

komen als volgt overeen:

1. [bedrijf 4] Leent aan [de B.V.] 10.000 Euro o.b.v. volgende voorwaarden

a. Bij investering van [bedrijf 4] in [de B.V.] wordt deze lening omgezet in een onderdeel van de nieuwe lening

b. [De B.V.] geeft een nog niet afleveringsgereed eindproduct, bij haar genoemd DataSource Integrator (DSI) als onderpand. De DSI bestaat uit een hardware component en een software licentie inclusief alle benodigde documentatie. (…) Als dit apparaat afleveringsgereed gemaakt wordt, gaat het pandrecht hierop over.

c. [Belanghebbende] stelt zich persoonlijk garant voor deze lening.

(…)

2. (…)

3. [De B.V.] zal zich voor zijn financieringsbehoefte voor een bedrag tot 1,7 m€ wenden tot [bedrijf 4] .

4. [bedrijf 4] zal hierin voorzien door het verstrekken van een rentedragende lening tot dit bedrag tegen 6% rente. [bedrijf 4] verkrijgt het recht deze lening te converteren in 20-30% van de aandelen.

a. [bedrijf 4] zal due diligence uitvoeren op de technologie. (…)’.

2.9.

Tot de gedingstukken behoort een document genaamd ‘[de B.V.]/ [datum 3] 2010’ waarin de conceptinvesteringsafspraken zijn opgenomen tussen de houdstermaatschappij, de B.V. en belanghebbende enerzijds en [bedrijf 4] anderzijds (hierna: de investeringsafspraken). In dit document is onder meer het volgende vermeld:

‘Geachte heer [naam 1] , beste [voornaam] ,

Na vele gesprekken en overleg tref je hieronder de concept afspraken aan.

Huidige structuur

(…)

[De B.V.] is op dit moment partieel eigenaar van alle IP, merkenrechten en andere rechten met betrekking tot de DataSource Integrator. De overige rechten worden gehouden door [belanghebbende] en of [de houdstermaatschappij]

(…)

Investeringsafspraken met [ [bedrijf 4] ]

(…)

2. [bedrijf 4] verstrekt binnen een week na ondertekening van deze overeenkomst een financiering aan [de B.V.] in de vorm van een lening ad Euro 300.000. (…)

Deze lening draagt 6% rente. Deze lening is bedoeld om de periode tot einde van de pilot fase door te komen. Deze lening zal worden afgelost in de volgende financieringsronde.

3. Na het succesvol doorlopen van de pilot fase verstrekt [bedrijf 4] een converteerbare lening van Euro 1.700.000. (…) Deze converteerbare lening ad Euro 1.700.000 in totaal draagt 6% rente en is (pro rata parte) converteerbaar in totaal 25% van de aandelen [de B.V.] na uitgifte.’.

Dit document is niet ondertekend en [bedrijf 4] heeft geen aandelen in de B.V. verkregen.

2.10.

Tot de gedingstukken behoort een ‘Akte van overdracht intellectuele eigendomsrechten’, overeengekomen en ondertekend door belanghebbende en de B.V. op [datum 12] 2010 (hierna: de overdrachtsakte). In de akte is onder meer het volgende vermeld:

overwegende, dat

 [Belanghebbende] eigenaar is van alle ontwerpen, algoritmes en source code met betrekking tot de DataSource Integrator, waarbij de Storage Engine expliciet wordt uitgesloten, hierna aangeduid met “het Werk” en houder is van auteursrechten daarop.

 Het Werk tussen partijen bekend is onder de naam DataSource Integrator.

 [De B.V.] de auteursrechten betreffende het Werk wenst te verkrijgen.

 Hiermee wordt uitvoering gegeven aan de investeringsafspraken zoals gemaakt met [bedrijf 4] B.V..

 Partijen deze verkrijging en aanvullende afspraken schriftelijk wensen vast te leggen, conform artikel 2 lid 3 van de Auteurswet.

komen als volgt overeen:

Artikel 1 Overdracht van rechten

1. [Belanghebbende] draagt hierbij zijn intellectuele eigendomsrechten in hun meest volledige omvang betreffende DataSource Integrator over aan [de B.V.], welke overdracht [de B.V.] aanvaardt.

(…)

5.Voor zover een of meer rechten zoals hierboven bedoeld niet overdraagbaar zijn of niet rechtsgeldig overgedragen zijn krachtens bovenstaande, verleent [belanghebbende] hierbij [de B.V.] een eeuwigdurende, onbeperkte, overdraagbare en exclusieve licentie tot exploitatie van het Werk. Voorts zullen partijen dan alles in het werk stellen om alsnog een rechtsgeldige overdracht van deze rechten te realiseren.

(…)

Artikel 3 Vergoeding voor overdracht

1. Als volledige vergoeding voor de in artikel 1 en 2 overgedragen rechten, licenties en aanspraken zal [de B.V.] aan [belanghebbende] een eenmalige vergoeding van € 400.000 (exclusief BTW) betalen.

2. Deze vergoeding zal worden voldaan conform het budgetplan.

3. Na betaling van het bedrag heeft [belanghebbende] geen recht meer op enige vergoeding in verband met exploitatie of gebruik van het Werk op welke wijze dan ook, behoudens dwingendrechtelijke bepalingen die anderszins bepalen omtrent de vergoeding.’

2.11.

In mei 2010 heeft de Rabobank een aanvraag voor een krediet afgewezen. Later die maand is contact gezocht met Deutsche Bank.

2.12.

Tot de gedingstukken behoort een e-mailbericht van [datum 4] 2010 van [naam 2] van [bedrijf 5] - de eerste investeringsmaatschappij in de B.V. - dat het volgende voorstel bevat:

‘(…)

9. Op eerste verzoek van [bedrijf 6] worden er zekerheden gesteld (verpanding IP, welke vermogensbestanddelen niet zullen worden aangewend tot het geven van zekerheid aan derden)

10. [bedrijf 6] krijgt het recht om na volledige aflossing 6% van de alsdan uitstaande aandelen van [de B.V.] te verwerven tegen nominaal waarbij [bedrijf 6] een meeverkooprecht krijgt als andere aandeelhouders aandelen verkopen en tevens wordt afgesproken dat uitsluiting of beperking van voorkeursrechten wordt uitgesloten. Dit ter compensatie van de lage rente, niet nakomen van de afgesproken verplichtingen alsmede de enorme vertraging in ontwikkeling en omzet t.o.v. eerder door jou gehanteerde uitgangspunten. Wij gaan er overigens vanuit dat alle IP inmiddels is ingebracht in [de B.V.].’

2.13.

In [maand 1] 2010 is de B.V. een pilot gestart voor de DSI. In 2011 is de B.V. hiermee doorgegaan. Uit de door belanghebbende overgelegde stukken volgt een (voor het eerst) door de B.V. in 2011 behaalde omzet van € 86.914.

2.14.

In [maand 1] 2010/ [maand 2] 2011 heeft [bedrijf 4] een lening van [bedrijf 6] B.V. en een deel van de leningen van de Rabobank afgelost. Vervolgens is [bedrijf 4] haar toezeggingen niet verder nagekomen.

2.15.

In [maand 5] 2013 heeft de Rabobank het restant van de leningen opgezegd. In de brief van [datum 13] 2013 is onder meer het volgende vermeld:

‘Onze bank verstrekte aan [de houdstermaatschappij] en [de B.V.] een financiering die als volgt kan worden gespecificeerd:

a. blijkens onderhandse akte/overeenkomst d.d. [datum 2] -2008 een lening tot een bedrag van € 100.000,--, leningnummer [leningnummer 1]

b. blijkens onderhandse akte/overeenkomst d.d. [datum 2] -2008 een lening tot een bedrag van € 25.000,--, leningnummer [leningnummer 2]

c. blijkens onderhandse akte/overeenkomst d.d. [datum 2] -2008 een krediet in rekeningcourant tot een bedrag van € 125.000.--, geadministreerd op rekeningnummer [rekeningnummer 1]

d. blijkens onderhandse akte/overeenkomst d.d. [datum 1] -2005 een lening (Innovatiekrediet) tot een bedrag van € 22.500,--, geadministreerd op rekeningnummer [rekeningnummer 2]

De huidige kredietlimiet bedraagt € nihil.

De zekerheid voor de bank bestaat uit:

- een borgtocht ten bedrage van € 125.000,-- blijkens akte d.d. [datum 14] -2008 gesteld door [belanghebbende]

- garantie van de Staat der Nederlanden uit hoofde van een Starters-Borgstellingskrediet met betrekking tot de hiervoor vermelde lening onder nummer [leningnummer 1] .

Met betrekking tot de verstrekte financiering en de zekerheden verwijzen wij naar de destijds getekende overeenkomsten en de daarop toepasselijke voorwaarden.

Uw onderneming bevindt zich al geruime tijd in financiële problemen. Doordat gedurende een aantal jaren forse verliezen zijn geleden is er inmiddels sprake van een aanzienlijk negatief eigen vermogen. De financiële verplichtingen aan onze bank kunnen niet meer worden nagekomen. Maatregelen om het tij te keren hebben niet tot het gewenste resultaat geleid.

U heeft besloten over te gaan tot beëindiging van uw bedrijfsactiviteiten.

Omdat daarmee de grondslag voor de door onze bank verstrekte bedrijfsfinanciering komt te vervallen vormt dit voor onze bank reden om tot opzegging van de financiering over te gaan.

Op grond van het bovenstaande zeggen wij dan ook de verstrekte financiering op met een opzegtermijn van twee weken en sommeren wij u om uiterlijk op [datum 15] -2013 aan onze bank te voldoen al hetgeen wij op dat moment van u te vorderen zullen hebben.

Momenteel kan uw schuld als volgt worden gespecificeerd:

(…)

totaal te voldoen € 91.663,12

te vermeerderen met de vooralsnog p.m. gestelde posten

Mocht u aan deze sommatie geen of geen tijdig gevolg geven, dan zal tot uitwinning van de zekerheden worden overgegaan. Dit zal name betekenen dat overgegaan wordt tot het declareren van de Staatsgegarandeerde lening en uitwinning van de door [belanghebbende] gestelde akte van borgtocht.

Op korte termijn zal door u in een uitgebreide toelichting worden aangegeven waarom het project, op basis waarvan de bank u een lening/ innovatiekrediet heeft verstrekt, niet is geslaagd.

Voorts ontvangt de bank een door uw advocaat opgestelde brief ten behoeve van de Staat der Nederlanden, welke zich borg heeft gesteld voor de lening onder nummer [leningnummer 1] .’.

2.16.

Belanghebbende heeft aangifte IB/PVV 2015 gedaan naar een verlies uit werk en woning van € 351.720, bestaande uit de volgende bestanddelen:

Belastbare winst € 115.9751

Resultaat uit ter beschikking gestelde vermogensbestanddelen -/- € 454.4262

Negatieve inkomsten uit eigen woning -/- € 13.269

Belastbaar inkomen uit werk en woning -/- € 351.720

2.17.

De aanslag IB/PVV 2015 is met dagtekening 15 maart 2019 vastgesteld naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 102.706. Daarbij is het in de aangifte opgenomen negatieve resultaat uit ter beschikking gestelde vermogensbestanddelen (hierna: TBS-verlies) niet in aanmerking genomen.

2.18.

Bij beschikking van 15 januari 2020 is de aanslag IB/PVV 2015, als gevolg van de verrekening van een verlies uit werk en woning uit 2017, verminderd tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van (€ 102.706 - € 11.551 =) € 91.155.

2.19.

De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en in verband met overschrijding van de redelijke termijn van twee jaar de inspecteur veroordeeld tot vergoeding van immateriële schade aan belanghebbende van € 200 en de minister voor Rechtsbescherming van € 1.300, de inspecteur veroordeeld in de kosten van beroep tot een bedrag van € 391,40 en de minister voor Rechtsbescherming eveneens tot een bedrag van € 391,40 en de inspecteur en de minister voor Rechtsbescherming gelast tot vergoeding van het in beroep betaalde griffierecht van ieder de helft, zijnde € 24.

3 Geschil en conclusies van partijen

3.1.

In geschil is of het TBS-verlies aftrekbaar is. Meer in het bijzonder betreft het geschil het antwoord op de volgende vragen:

  1. Heeft belanghebbende een vordering op de B.V. uit hoofde van de overdracht van software die belanghebbende in privé heeft ontwikkeld?

  2. Indien software in privé is ontwikkeld en deze is overgedragen aan de B.V.: bedraagt de waarde van deze rechten € 400.000?

  3. Mag belanghebbende zijn vordering in rekening-courant op de B.V. en de houdstermaatschappij afwaarderen? Meer in het bijzonder is in geschil of de vordering moet worden aangemerkt als een onzakelijke lening.

3.2.

Niet in geschil is dat de restaurantuitgaven ten bedrage van € 11.393 niet zakelijk zijn.

3.3.

Belanghebbende concludeert, naar het hof begrijpt, tot vaststelling van een verlies uit werk en woning van € 341.694 (namelijk € 351.720 - (€ 11.393 – 12%).

3.4.

De inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank.

4 Gronden

5 Beslissing