Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 17-07-2024, ECLI:NL:GHSHE:2024:2311, 22/1701 tot en met 22/1712
Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 17-07-2024, ECLI:NL:GHSHE:2024:2311, 22/1701 tot en met 22/1712
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof 's-Hertogenbosch
- Datum uitspraak
- 17 juli 2024
- Datum publicatie
- 3 oktober 2024
- Formele relaties
- Eerste aanleg: ECLI:NL:RBZWB:2022:5081, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Zaaknummer
- 22/1701 tot en met 22/1712
- Relevante informatie
- Art. 3.4 Wet IB 2001, Art. 6.2a Wet IB 2001
Inhoudsindicatie
IB/PVV en Zvw 2016 tot en met 2018. Belanghebbende heeft een lumpsum schadevergoeding ontvangen, omdat zij betrokken is geraakt bij een bedrijfsongeval waarbij zij voetletsel heeft opgelopen. In geschil is of en in hoeverre de schadevergoeding onbelast is.
De schadevergoeding bestaat uit de schadecomponent verlies van arbeidsvermogen en de schadecomponent overige materiële schade en immateriële schade. De component verlies van arbeidsvermogen behoort in beginsel tot de winst uit onderneming. Het hof is daarom van oordeel dat belanghebbende de meest gerede partij is om aannemelijk te maken dat de schadevergoeding is uitgekeerd wegens een blijvend verlies van arbeidsvermogen. Aangezien de schadecomponent materiële en immateriële schade in beginsel behoort tot de privésfeer, rust op de inspecteur de bewijslast dat er ten aanzien van deze component sprake is van een bron van inkomen.
Het hof is van oordeel dat belanghebbende aannemelijk heeft gemaakt dat er sprake is van blijvende gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid en dat partijen de bedoeling hebben gehad om een schadevergoeding overeen te komen die is gelegen in het feit dat belanghebbende de fysiek belastende tot haar onderneming behorende activiteiten blijvend niet meer kan uitoefenen. De schadecomponent verlies van arbeidsvermogen is zodoende onbelast. Het hof is verder van oordeel dat de inspecteur niet aannemelijk heeft gemaakt dat de vergoeding van materiële en immateriële schade in verband staat met een bron van inkomen. Ook dit gedeelte van de schadevergoeding is daarom onbelast.
Het hof vermindert de aanslagen IB/PVV en Zvw 2016 tot en met 2018.
Uitspraak
Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Nummers: 22/1701 tot en met 22/1712
Uitspraak op het hoger beroep van
de inspecteur van de Belastingdienst,
hierna: de inspecteur,
en op het hoger beroep van
[belanghebbende] ,
wonend in [woonplaats] ,
hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant (hierna: de rechtbank) van 1 september 2022, nummers BRE 21/1410 tot en met 21/1415, in het geding tussen belanghebbende en de inspecteur.
1 Ontstaan en loop van het geding
De inspecteur heeft aanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) en aanslagen inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet (hierna: Zvw) voor de jaren 2016 tot en met 2018 opgelegd. Tevens is telkens bij beschikking belastingrente in rekening gebracht.
Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt. De inspecteur heeft uitspraken op bezwaar gedaan en de bezwaren tegen de aanslagen IB/PVV 2017 en 2018 gegrond verklaard. De bezwaren tegen de overige aanslagen zijn ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft tegen deze uitspraken beroep ingesteld bij de rechtbank.
De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard.
De inspecteur heeft tegen deze uitspraak hoger beroep ingesteld bij het hof, bij het hof bekend onder nummers 22/1701 tot en met 22/1706. Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft eveneens hoger beroep ingesteld bij het hof, bij het hof bekend onder nummers 22/1707 tot en met 22/1712. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn doorgestuurd naar de andere partij.
Partijen hebben voor de zitting een pleitnota toegezonden aan het hof. De griffier heeft deze pleitnota’s doorgestuurd naar de andere partij. De pleitnota’s worden met instemming van partijen geacht ter zitting te zijn voorgelezen.
De zitting heeft plaatsgevonden op 6 juni 2024 in ’s-Hertogenbosch. Daar zijn verschenen belanghebbende en haar gemachtigden [gemachtigde 1] en [gemachtigde 2] , en, namens de inspecteur, [inspecteur 1] , [inspecteur 2] en [inspecteur 3] .
Het hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.
Belanghebbende heeft na de zitting een formulier proceskosten ingediend. Het hof rekent dit stuk niet tot de gedingstukken (zie verder onder 4.1 en 4.2). Het hof heeft het voorgenoemde formulier als bijlage bij de uitspraak gestuurd naar de inspecteur.
2 Feiten
Belanghebbende was in de onderhavige jaren en is nu nog steeds ondernemer in de zin van artikel 3.4 Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: Wet IB 2001). De onderneming wordt gedreven in de vorm van een eenmanszaak onder de naam [onderneming] . De activiteiten van de onderneming bestonden uit buitensportactiviteiten, de verhuur van tenten, 4x4 evenementen, buitensportinstructie, 4x4 instructie en fotografie en daarnaast werkzaamheden in de horeca die met eerder genoemde activiteiten samenhingen.
Op 10 september 2014 is belanghebbende betrokken geraakt bij een bedrijfsongeval waarbij zij voetletsel heeft opgelopen. Zij werkte toen in een restaurant bij [naam] , een van de klanten van haar onderneming. Belanghebbende heeft daarna een langdurig medisch traject doorlopen en heeft uiteindelijk aan het incident chronische pijnklachten overgehouden. [naam] was tegen de gevolgen van ongevallen verzekerd bij [A] (hierna: [A] ). [A] heeft de aansprakelijkheid erkend.
Op 11 mei 2015 is door [B BV] (hierna: [B BV] ) een rapportage uitgebracht aan [A] over de door belanghebbende geleden schade. Daarin staat onder meer:
“Verlies van arbeidsvermogen
Het letsel heeft consequenties voor het werk van betrokkene. Betrokkene is buitengewoon sportief en probeert de werkzaamheden zo goed als het gaat vol te houden en door het verschuiven van het werk, soms wat uitbesteden van werk en het regelmatig houden van rust tussendoor, is het tot nu toe enigszins gelukt. Wel is het zo dat betrokkene een paar keer een vervanger heeft ingeschakeld en ook dat ze een dag heeft vrij moeten nemen voor bijvoorbeeld bezoek aan de dokter. Daardoor zijn wel wat inkomsten gemist. Betrokkene zal kopieën maken van facturen die betrekking hebben op het inschakelen van een vervanger.
Ik heb betrokkene gevraagd om wat stukken aan te leveren aan de hand waarvan meer zicht ontstaat op de financiën. Het gaat dan om de verlies- en winstrekeningen van 2011 tot en met 2014, maar de boekhouder is nog met de jaren 2013 en 2014 bezig. Verder heb ik begrepen dat betrokkene per kwartaal aangifte doet voor de BTW. Op basis van een aantal kwartaalaangiften is wellicht te zien hoe het omzetverloop is gedurende de afgelopen jaren. Verder is gevraagd om facturen met betrekking tot de vervanging.
Overige schade
Verder heeft betrokkene wat medische kosten gemaakt, onder meer voor de podotherapeut en de zooltjes en daarnaast het eigen risico. Betrokkene zal nog een opgave insturen van deze kosten.”
De advocaat van belanghebbende heeft bij e-mail van 6 oktober 2015 aan [B BV] , de door [A] ingeschakelde schade-expert, geschreven:
“U weet dat cliënte ZZP′er is, geen arbeidsongeschiktheidsverzekering heeft en niet kan terugvallen op andere inkomstenvoorzieningen. Ter onderbouwing van haar inkomensverlies is zij in afwachting van stukken van haar boekhouder. In dit stadium en omdat de nood zo hoog is doe ik nu namens cliënte de aanslagen Inkomstenbelasting 2013 toekomen, waaruit blijkt dat dat jaar het inkomen van cliënte € 22.926,00 (€ 21.974,00 + € 952,00) bruto was, ofwel € 1.910,50 bruto per maand.
Namens cliënte verzoek ik u het daarheen te leiden dat aan haar bij wijze van voorschot en met onmiddellijke ingang maandelijks een bedrag van € 1.910,50 wordt betaald.”
Medisch adviseur [C] schrijft op 15 februari 2016 aan [A] :
“Beeldvorming 1 jaar na het ongeval toonde nog immer aanwijzingen voor botoedeem, geen breuk, wat volgens de orthopeed geen duidelijke verklaring is voor de aanhoudende pijn.
Relevante diagnosen t.a.v. linker voet:
Conclusie.
Botoedeem.
Posttraumatisch persisterende pijnklachten.
De gevolgen.
Aanhoudende beperkingen door pijn bij ADL en werk.
Er lijkt inmiddels sprake van een chronisch pijnsyndroom van de voet na (kennelijk een) crush- ofwel pletletsel van de linker voet.”
In een door belanghebbende gemaakt overzicht, gedateerd 2 maart 20161, heeft zij de ontwikkelingen sinds het ongeval en de door haar in verband daarmee gemaakte kosten uiteengezet. In het overzicht zijn de studiekosten begroot op ruim € 15.000 en zijn data weergegeven van arts- en fysiotherapeutbezoeken in 2015 en 2016. Tevens is een nadere toelichting gegeven op de inkomstenderving, de gevolgen van het ongeval en door ouders en buren verleende hulp. Tevens heeft belanghebbende diverse aan haar onderneming gerichte facturen overgelegd.
In een traumatologische expertise van 12 april 2017 staat onder meer het volgende:
“Conclusie: status na voetletsel, opgelopen doordat een bijl met de hamerkant op de linker voet van betrokkene viel. Hierdoor ontstaan er chronische pijnklachten, welke vooral neuropathisch van aard zijn. Geen aanwijzingen voor het bestaan van een CRPS, differentiaaldiagnostische overwegingen worden hierboven weergegeven.”
Op 2 februari 2018 is een rapport opgemaakt van een bedrijfseconomisch onderzoek naar het verlies van arbeidsvermogen van belanghebbende na het ongeval op 10 september 2014. In dat rapport wordt uitgegaan van de hypothetische resultaten van de onderneming in de jaren 2014, 2015 en 2016 indien het ongeval niet was gebeurd, afgezet tegen de werkelijk in die jaren gerealiseerde resultaten. Samengevat leverde dit een mogelijk netto verlies arbeidsvermogen op van € 92.771. Tevens is een inschatting gemaakt van de hypothetische werkuren in de jaren tot en met 2018.
Op 4 juli 2018 heeft [B BV] een afwikkelingsvoorstel gedaan aan [A] .
Op 19 oktober 2018 heeft de advocaat van belanghebbende een tegenvoorstel aan [A] gedaan voor een minnelijke schikking. Daarin is het verlies aan arbeidsvermogen begroot op € 485.000, de immateriële schade op € 15.000 en zijn de overige te vergoeden kosten als volgt gespecificeerd:
“(…) -ad d. Overige kosten
Voor de post 'overige kosten' rekent u een totaalbedrag van € 50.000,--. Naar mening van cliënte dekt dit bedrag wel de door cliënte tot nu toe gemaakte kosten (zoals studiekosten, reiskosten en medische kosten), maar wordt in dit bedrag geen rekening gehouden met de noodzakelijke kosten in de toekomst (zoals bijvoorbeeld medische kosten). Naar verwachting bedragen deze kosten ± € 3.000,-- per jaar.
Cliënte stelt voor om de post overige kosten tot en met eind 2018 vast te stellen op € 12.900,-- en vanaf 1 januari 2019 te kapitaliseren. Uitgaande van een kapitalisatiefactor van 22,5386 en een looptijd tot de leeftijd van 70 jaar komt dit op: € 67.615,--, Tezamen bedraagt de post overige kosten: € 80.516,--
-ad e. Boxverhuur en bed & breakfast
De voor het ongeval door cliënte gestarte realisatie van opslagboxen voor verhuur en een bed & breakfast is door het ongeval vertraagd, waardoor cliënte vertragingsschade heeft geleden. In uw voorstel houdt u daar geen rekening mee.
Wat de boxverhuur betreft is er sprake van een vertraging in de bouw van vier van de boxen, gedurende een periode van ± 3 jaar. Gelet op het feit dat de huurprijs van deze boxen in totaal € 385,-- per maand bedraagt, is er sprake van een vertragingsschade van € 13.860,--.
De bouw en afronding van de bed & breakfast heeft 3 jaar vertraging opgelopen. Uitgaande van een opbrengst van ten minste € 7.000,-- per jaar, is er wat de bed & breakfast betreft sprake van een vertragingsschade van € 21.000,--.
In totaal komen deze posten samen op € 34.080,--.
-ad f Verlies aan zelfwerkzaamheid
Voor het verlies aan zelfwerkzaamheid gaat u uit van een bedrag van € 800,-- per jaar. Cliënte meent dat dit, daarbij ook gelet op hetgeen de Letselschade Richtlijn Zelfwerkzaamheid voorschrijft, te laag is.
Volgens de richtlijn bedraagt het normbedrag € 1.197,-- per jaar. In het geval van cliënte dient dit te worden vermeerderd met de (voorgeschreven) omrekenfactor van 1,3 voor een vrijstaand huis.
De woning van cliënte wijkt, zowel wat betreft de ruime omvang van de woning en bijgebouwen alsook het omliggende terrein, af van 'standaard' vrijstaande woningen. Cliënte deed ook veel meer werkzaamheden zelf dan hetgeen als norm kan worden aangehouden. Dit rechtvaardigt in haar optiek het aanhouden van een mate van beperking van 100% ten opzichte van het (te lage) normbedrag.
Tot eind 2018 betekent dit wat betreft het verlies van zelfwerkzaamheid derhalve een verschenen schade van € 6.691,--. Vanaf 1 januari 2019 gaat het (gekapitaliseerd tot de leeftijd van 70 jaar, kapitalisatiefactor 22,5386) om een bedrag van € 35.072,--. Dit brengt het totale verlies aan zelfwerkzaamheid op € 41.763,--.
-ad g. Huishoudelijke hulp
Cliënte kan instemmen met uw voorstel om uit te gaan van huishoudelijke hulp gedurende 48 weken per jaar en een tarief € 12,50 per uur. Cliënte meent echter dat gelet op de specifieke omstandigheden, in het bijzonder haar fysieke klachten, 2 uur per week onvoldoende is, en dat dient te worden uitgegaan van huishoudelijke hulp gedurende 4 uur per week.
Wat betreft de kosten voor huishoudelijke hulp maakt cliënte ingevolge de Letselschade Richtlijn huishoudelijke hulp voor de eerste drie maanden aanspraak op een bedrag van in totaal € 845,--.
Vanaf 3 maanden na het ongeval tot en met 31 december 2018 komt deze schadepost (uitgaande van 48 weken per jaar, 4 uur per week en een tarief van € 12,50 per uur) op € 7.200,. Vanaf 1 januari 2019, gekapitaliseerd tot de leeftijd van 70 jaar, wordt dat € 54.093,. Dit brengt de post huishoudelijke hulp in totaal op: € 62.138,--.”
Op 20 februari 2019 is een vaststellingsovereenkomst gesloten tussen belanghebbende en [A] waarbij een lumpsum schadevergoeding is overeengekomen van € 480.000. In de overeenkomst staat:
“Belanghebbende en verzekeraar komen overeen dat de door belanghebbende geleden en te lijden schade wordt vastgesteld op een bedrag van € 480.000,-. Met dit bedrag vergoedt verzekeraar alle materiële en immateriële schade, die belanghebbende heeft geleden en in de toekomst nog zal lijden.”
In een berekening van de door [A] ingeschakelde letselschadespecialist is dit bedrag als volgt gespecificeerd:
Verlies arbeidsvermogen |
€ 388.135 |
|
Overige verschenen schade |
€ 40.000 |
|
Schade verlies zelfwerkzaamheid |
€ 14.000 |
|
Schade huishoudelijke hulp |
€ 22.000 |
|
Overige materiële schade |
€ 76.000 |
|
Immateriële schade |
€ 15.000 |
|
Berekende schade |
€ 479.135 |
|
Afronding |
€ 866 |
|
Totaal |
€ 480.000 |
Belanghebbende heeft van de schadevergoeding per jaar de volgende bedragen ontvangen:
2015 |
2016 |
2017 |
2018 |
2019 |
Totaal |
€ 7.500 |
€ 67.500 |
€ 30.000 |
€ 100.000 |
€ 275.000 |
€ 480.000 |
Belanghebbende heeft voor de jaren 2016 tot en met 2018 aangifte IB/PVV gedaan. Het door haar aangegeven verlies uit werk en woning is respectievelijk € 6.553, € 9.529 en € 5.444. Daarbij heeft belanghebbende met betrekking tot de van [A] ontvangen bedragen geen belastbaar inkomen uit werk en woning in aanmerking genomen.
In de aangifte van het jaar 2016 heeft belanghebbende bovendien een bedrag van € 4.729 aan persoonsgebonden aftrek geclaimd welk bedrag door het negatieve inkomen niet aftrekbaar was en zou moeten resulteren in een beschikking niet in aanmerking genomen persoonsgebonden aftrek als bedoeld in artikel 6.2a Wet IB 2001.
De inspecteur heeft de aangiften gecorrigeerd en de van [A] ontvangen bedragen, met uitzondering van een bedrag van € 15.000 dat was betaald als vergoeding voor immateriële schade, tot de belastbare winst uit onderneming gerekend. De aanslagen IB/PVV 2016 tot en met 2018 zijn opgelegd naar een verzamelinkomen van respectievelijk € 45.682, € 21.713 en € 79.234. De vaststelling van de aanslagen wordt geacht mede te behelzen een beschikking tot vaststelling van het verlies uit werk en woning voor alle jaren op nihil, het vaststellen van de niet in aanmerking genomen zelfstandigenaftrek2 en persoonsgebonden aftrek3 op nihil en de vaststelling van de met de winst 2018 alsnog verrekende zelfstandigenaftrek4 op nihil.
Daarnaast zijn aan belanghebbende voor deze jaren aanslagen inkomensafhankelijke bijdrage Zvw opgelegd naar een bijdrage-inkomen van respectievelijk € 56.882, € 21.713 en € 82.315.
Belanghebbende heeft tegen de aanslagen (en de daarin vervatte beschikkingen, zie hiervoor onder 2.13) bezwaar gemaakt. De inspecteur heeft de bewaren afgewezen voor zover ze betrekking hebben op de belastbaarheid van de uitkeringen van [A] . De bezwaren tegen de aanslagen IB/PVV 2017 en 2018 zijn om andere redenen gegrond verklaard. Aan belanghebbende is geen kostenvergoeding toegekend voor de bezwaarfase.
De rechtbank heeft het beroep van belanghebbende deels gegrond verklaard. De rechtbank acht aannemelijk dat van blijvende gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid sprake is en heeft geoordeeld dat de vergoeding van € 388.135 onbelast is. Daarnaast heeft de rechtbank geoordeeld dat van de materiële schadevergoeding € 35.000 onbelast is. De rechtbank heeft de belastbare inkomens als volgt vastgesteld:
2016 |
Aangegeven winst uit onderneming |
€ |
- 95 |
Correctie schade-uitkering |
€ |
5.887 |
|
Winst |
€ |
5.792 |
|
Zelfstandigenaftrek |
€ |
- 5.792 |
|
MKB winstvrijstelling |
€ |
0 |
|
Belastbare winst |
€ |
0 |
|
Inkomen uit eigen woning volgens aangifte |
€ |
- 6.471 |
|
Nieuw verzamelinkomen |
€ |
- 6.471 |
|
Niet gerealiseerde zelfstandigenaftrek5 |
€ |
1.488 |
|
Niet gerealiseerde persoonsgebonden aftrek |
€ |
4.729 |
|
2017 |
Aangegeven winst uit onderneming6 |
€ |
-3.814 |
Correctie schade-uitkering |
€ |
2.617 |
|
Winst |
€ |
-1.197 |
|
Zelfstandigenaftrek |
€ |
0 |
|
MKB winstvrijstelling |
€ |
168 |
|
Belastbare winst |
€ |
-1.029 |
|
Inkomen uit eigen woning volgens aangifte |
€ |
-6.248 |
|
Nieuw verzamelinkomen |
€ |
-7.277 |
|
Niet gerealiseerde zelfstandigenaftrek |
€ |
7.280 |
|
2018 |
Aangegeven winst uit onderneming |
€ |
- 1.159 |
Correctie schade-uitkering |
€ |
8.722 |
|
Winst |
€ |
7.563 |
|
Zelfstandigenaftrek |
€ |
- 7.280 |
|
Restant zelfstandigenaftrek uit 2016 |
€ |
- 283 |
|
MKB winstvrijstelling |
€ |
0 |
|
Belastbare winst |
€ |
0 |
|
Inkomen uit eigen woning volgens aangifte |
€ |
- 4.447 |
|
Nieuw verzamelinkomen |
€ |
- 4.447 |
|
De rechtbank heeft daarnaast de aanslagen Zvw vernietigd. De inspecteur is veroordeeld tot betaling van de kosten van bezwaar en beroep en tot vergoeding van het griffierecht.
3 Geschil en conclusies van partijen
Het geschil betreft het antwoord op de vraag of de aanslagen IB/PVV en Zvw 2016 tot en met 2018 naar de juiste bedragen zijn opgelegd. Meer specifiek is in geschil of en in hoeverre het door [A] in 2019 uitgekeerde bedrag van € 480.000 onbelast is.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank, vernietiging van de uitspraken op bezwaar en vaststelling van het verlies uit werk en woning conform de door haar ingediende aangiften IB/PVV 2016 tot en met 2018. De inspecteur concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank, vernietiging van de uitspraken op bezwaar en vermindering van de aanslagen IB/PVV en Zvw 2016 tot en met 2018 door van de schadevergoeding slechts de volgende elementen niet als belastbare winst uit onderneming aan te merken: het verlies van arbeidsvermogen van € 83.757, de immateriële schadevergoeding van € 15.000 en de overige materiële schade tot een bedrag van € 26.457,28.
De inspecteur heeft op 21 februari 2023 een brief met als bijlage de verminderingsbeschikking voor het jaar 2017 gestuurd naar belanghebbende. Het box 3-vermogen is daarbij verminderd naar aanleiding van het arrest van de Hoge Raad van 24 december 20217. De inspecteur benoemt in de brief dat het voordeel uit sparen en beleggen geen onderdeel uitmaakt van de onderhavige procedure en dat de verminderingsbeschikking zodoende geen tegemoetkoming is in deze procedure, maar dat belanghebbende een brief naar het hof kan sturen indien zij wenst dat de verminderingsbeschikking onderdeel uitmaakt van deze procedure. Belanghebbende heeft middels een e-mail van 16 maart 2023 bevestigd dat de verminderingsbeschikking van 21 februari 2023 niet in geschil is. Het hof zal derhalve het belastbare inkomen uit sparen en beleggen in 2017 vaststellen conform de verminderings-beschikking.