Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 04-09-2024, ECLI:NL:GHSHE:2024:2809, 22/1698
Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 04-09-2024, ECLI:NL:GHSHE:2024:2809, 22/1698
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof 's-Hertogenbosch
- Datum uitspraak
- 4 september 2024
- Datum publicatie
- 12 december 2024
- Annotator
- Formele relaties
- Eerste aanleg: ECLI:NL:RBZWB:2022:4955, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Zaaknummer
- 22/1698
- Relevante informatie
- Art. 3.6 Wet IB 2001, Art. 3.76 Wet IB 2001, Art. 3.81 Wet IB 2001, Art. 3.146 Wet IB 2001
Inhoudsindicatie
Het hof is van oordeel dat de stille maatschap op 30 september 2016 met terugwerkende kracht tot 1 januari 2016 tot stand is gekomen en dat belanghebbende recht heeft op de zelfstandigenaftrek. Het hof acht aannemelijk dat belanghebbende in ieder geval tot 30 september 2016 loon uit dienstbetrekking heeft genoten en acht niet aannemelijk dat vóór 30 september 2016 mondeling is overeengekomen dat dat loon per 1 januari 2016 is verlaagd.
Uitspraak
Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Nummer: 22/1698
Uitspraak op het hoger beroep van
[belanghebbende] ,
wonend in [woonplaats] ,
hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant (hierna: de rechtbank) van 1 september 2022, nummer BRE 21/964 in het geding tussen belanghebbende en
de inspecteur van de Belastingdienst,
hierna: de inspecteur.
1 Ontstaan en loop van het geding
De inspecteur heeft de aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) 2016 opgelegd. Tegelijkertijd is bij voor bezwaar vatbare beschikking de niet gerealiseerde zelfstandigenaftrek vastgesteld.
Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt. De inspecteur heeft uitspraken op bezwaar gedaan en de bezwaren gegrond verklaard.
Belanghebbende heeft tegen deze uitspraken beroep ingesteld bij de rechtbank. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en nevenbeslissingen gegeven ten aanzien van de vergoeding van immateriële schade, griffierecht en proceskostenvergoeding.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de rechtbank hoger beroep ingesteld bij het hof. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn doorgestuurd naar de inspecteur.
De zitting heeft plaatsgevonden op 30 mei 2024 in ’s-Hertogenbosch. Daar zijn verschenen [gemachtigde] , als gemachtigde van belanghebbende, tot bijstand vergezeld van [persoon] , en, namens de inspecteur, [inspecteur 1] en [inspecteur 2] .
Het hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.
2 Feiten
Belanghebbende is gehuwd met [echtgenote] (hierna: echtgenote). Zij hebben een zoon, [zoon] .
Belanghebbende en zijn echtgenote zijn op 28 september 1992 een overeenkomst van maatschap overeengekomen (hierna: de maatschapsovereenkomst respectievelijk de maatschap [maatschap] ). In de maatschapsovereenkomst is onder meer het volgende overeengekomen:
‘AANVANG EN DUUR
ARTIKEL 1
De overeenkomst van maatschap is aangegaan voor onbepaalde tijd.
Het bedrijf van de maatschap wordt met ingang van 1 januari 1992 voor gezamenlijke rekening en risico uitgeoefend.
DOEL EN VESTIGING
ARTIKEL 2
Deze overeenkomst van maatschap heeft tot doel de gezamenlijke uitoefening van een agrarisch bedrijf in de ruimste zin van het woord, en van het fokken van vleesstieren in het bijzonder.
(…)
ADMINISTRATIE EN JAARREKENING
ARTIKEL 3
1. De vennoten zijn ieder voor zich en gezamenlijk gehouden tot het voeren van een administratie welke voldoet aan de wettelijke vereisten en aan de normen die daaraan in het maatschappelijk verkeer gesteld kunnen worden, alsmede tot het maken en houden van aantekeningen met betrekking tot het bedrijf van de maatschap.
2. Het boekjaar van het bedrijf van de maatschap loopt van 1 januari tot en met 31 december.
3. Een door de vennoten aan te wijzen deskundige stelt over ieder boekjaar een jaarrekening samen, welke ten minste een balans en staat van baten en lasten bevat. De jaarrekening wordt ingericht en opgesteld met inachtneming van de regels van de bedrijfseconomie en accountancy.
(…)’.
Op 25 april 1996 is [A BV] opgericht. De naam is per 31 januari 2008 gewijzigd in [B BV] De aandelen in [B BV] werden voor 53 procent gehouden door belanghebbende en voor 47 procent door zijn echtgenote. Belanghebbende had tot in ieder geval 1 januari 2016 een dienstbetrekking bij [B BV] , waaruit hij loon genoot.
Op 31 januari 2008 is [C BV] opgericht. [B BV] hield alle aandelen in [C BV] . [C BV] exploiteerde een rundveebedrijf in combinatie met akkerbouw.
Belanghebbende en zijn echtgenote hebben op 28 september 2015 een overeenkomst getekend met de titel ‘1e AANVULLING OVEREENKOMST VAN MAATSCHAP’ (hierna: de eerste aanvulling). Bij deze eerste aanvulling werd onder andere door belanghebbende grond, waaronder het economische belang van 25.24.05 ha cultuurgrond, ingebracht in de maatschap [maatschap] en werd de verdeling van de winst van de maatschap tussen belanghebbende en zijn echtgenote gewijzigd.
Op 1 januari 2016 is een managementovereenkomst tussen [C BV] en [B BV] overeengekomen. Deze overeenkomst is voor beide partijen getekend door belanghebbende, zijn echtgenote en hun zoon, in hun hoedanigheid van bestuurder van [B BV] , die op haar beurt bestuurder is van [C BV] . In de managementovereenkomst is onder meer het volgende overeengekomen:
‘Artikel 1
1. Met ingang van 1-1-2016 zal de manager [hof: [B BV] ] in het kader van de bedrijfsvoering van de BV [hof: [C BV] ] zorgdragen voor de benodigde werkzaamheden op het gebied van het besturen c.q. leiding geven aan de BV, alles in de ruimste zin en zal uit dien hoofde de functie bekleden van (statutair) directeur met algemene bevoegdheid.
2. Deze overeenkomst zal worden aangegaan voor onbepaalde duur.
Artikel 2
1. De BV is aan de manager op jaarbasis de volgende bedragen (exclusief omzetbelasting) verschuldigd:
a. een basisvergoeding groot € 3.000;
(…)’.
Op 30 september 2016 hebben belanghebbende, zijn echtgenote, hun zoon en [C BV] een overeenkomst getekend met de titel ‘2e AANVULLING OVEREENKOMST VAN STILLE MAATSCHAP’ (hierna: de tweede aanvulling), waarin is overeengekomen dat deze partijen met een stille maatschap hun bedrijven gaan exploiteren (hierna: de stille maatschap). In de tweede aanvulling is onder meer het volgende vermeld:
‘(..)
Overwegende;
dat de vennoot sub 1 en 2 [hof: belanghebbende en zijn echtgenote] tot en met 31-12-2015, in maatschap[s]vorm, een landbouwbedrijf (…) exploiteren;
dat de vennoot sub 3 [hof: [C BV] ] tot en met 31-12-2015, in de vorm van een besloten vennootschap, een landbouwbedrijf (…) exploiteert;
dat de vennoot sub 4 [hof: zoon] tot en met 31-12-2015, in de vorm van een eenmanszaak, een landbouwbedrijf (…) exploiteert;
dat de vennoot sub 1, 2, 3, en 4 deze bedrijven in de vorm van een stille maatschap voor gezamenlijke rekening en risico gaan exploiteren;
dat de onderlinge voorwaarden en afspraken van betreffende overeenkomst van maatschap in stand blijven voor zover daar in deze overeenkomst niet uitdrukkelijk van wordt afgeweken.
komen als volgt overeen:
ARTIKEL 1. INGANGSDATUM
Met ingang van 1 januari 2016 wordt het bedrijf voor rekening en risico van de vennoten sub 1, 2, 3 en 4 geëxploiteerd.
ARTIKEL 2. INBRENG
In de stille maatschap is ingebracht op 1 januari 2016 door vennoten sub 1 en sub 2:
-het gebruik en genot van de aan de vennoot sub 1 en 2 in economische en/of juridisch eigendom toebehorende percelen cultuurgronden, zijnde 25.24.05 ha (…);
-het gebruik en genot van de roerende zaken (…);
-kennis, zakelijke relaties, alsmede zoveel arbeid als nodig en mogelijk is.
In de stille maatschap is ingebracht op 1 januari 2016 door vennoot sub 3:
-het gebruik en genot van de onroerende zaken en roerende zaken (partijen zonder nadere omschrijving genoegzaam bekend);
-het gebruik en genot van alle in of door de bedrijfsvoering opgekomen of verworven vergunningen en productierechten voor zover deze aan de bedrijfsuitoefening kunnen bijdragen of daarmee samenhangen;
-de exploitatie en het economische belang van de gehele veestapel;
-kennis, zakelijke relaties, alsmede zoveel arbeid als nodig en mogelijk is.
In de stille maatschap is ingebracht op 1 januari 2016 door vennoot sub 4:
-het gebruik en genot van de onroerende zaken en roerende zaken (…);
-kennis, zakelijke relaties, alsmede zoveel arbeid als nodig en mogelijk is.
(..)
ARTIKEL 3. WINSTVERDELING
Met ingang van 1 januari 2016 is de winstverdeling als volgt:
1. De vennoten ontvangen vooraf eventueel een arbeidsvergoeding welke jaarlijks in onderling overleg wordt vastgesteld.
2. De vennoten ontvangen vooraf een kapitaalsvergoeding ter grootte van een jaarlijks door de maten overeen te komen rentepercentage over de stand van het kapitaal bij begin van het boekjaar.
3. De restwinstverdeling is als volgt:
- de vennoot sub 1 ontvangt of draagt 5,0 %
- de vennoot sub 2 ontvangt of draagt 2,5 %
- de vennoot sub 3 ontvangt of draagt 90 %
- de vennoot sub 4 ontvangt of draagt 2,5 %
4. De verdeling van de stille reserves m.b.t. de overige activa welke ontstaan m.i.v. 01/1/2016 is als volgt:
- de vennoot sub 1 ontvangt of draagt 5,0 %
- de vennoot sub 2 ontvangt of draagt 2,5 %
- de vennoot sub 3 ontvangt of draagt 90 %
- de vennoot sub 4 ontvangt of draagt 2,5 %
(..)
De winstverdeling kan jaarlijks in onderling overleg worden gewijzigd.’.
In de jaaropgave van [B BV] over het jaar 2016 is vermeld dat 1.979 uren ten name van belanghebbende zijn verloond en dat het brutoloon € 33.850 bedraagt. Door [B BV] is loonheffing afgedragen.
Belanghebbende heeft op 3 mei 2018 aangifte IB/PVV 2016 gedaan naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 13.330 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 1.136. Het belastbaar inkomen uit werk en woning is als volgt samengesteld:
€ |
|
Belastbare winst uit onderneming |
0 |
Belastbaar loon |
1.000 |
Belastbaar resultaat uit overige werkzaamheden |
13.049 |
Af: premies voor inkomensvoorzieningen |
719 |
Belastbaar inkomen uit werk en woning |
13.330 |
De aangegeven winst uit onderneming bedraagt € 5.225. De zelfstandigenaftrek is in aanmerking genomen tot een bedrag van € 5.225. De niet gerealiseerde zelfstandigenaftrek bedraagt volgens de aangifte € 2.055. Op 3 mei 2018 zijn ook de jaarrekeningen 2016 samengesteld van [B BV] , [C BV] en de maatschap [maatschap] .
De inspecteur heeft met dagtekening 27 maart 2020 de aanslag IB/PVV vastgesteld naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 46.180 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 1.136. In afwijking van de ingediende aangifte heeft de inspecteur het belastbaar loon uit dienstbetrekking vastgesteld op € 33.850:
€ |
|
Belastbare winst uit onderneming |
0 |
Belastbaar loon |
33.850 |
Belastbaar resultaat uit overige werkzaamheden |
13.049 |
Af: premies voor inkomensvoorzieningen |
719 |
Belastbaar inkomen uit werk en woning |
46.180 |
Bij beschikking heeft de inspecteur de niet gerealiseerde zelfstandigenaftrek vastgesteld op € 2.055.
Bij uitspraak op bezwaar van 22 januari 2021 heeft de inspecteur de aanslag verminderd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 43.248 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 1.136:
€ |
|
Belastbare winst uit onderneming |
- 2.932 |
Belastbaar loon |
33.850 |
Belastbaar resultaat uit overige werkzaamheden |
13.049 |
Af: premies voor inkomensvoorzieningen |
719 |
Belastbaar inkomen uit werk en woning |
43.248 |
Hierbij heeft de inspecteur het standpunt ingenomen dat geen rekening dient te worden gehouden met de door belanghebbende gestelde stille maatschap, dat hij geen recht heeft op de zelfstandigenaftrek en dat de niet gerealiseerde zelfstandigenaftrek vervalt.
De rechtbank heeft het beroep bij uitspraak van 1 september 2022 ongegrond verklaard.
Op 5 januari 2023 is bij de Kamer van Koophandel geregistreerd dat de zoon en [C BV] beide per 1 januari 2016 bij de stille maatschap in functie zijn getreden als maten.
Op 16 januari 2023 hebben belanghebbende, zijn echtgenote, hun zoon en [C BV] een akte getekend met de titel ‘RECTIFICATIE 2e AANVULLING OVEREENKOMST VAN STILLE MAATSCHAP’ (hierna: de rectificatie). In deze rectificatie is onder meer het volgende vermeld:
‘In de op 30 september 2016 getekende maatschapsakte is ten onrechte opgenomen dat:
- de vennoot sub 4 [hof: zoon] zijn eenmanszaak, een landbouwbedrijf (…), samen met de vennoten sub 1 , 2 en 3 [hof: belanghebbende, zijn echtgenote respectievelijk [C BV] ] in de vorm van een stille maatschap voor gezamenlijke rekening en risico gaat exploiteren;
- door vennoot sub 4 het gebruik en genot van de onroerende zaken en roerende zaken is ingebracht in betreffende maatschap.
Bij het opstellen van de 2e aanvulling overeenkomst van stille maatschap op 30 september 2016 heeft [D VOF] per abuis e.e.a. onjuist opgenomen. De vennoten hebben dit bij het tekenen van betreffende aanvulling helaas niet opgemerkt.
Dit is ook de reden geweest dat er geen uitvoering is gegeven om de eenmanszaak van de heer [zoon] in te brengen in de stille maatschap [belanghebbende] en [echtgenote] .
Het resultaat van de eenmanszaak van de vennoot sub 4 is nimmer onderling verrekend en partijen bevestigen hierbij dan ook dat dit nimmer de bedoeling is geweest.’.
Met dagtekening 16 januari 2023 zijn de jaarrekeningen 2016 van de stille maatschap en [C BV] samengesteld.
3 Geschil en conclusies van partijen
Het geschil betreft het antwoord op de volgende vragen:
-
Heeft belanghebbende recht op de zelfstandigenaftrek? Meer in het bijzonder is in geschil of de stille maatschap tot stand is gekomen.
-
Bedraagt het belastbaar loon uit dienstbetrekking € 1.000 (standpunt belanghebbende) dan wel € 33.850 (standpunt inspecteur)?
Ter zitting van het hof hebben partijen uitdrukkelijk en onvoorwaardelijk verklaard dat de verdeling van de winst van de stille maatschap niet langer in geschil is.
Belanghebbende concludeert tot vermindering van de aanslag tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 13.330 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 1.136 en tot vaststelling van de niet gerealiseerde zelfstandigenaftrek op € 2.055.
De inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank.