Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 18-09-2024, ECLI:NL:GHSHE:2024:2944, 23/104 tot en met 23/107
Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 18-09-2024, ECLI:NL:GHSHE:2024:2944, 23/104 tot en met 23/107
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof 's-Hertogenbosch
- Datum uitspraak
- 18 september 2024
- Datum publicatie
- 23 januari 2025
- Formele relaties
- Eerste aanleg: ECLI:NL:RBZWB:2022:7874, Bekrachtiging/bevestiging
- Zaaknummer
- 23/104 tot en met 23/107
- Relevante informatie
- Art. 3.100 Wet IB 2001
Inhoudsindicatie
Navorderingsaanslagen inkomstenbelasting. Het hof is van oordeel dat Nederland het heffingsrecht heeft over de pensioenuitkeringen. De volledige pensioenuitkering bedraagt meer dan € 25.000 en is in België voor minder dan 90% in de belastingheffing betrokken. Het beroep op het vertrouwensbeginsel slaagt niet.
Uitspraak
Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Nummers: 23/104 tot en met 23/107
Uitspraak op het hoger beroep van
[belanghebbende] ,
wonend in [woonplaats] ,
hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant (hierna: de rechtbank) van 21 december 2022, nummers BRE 21/2665 tot en met 21/2668, in het geding tussen belanghebbende en
de inspecteur van de Belastingdienst,
hierna: de inspecteur.
1 Ontstaan en loop van het geding
De inspecteur heeft aanslagen inkomstenbelasting (IB) voor de jaren 2014 tot en met 2017 opgelegd. Tevens is bij beschikkingen belastingrente in rekening gebracht.
Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt. De inspecteur heeft uitspraken op bezwaar gedaan en de bezwaren ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft tegen deze uitspraken beroep ingesteld bij de rechtbank.
De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de rechtbank hoger beroep ingesteld bij het hof. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft verzocht om uitstel van de zitting. Het hof heeft dit verzoek afgewezen.
De zitting heeft plaatsgevonden op 15 augustus 2024 in ’s-Hertogenbosch. Daar zijn verschenen [gemachtigde] , als gemachtigde van belanghebbende,
en, namens de inspecteur, [inspecteur 1] en [inspecteur 2] .
Het hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.
Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat gelijktijdig met de uitspraak aan partijen wordt verzonden.
2 Feiten
Belanghebbende is geboren op [geboortedatum] 1955. Belanghebbende is in 2004 naar
België geëmigreerd. In de jaren 2014 tot en met 2017 woonde belanghebbende in België en is zij in Nederland buitenlandse belastingplichtige.
Belanghebbende heeft voor de onderhavige jaren geen aangifte IB gedaan en is daartoe ook niet uitgenodigd.
Belanghebbende ontving in de onderhavige jaren uit Nederland een pensioenuitkering van [pensioen 1] (hierna: [pensioen 1] ) en een pensioenuitkering van [pensioen 2] (hierna: [pensioen 2] ).
Belanghebbende heeft na de emigratie naar België een vrijstellingsverklaring voor de inhouding van loonbelasting op haar pensioenuitkeringen van [pensioen 1] en [pensioen 2] aangevraagd. Bij brief van 15 september 2005 is de inspecteur voor wat betreft de pensioenuitkering van [pensioen 1] tegemoet gekomen aan het verzoek. Bij brief van 16 juli 2008 is de inspecteur ook voor wat betreft de pensioenuitkering van [pensioen 2] tegemoet gekomen aan het verzoek.
De inspecteur heeft bij brieven met dagtekening 31 mei 2011 nieuwe vrijstellingsverklaringen verleend met betrekking tot beide pensioenuitkeringen. Daarin is -voor zover van belang - vermeld:
"(...) Als de gegevens op basis waarvan deze verklaring is afgegeven wijzigen, dient u dit direct aan mij door te geven. Dit kan er toe leiden dat de geldigheid van de verklaring eindigt. (... ).
Eventuele wets- en verdragswijzigingen en/of wijzigingen van feiten en omstandigheden kunnen gevolgen hebben voor deze verklaring. (... )”
De inspecteur heeft de vrijstellingsverklaringen bij brief met dagtekening 21 december 2017 ingetrokken naar aanleiding van ontwikkelingen in de Belgische jurisprudentie als gevolg waarvan het heffingsrecht over de pensioenuitkeringen mogelijk aan Nederland zou kunnen toekomen.
In 2018 en in 2019 heeft de inspecteur, als gevolg van informatie die is ontvangen van de Belgische belastingautoriteiten, belanghebbende verzocht om informatie te verstrekken over de wijze waarop de pensioenuitkeringen in 2013 tot en met 2016 in de heffing in België zijn betrokken.
Belanghebbende heeft op 3 september 2019 de gevraagde informatie verstrekt. Daaruit blijkt dat over de pensioenuitkering van [pensioen 2] in de onderhavige jaren in België personenbelasting is geheven naar het algemene tarief. Voor de pensioenuitkering van [pensioen 1] is dat niet gebeurd. Voor die pensioenuitkering wordt het pensioen door de Belgische fiscale autoriteiten als een lijfrente aangemerkt, omdat dat deel voor 2004 is opgebouwd. Het belastbaar bedrag over het deel van het pensioen dat als lijfrente wordt aangemerkt, is gelijkgesteld aan 3% van het (pensioen)kapitaal per die datum. Hierover is vervolgens personenbelasting geheven. De dienovereenkomstige Belgische aangiften zijn ingediend op advies van de toenmalige adviseur van belanghebbende.
Naar aanleiding van deze informatie heeft de inspecteur bij brief met dagtekening 28 oktober 2019 aangekondigd voornemens te zijn om ten aanzien van de jaren 2014 tot en met 2017 navorderingsaanslagen IB op te leggen.
De inspecteur heeft de aanslagen IB voor de jaren 2014 tot en met 2017 opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 52.282 (2014), € 52.857 (2015), € 53.324 (2016), respectievelijk € 53.502 (2017). Bij gelijktijdige beschikkingen heeft de inspecteur belastingrente in rekening gebracht van € 1.858 (2014), € 1.604 (2015), € 1.132 (2016), respectievelijk € 716 (2017). Het belastbare inkomen is in alle jaren vastgesteld op het bedrag van de pensioenuitkering van [pensioen 1] .
3 Geschil en conclusies van partijen
Het geschil betreft het antwoord op de volgende vragen:
-
Is het heffingsrecht over de pensioenuitkering van [pensioen 1] toegewezen aan Nederland?
-
Kan belanghebbende een beroep doen op het vertrouwensbeginsel?
Belanghebbende heeft op de zitting de stelling dat de inspecteur niet beschikt over een nieuw feit dat conversie van de aanslagen IB 2014 en 2015 in navorderingsaanslagen IB 2014 en 2015 rechtvaardigt, ingetrokken.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank, vernietiging van de uitspraken op bezwaar, vernietiging van de navorderingsaanslagen IB 2014 en 2015 en vermindering van de aanslagen IB 2016 en 2017 tot nihil. De inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank.