Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 30-10-2024, ECLI:NL:GHSHE:2024:3396, 21/1566 en 21/1567
Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 30-10-2024, ECLI:NL:GHSHE:2024:3396, 21/1566 en 21/1567
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof 's-Hertogenbosch
- Datum uitspraak
- 30 oktober 2024
- Datum publicatie
- 20 februari 2025
- Annotator
- Formele relaties
- Eerste aanleg: ECLI:NL:RBZWB:2021:5634, Bekrachtiging/bevestiging
- Herstelarrest: ECLI:NL:GHSHE:2024:4068
- Zaaknummer
- 21/1566 en 21/1567
- Relevante informatie
- Art. 5.2 Wet IB 2001, Art. 14 EVRM, Art. 1 EP EVRM
Inhoudsindicatie
Aanslagen IB/PVV 2015 en 2016.
In geschil is of de vermogensrendementsheffing in de jaren 2015 en 2016 in strijd is met artikel 14 EVRM, dan wel artikel 1 Eerste Protocol EVRM.
Voor deze jaren kan de rechter alleen rechtsherstel bieden voor zover aannemelijk is dat de heffing voor de belastingplichtige een individuele en buitensporige last oplevert. Het hof is van oordeel dat in het onderhavige geval belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat sprake is van zo’n individuele en buitensporige last. Verder was voor deze jaren het werkelijke redendement van belanghebbende in box 3 hoger dan het forfaitaire rendement.
Het hoger beroep is ongegrond.
Uitspraak
Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Nummers: 21/1566 en 21/1567
Uitspraak op het hoger beroep van
[belanghebbende] ,
wonend in [woonplaats] ,
hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant (hierna: de rechtbank) van 4 november 2021, nummers BRE 20/4769 en 20/4770 in het geding tussen belanghebbende en
de inspecteur van de belastingdienst,
hierna: de inspecteur.
1 Ontstaan en loop van het geding
De inspecteur heeft de aanslagen inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV) 2015 en 2016 opgelegd.
Belanghebbende heeft tegen beide aanslagen bezwaar gemaakt. De inspecteur heeft uitspraken op bezwaar gedaan en de bezwaren ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft tegen deze uitspraken beroep ingesteld bij de rechtbank. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de rechtbank hoger beroep ingesteld bij het hof. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
De zitting heeft plaatsgevonden op 19 september 2024 in ’s-Hertogenbosch. Daar zijn verschenen belanghebbende, en, namens de inspecteur, [inspecteur 1] en [inspecteur 2] .
Belanghebbende heeft tijdens de zitting een pleitnota voorgelezen en exemplaren daarvan overgelegd aan het hof en aan de andere partij.
Het hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.
2 Feiten
Belanghebbende is geboren op [datum] 1955 en heeft in 2015 en 2016 geen fiscaal partner.
Belanghebbende heeft een aangifte IB/PVV voor het jaar 2015 ingediend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 53.300 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 5.156. Het belastbaar inkomen uit werk en woning bestaat uit een bedrag van € 83.300 aan looninkomsten, een bedrag van € 500 aan resultaat uit overige werkzaamheden en een persoonsgebonden aftrek van € 30.500. Voor de berekening van het belastbaar inkomen uit sparen en beleggen is belanghebbende uitgegaan van een rendementsgrondslag van € 418.000, een heffingsvrij vermogen van € 21.330 en een rendement van 1,3%.
Voor het jaar 2016 heeft belanghebbende een aangifte IB/PVV ingediend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 49.986 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 1.857. Het belastbaar inkomen uit werk en woning bestaat uit een bedrag van € 85.466 aan looninkomsten, een bedrag van € 20 aan resultaat uit overige werkzaamheden en een persoonsgebonden aftrek van € 35.500. Belanghebbende is voor de berekening van het belastbaar inkomen uit sparen en beleggen uitgegaan van een rendementsgrondslag van € 532.000, een heffingsvrij vermogen van € 24.437 en een rendement 0,366%.
De inspecteur heeft de aanslag IB/PVV voor het jaar 2015, in afwijking van de aangifte, vastgesteld naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 53.300 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 15.866. De aanslag IB/PVV voor het jaar 2016 is door de inspecteur, in afwijking van de aangifte, vastgesteld naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 49.986 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 20.302.
Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de aanslagen IB/PVV voor de jaren 2015 en 2016 voor zover deze de vermogensrendementsheffing betreffen. De inspecteur heeft de bezwaren, op verzoek van belanghebbende, aangehouden totdat de Hoge Raad heeft beslist op de rechtsvraag zoals opgenomen in het Beleidsbesluit van 26 juni 2015, nr. BLKB2015/903M. Bij uitspraken op bezwaar van 13 januari 2020 heeft de inspecteur de bezwaren afgewezen en de aanslagen gehandhaafd.
3 Geschil en conclusies van partijen
Het geschil betreft het antwoord op de vraag of de vermogensrendementsheffing in de jaren 2015 en 2016 in strijd is met artikel 14 EVRM, dan wel artikel 1 Eerste Protocol EVRM op stelselniveau dan wel op individueel niveau.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank en vermindering van de aanslagen. De inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank.