Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 20-11-2024, ECLI:NL:GHSHE:2024:3646, 23/86
Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 20-11-2024, ECLI:NL:GHSHE:2024:3646, 23/86
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof 's-Hertogenbosch
- Datum uitspraak
- 20 november 2024
- Datum publicatie
- 6 maart 2025
- ECLI
- ECLI:NL:GHSHE:2024:3646
- Formele relaties
- Eerste aanleg: ECLI:NL:RBZWB:2022:7986, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Zaaknummer
- 23/86
- Relevante informatie
- Wet waardering onroerende zaken [Tekst geldig vanaf 01-01-2025] art. 26
Inhoudsindicatie
Belanghebbenden vragen negen jaar na het overlijden van erflaatster om een op hun naam gestelde WOZ-beschikking op grond van artikel 26 Wet WOZ. Het hof is van oordeel dat, ondanks dat de termijn om een verzoek te doen op grond van artikel 26 Wet WOZ uit de wettekst is verwijderd, uit de parlementaire geschiedenis en de systematiek van de wet niet kan worden afgeleid dat een verzoek niet meer aan een (redelijke) termijn is gebonden. Het hof is van oordeel dat in deze situatie niet meer kan worden gesproken van een redelijke termijn. Het hoger beroep van de heffingsambtenaar wordt gegrond verklaard.
Uitspraak
Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Nummer: 23/86
Uitspraak op het hoger beroep van
de heffingsambtenaar van de gemeente [plaats 2] ,
hierna: de heffingsambtenaar,
tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant (hierna: de rechtbank) van 21 december 2022, nummer BRE 20/9076, in het geding tussen de heffingsambtenaar en
[belanghebbenden] ,
met gekozen domicilie in [plaats 1] ,
hierna: belanghebbenden.
1 Ontstaan en loop van het geding
De heffingsambtenaar heeft in het kader van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: Wet WOZ) een beschikking gegeven (hierna: de WOZbeschikking) en daarbij de waarde van [adres] in [plaats 2] vastgesteld voor het belastingjaar 2010. Tevens is de aanslag onroerendezaakbelastingen (hierna: OZB) voor het jaar 2010 bekendgemaakt.
Belanghebbenden hebben gezamenlijk een verzoek gedaan om afgifte van een WOZ-beschikking op naam van [belanghebbenden] waarin de WOZ-waarde van [adres] in [plaats 2] voor het belastingjaar 2010 wordt vastgesteld. De heffingsambtenaar heeft het verzoek van belanghebbenden afgewezen.
Belanghebbenden hebben bezwaar gemaakt. De heffingsambtenaar heeft uitspraak op bezwaar gedaan en het bezwaar ongegrond verklaard.
Belanghebbenden hebben tegen deze uitspraak beroep ingesteld bij de rechtbank. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard.
De heffingsambtenaar heeft tegen de uitspraak van de rechtbank hoger beroep ingesteld bij het hof. Belanghebbenden hebben een verweerschrift ingediend.
Belanghebbenden hebben vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn doorgestuurd naar de heffingsambtenaar.
De zitting heeft plaatsgevonden op 27 september 2024 in ’s-Hertogenbosch. Daar zijn verschenen [executeur] , in zijn hoedanigheid als executeur van de nalatenschap van [nabestaande] (hierna: [nabestaande] ), bijgestaan door [gemachtigde] , als gemachtigde van belanghebbenden, en, namens de heffingsambtenaar, [heffingsambtenaar] .
Het hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.
Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat gelijktijdig met de uitspraak in Mijn Rechtspraak wordt geplaatst dan wel aan partijen wordt verzonden.
2 Feiten
Op [datum 1] 2010 is overleden [nabestaande] . [nabestaande] was in gemeenschap van goederen gehuwd met [partner] (hierna: [partner] ), tot diens overlijden op [datum 2] 1999. Uit het huwelijk zijn drie kinderen geboren. Eén van de kinderen is reeds overleden in 2001, met achterlating van twee kinderen, de kleinkinderen van [nabestaande] . De erfgenamen van [nabestaande] zijn derhalve:
- -
-
[zoon 1] (zoon 1);
- -
-
[zoon 2] (zoon 2);
- -
-
[kleinkind 1] (kleinkind 1);
- -
-
[kleinkind 2] (kleinkind 2).
Genoemde erfgenamen zijn ieder voor zich en tevens als erven gezamenlijk de belanghebbenden in deze procedure.
[nabestaande] heeft na het overlijden van [partner] diens gehele vermogen geërfd, onder toedeling van overbedelingsschulden aan de drie kinderen uit het huwelijk (ouderlijke boedelverdeling). Tot de nalatenschap van [partner] behoorde een deel van de echtelijke woning, gelegen op het adres [adres] , [postcode] [plaats 2] (hierna: de onroerende zaak). Na het overlijden van [partner] was [nabestaande] de enig eigenaar van de onroerende zaak. Naar aanleiding van het overlijden van [partner] is een verklaring van erfrecht opgemaakt. Deze is niet ingeschreven in de Basisregistratie Kadaster.
Op 28 februari 2010 is een beschikking Wet WOZ vastgesteld naar een waarde van de onroerende zaak van € 943.000 en is tevens een aanslag OZB opgelegd. Het verzamelbiljet waarop de beschikking en de aanslag zijn bekendgemaakt, is te naam gesteld van ‘Erven [partner] ’. Deze beschikking en aanslag zijn onherroepelijk geworden en staan in rechte vast.
De onroerende zaak is op 1 oktober 2019 verkocht aan derden voor € 660.000.
Belanghebbenden hebben sinds het overlijden van [nabestaande] geen overeenstemming bereikt over de wijze van afwikkeling van de nalatenschap. Op 23 april 2019 heeft de rechtbank Amsterdam als executeur in de nalatenschap van [nabestaande] benoemd [executeur] (voornoemd). De eerder door [nabestaande] benoemde executeur is gelijktijdig ontslagen. [executeur] (hierna: de executeur) heeft een verklaring van erfrecht doen opstellen naar aanleiding van het overlijden van [nabestaande] en deze (alsnog) doen toevoegen aan de openbare registers ter completering van de Basisregistratie Kadaster (anders gezegd: ingeschreven bij het Kadaster).
De executeur heeft contact gehad met de inspecteur van de Belastingdienst, belast met de heffing van erfbelasting, over de voldoening en eventueel vermindering van de verschuldigde erfbelasting. Basis voor dit contact is de constatering dat de WOZ-waarde van de onroerende zaak ten tijde van het overlijden van [nabestaande] mogelijk te hoog was vastgesteld, hetgeen de hoogte van de verschuldigde erfbelasting beïnvloedt.
De executeur heeft op meerdere momenten contact gehad met de heffingsambtenaar, waaronder ook via schriftelijke verzoeken. Het voor deze procedure relevante verzoek is ingediend op 27 december 2019. Daarin schrijft de executeur dat de Belastingdienst heeft erkend dat te veel erfbelasting is betaald vanwege de te hoge WOZ-waarde en dat de inspecteur geen ambtshalve teruggave kan verlenen zonder nieuwe WOZ-beschikking. De executeur heeft verzocht om de waarde van de onroerende zaak in het jaar 2010 opnieuw bij beschikking vast te stellen. De heffingsambtenaar heeft het verzoek op 12 mei 2020 afgewezen omdat de verklaring van erfrecht pas op 16 mei 2019 was ingeschreven bij het Kadaster en tot die tijd geen sprake was van nieuwe belanghebbenden zoals bedoeld in artikel 26 Wet WOZ.
De rechtbank heeft geoordeeld dat belanghebbenden aannemelijk hebben gemaakt dat de vermelding in de Basisregistratie Kadaster in 2010 niet leidend moet zijn voor toepassing van artikel 26 Wet WOZ. Als gevolg van het overlijden van [nabestaande] op [datum 1] 2010 hebben elk van de belanghebbenden individueel de hoedanigheid verkregen van een ander dan degene aan wie op 28 februari 2010 de WOZ-beschikking is uitgereikt. De rechtbank heeft daarom geoordeeld dat het verzoekschrift met dagtekening 27 december 2019 ten onrechte is afgewezen. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard en de heffingsambtenaar opgedragen om een voor bezwaar vatbare beschikking als bedoeld in artikel 22, lid 1, Wet WOZ voor het jaar 2010 te geven, met de tenaamstelling ‘ [belanghebbenden] ’. Daarnaast heeft de rechtbank de heffingsambtenaar veroordeeld tot betaling van de proceskosten en bepaald dat de heffingsambtenaar het griffierecht aan belanghebbenden moet vergoeden.
3 Geschil en conclusies van partijen
Het geschil betreft het antwoord op de vraag of de heffingsambtenaar ten aanzien van belanghebbenden op grond van artikel 26 Wet WOZ een voor bezwaar vatbare beschikking als bedoeld in artikel 22, lid 1 Wet WOZ moet nemen voor het belastingjaar 2010.
De heffingsambtenaar concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank en bevestiging van de uitspraak op bezwaar. Belanghebbenden concluderen tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank en vergoeding van hun werkelijke proceskosten.
Partijen hebben verklaard dat niet meer in geschil is dat elk van de belanghebbenden als gevolg van het overlijden van [nabestaande] individueel de hoedanigheid hebben verkregen van een ander dan degene te wiens aanzien op 28 februari 2010 de WOZ-beschikking houdende de vaststelling van de waarde van de onroerende zaak is genomen.