Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 27-11-2024, ECLI:NL:GHSHE:2024:3749, 23/50 en 23/51
Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 27-11-2024, ECLI:NL:GHSHE:2024:3749, 23/50 en 23/51
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof 's-Hertogenbosch
- Datum uitspraak
- 27 november 2024
- Datum publicatie
- 7 maart 2025
- Annotator
- Formele relaties
- Eerste aanleg: ECLI:NL:RBZWB:2022:7527, Bekrachtiging/bevestiging
- Zaaknummer
- 23/50 en 23/51
Inhoudsindicatie
Belanghebbende heeft op 1 april 2014 een hotelonderneming, met uitzondering van de panden waarin die onderneming werden uitgeoefend, overgenomen. De panden zijn in bezit gebleven van de overdragende vennootschap en werden door haar verhuurd aan belanghebbende. Op 13 juni 2019 heeft belanghebbende alle aandelen in de deze vennootschap verkregen. In geschil is of de vennootschap op het moment van de verkrijging kwalificeert als vastgoedvennootschap (artikel 4 Wet op belastingen van rechtsverkeer). Verder is in geschil of belanghebbende in aanmerking komt voor de vrijstelling die geldt voor bedrijfsopvolgingen (artikel 15, eerste lid, aanhef en onder b, Wet op belastingen van rechtsverkeer). Belanghebbende doet ten aanzien van deze vrijstelling een beroep op de ‘doorkijkarresten’ van de Hoge Raad. Het hof komt tot het oordeel dat sprake is van een vastgoedvennootschap en dat de vrijstelling voor bedrijfsopvolgingen toepassing mist. Het hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
Uitspraak
Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Nummers: 23/50 en 23/51
Uitspraak op het hoger beroep van
[belanghebbende] B.V.,
gevestigd in [vestigingsplaats] ,
hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant (hierna: de rechtbank) van 5 december 2022, nummers BRE 20/8214 en 20/8216 in het geding tussen belanghebbende en
de inspecteur van de Belastingdienst,
hierna: de inspecteur.
1 Ontstaan en loop van het geding
De inspecteur heeft een naheffingsaanslag overdrachtsbelasting opgelegd. Tevens is bij beschikking belastingrente in rekening gebracht.
Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt. De inspecteur heeft uitspraak op bezwaar gedaan en het bezwaar gegrond verklaard. Het verzoek om een integrale kostenvergoeding heeft de inspecteur bij afzonderlijke uitspraak op bezwaar afgewezen.
Belanghebbende heeft tegen deze uitspraken beroep ingesteld bij de rechtbank.
De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de rechtbank hoger beroep ingesteld bij het hof. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft voor de zitting een pleitnota toegezonden aan het hof. De griffier heeft deze pleitnota doorgestuurd naar de inspecteur. Deze pleitnota wordt met instemming van partijen geacht ter zitting te zijn voorgelezen.
De zitting heeft plaatsgevonden op 5 september 2024 in ’s-Hertogenbosch. Daar zijn verschenen namens belanghebbende [zoon 2] , bijgestaan door de gemachtigden [gemachtigde 1] en [gemachtigde 2] en namens de inspecteur, [inspecteur 1] , [inspecteur 2] en [inspecteur 3] .
De inspecteur heeft tijdens de zitting een pleitnota voorgelezen en exemplaren daarvan overgelegd aan het hof en aan de andere partij.
Het hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.
Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat gelijktijdig met de uitspraak aan partijen wordt verzonden.
2 Feiten
Belanghebbende exploiteert [onderneming 1] en [onderneming 2] in [vestigingsplaats] . Op 1 april 2014 heeft belanghebbende de hotelonderneming, met uitzondering van de panden waarin die onderneming werd uitgeoefend, van [X] B.V. overgenomen. Op dat moment hielden [zoon 1] (hierna: zoon 1) en [zoon 2] (hierna: zoon 2) middellijk elk 45% van de door [STAK] (hierna: de STAK) uitgegeven certificaten van aandelen in belanghebbende. De overige 10% van de certificaten van aandelen in belanghebbende was in bezit van [X] B.V. [voor anonimiseren: X B.V., zie plaatje hieronder]. [Vader] (hierna: vader) was op dat moment middellijk enig aandeelhouder van [X] B.V. door middel van door [STAK 2] (hierna: STAK 2) uitgegeven certificaten van aandelen.
Schematisch kan de bedrijfsstructuur op 1 april 2014 als volgt worden weergegeven:
[plaatje aangepast voor geanonimiseerde versie]
Vader had drie stemmen in de bestuursvergadering van de STAK en de zonen ieder één stem.
De panden waarin de hotelonderneming wordt geëxploiteerd, zijn op 1 april 2014 achtergebleven in [X] B.V. en werden door [X] B.V. verhuurd aan belanghebbende. In de huurovereenkomst zijn onder meer de volgende bepalingen opgenomen:
“8. Bijzondere bepalingen
Alle verbouwingswerkzaamheden en/ of inrichtingen aan het verhuurder komen vanaf datum ondertekening van deze huurovereenkomst uitsluitend en alleen voor rekening van huurder. Partijen verklaren tevens te zijn overeengekomen dat uitbreidingsinvesteringen in het gehuurde voor rekening van huurder zullen komen. De huurder heeft vooraf schriftelijke goedkeuring van deze verbouwingswerkzaamheden nodig van verhuurder alvorens met de werkzaamheden aan te vangen.
De verhuurder is alleen gehouden tot groot onderhoud van het dak en de gevel. Voor alle zogenaamde groot onderhoudskosten, welke normaal gesproken ook voor rekening van verhuurder zouden komen, is in deze overeenkomst overeengekomen dat deze voor rekening van huurder komen, met uitzondering van de eerder genoemde herstelkosten van het dak en de gevel. Het onderhoud, groot en klein, van alle installaties welke aard en nagelvast zijn en tot het verhuurde behoren, komt voor rekening van huurder. Deze bepaling moet aldus worden uitgelegd dat het gaat om onderhoud ten dienste van de hotelexploitatie en vervangingsinvesteringen vanwege functionele veroudering binnen het (continu wijzigende) hotelconcept. Deze bepaling is in afwijking van de algemene bepalingen welke een onderdeel vormen van deze huurovereenkomst en gaat dus boven de algemene bepalingen.
Partijen verklaren te zijn overeengekomen dat uitbreidingsinvesteringen in de door huurder gehuurde bedrijfspanden voor rekening van huurder zullen komen.”
[X] B.V. heeft op 1 april 2014 een managementovereenkomst gesloten met belanghebbende. Daarin is – voor zover hier van belang – het volgende bepaald, waarbij [X] B.V. is aangeduid als [B.V.] B.V.:
“Artikel 1. Opdracht
1. [B.V.] B.V. is verplicht alles te doen en na te laten wat zij behoort te doen en na te laten als goed manager en zal zich naar beste vermogen inzetten om de belangen van de vennootschap en de daaraan verbonden onderneming(en) zoveel mogelijk te bevorderen.
2. Voor de feitelijke uitvoering van voormelde opdracht wordt door [B.V.] B.V. ingezet de heer [Vader] .
(…)
Artikel 2. Management -fee
1. De management -fee bedraagt met ingang van 1 april 2014 op jaarbasis €200.000 euro, exclusief omzetbelasting, gebaseerd op een 4-daagse werkweek. Deze jaarlijkse management -fee zal tot 1 april 2018, ieder jaar worden verlaagd met een bedrag van € 50.000, exclusief omzetbelasting, in verband met het feit dat de inzet/beschikbaarheid van [B.V.] -B.V. ieder jaar met één dag per week zal worden verminderd.
(…)
Artikel 5. Looptijd en beëindiging
1. Deze overeenkomst is aangegaan voor onbepaalde tijd en kan door ieder der partijen te allen tijde worden beëindigd door opzegging aan de wederpartij met inachtneming van een opzegtermijn van drie maanden.”
Op 13 juni 2019 om 11.45 uur heeft [X] B.V. de resterende 10% van de certificaten van aandelen in belanghebbende geleverd aan [Zoon 1 BV] [Zoon 1 B.V.] en [Zoon 2 BV] [Zoon 2 B.V.], waarbij ieder 5% van deze aandelen verkreeg. Eveneens op 13 juni 2019 om 12.05 uur heeft belanghebbende alle aandelen in [X] B.V. verkregen (de verkrijging). Daarnaast is het stemrecht van vader in de STAK teruggebracht naar één stem, waarmee vader en beide zonen vanaf dat moment ieder een gelijk stemrecht hebben. In onderstaand structuurschema is de bedrijfsstructuur vanaf 13 juni 2019 schematisch weergegeven:
[plaatje hieronder voor geanonimiseerde versie]
Belanghebbende heeft aangifte voor de overdrachtsbelasting gedaan van de verkrijging. Daarbij heeft belanghebbende een beroep gedaan op de vrijstelling die geldt voor bedrijfsopvolgingen1 (hierna: de vrijstelling).
De inspecteur heeft de toepassing van de vrijstelling niet geaccepteerd en heeft daarom op 10 december 2019 de naheffingsaanslag opgelegd voor een bedrag van € 514.548. De naheffingsaanslag is op 21 juli 2020 bij uitspraak op bezwaar verminderd tot een bedrag van € 505.320.
3 Geschil en conclusies van partijen
Het geschil betreft het antwoord op de vraag of de naheffingsaanslag terecht is opgelegd. Daarbij komen de volgende deelvragen op:
-
Is sprake van een belastbaar feit voor de overdrachtsbelasting gelet op artikel 4, lid 1, Wet op belastingen van rechtsverkeer (hierna: WBR)?
-
Zo ja, is de vrijstelling van toepassing?
-
Heeft belanghebbende recht op een integrale kostenvergoeding voor zowel de bezwaar- als beroepsfase?
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vernietiging van de naheffingsaanslag. De inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank.