Home

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 06-03-2024, ECLI:NL:GHSHE:2024:700, 21/01326

Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 06-03-2024, ECLI:NL:GHSHE:2024:700, 21/01326

Gegevens

Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Datum uitspraak
6 maart 2024
Datum publicatie
11 april 2024
ECLI
ECLI:NL:GHSHE:2024:700
Formele relaties
Zaaknummer
21/01326
Relevante informatie
Art. 8:16 Awb, Art. 5.1 Wet IB 2001

Inhoudsindicatie

Aanslag IB/PVV 2017. Grondslag sparen en beleggen. Het hof is van oordeel dat op de peildatum de saldi van de drie bankrekeningen behoren tot de grondslag en dat niet aannemelijk is dat belanghebbende een schuld aan zijn broer dan wel moeder heeft.

Uitspraak

Team belastingrecht

Meervoudige Belastingkamer

Nummer: 21/01326

Uitspraak op het hoger beroep van

[belanghebbende] ,

wonend in [woonplaats] ,

hierna: belanghebbende,

tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant (hierna: de rechtbank) van 22 september 2021, nummer BRE 20/8731, in het geding tussen belanghebbende en

de inspecteur van de Belastingdienst,

hierna: de inspecteur.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

De inspecteur heeft de aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) 2017 opgelegd. Tevens is bij beschikking belastingrente in rekening gebracht.

1.2.

Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt. De inspecteur heeft uitspraak op bezwaar gedaan en het bezwaar ongegrond verklaard.

1.3.

Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak beroep ingesteld bij de rechtbank. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.

1.4.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de rechtbank hoger beroep ingesteld bij het hof. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.5.

Belanghebbende heeft een verzoek gedaan om wraking, als bedoeld in artikel 8:16 Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb), van “de rechtspraak te ’s-Hertogenbosch”, oftewel - naar de wrakingskamer heeft begrepen - “het gerechtshof ’s-Hertogenbosch”. Het hof heeft het verzoekschrift in handen gesteld van de wrakingskamer. Bij beslissing van de wrakingskamer is belanghebbende niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoek tot wraking.1

1.6.

Partijen hebben vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn doorgestuurd naar de andere partij.

1.7.

De zitting heeft plaatsgevonden op 5 oktober 2023 in ’s-Hertogenbosch. Daar zijn verschenen belanghebbende en, namens de inspecteur, [inspecteur 1] en [inspecteur 2] .

1.8.

Het hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.

1.9.

Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat gelijktijdig met de uitspraak aan partijen wordt verzonden.

2 Feiten

2.1.

De vader van belanghebbende is op 10 oktober 2007 overleden. Vader heeft over zijn nalatenschap beschikt bij akte van uiterste wil van 29 november 2005 (hierna: het testament). In het testament zijn belanghebbende, zijn broer en zijn moeder benoemd tot erfgenamen en is moeder benoemd tot executeur over en tot bewindvoerder voor de afwikkeling van de nalatenschap.

2.2.

Moeder heeft op 6 november 2007 schriftelijk verklaard de executeursbenoeming zoals gedaan door vader in het testament te aanvaarden en gebruik te willen maken van haar bevoegdheid op grond van het testament belanghebbende aan zich toe te voegen als executeur (toegevoegd executeur testamentair). Belanghebbende heeft de verklaring mede ondertekend. In de verklaring van executele van 8 november 2007 is vervolgens geconcludeerd dat moeder en belanghebbende conform het bepaalde in het testament en de wet bevoegd en gerechtigd zijn tot het beheer van de nalatenschap van vader.

2.3.

De nalatenschap van vader is verdeeld bij notariële akte van [datum] 2007. Als gevolg van deze verdeling is - voor zover van belang - de hele nalatenschap aan moeder toegedeeld, heeft de broer van belanghebbende een vordering verkregen op zijn moeder van € 938.439,31 (hierna: de geldvordering) en heeft belanghebbende eenzelfde vordering verkregen (hierna samen: de geldvorderingen).

2.4.

In het testament is over de opeisbaarheid van de geldvorderingen en aflossing van de daarmee corresponderende schulden het volgende bepaald:

III. AFWIKKELINGSBEWIND

(…)

a. Opeisbaarheid

De schuldig gebleven bedragen zijn eerst opeisbaar in de gevallen zoals hierna onder VI.A.2.a. gemeld.

b. (…)

c. Aflossingen

Het hierna onder VI.A.2.c. bepaalde is van overeenkomstige toepassing.

(…)

VI. KEUZELEGATEN

(…)

A. Legaten goederen

(…)

2. (…)

a. Opeisbaarheid

Het schuldig gebleven bedrag en de eventueel daarover verschuldigde rente zijn slechts opeisbaar zodra mijn echtgenote:

- overlijdt;

- de vrije beschikking over haar vermogen verliest (…), op haar de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen van toepassing is verklaard of zij in surséance van betaling verkeert;

- een beroep doet op een wettelijke regeling op grond waarvan vermogensverhaal mogelijk is en voorzover voor de uitkering van de erfdelen liquide middelen aanwezig zijn;

- enige krachtens dit testament of de wet op haar rustende verplichting ten opzichte van mijn afstammelingen niet nakomt;

- mocht hertrouwen (…).

Bedoelde uitkeringen alsmede de eventueel daarover verschuldigde rente zijn in dit geval echter niet opeisbaar, indien mijn echtgenote dan voldoende zekerheid stelt. (…).

b. (…)

c. Aflossingen

Mijn echtgenote is te allen tijde bevoegd tot algehele of gedeeltelijke aflossing van de door haar aan mijn afstammelingen schuldig gebleven bedragen over te gaan.

Een gedeeltelijke uitbetaling wordt allereerst geacht een uitbetaling van rente te zijn en vervolgens een aflossing op de hoofdsom.

Ik verzoek haar ingeval van gedeeltelijke aflossing ervoor zorg te dragen dat de (pro resto) vorderingen van mijn afstammelingen steeds naar evenredigheid gelijk blijven.”.

2.5.

De broer stelt dat hij door rechtshandelingen van belanghebbende en moeder is benadeeld in zijn verhaalsmogelijkheden met betrekking tot de geldvordering. Hij heeft deze handelingen buitengerechtelijk vernietigd. De broer heeft een dagvaarding uitgebracht tegen moeder en belanghebbende. De rechtbank Oost-Brabant heeft - voor zover van belang - de hoofdvorderingen van de broer op grond van Paulianeus handelen en de vorderingen op grond van onrechtmatige daad toegewezen (hierna: het civiele vonnis).2

2.6.

Belanghebbende heeft aangifte IB/PVV 2017 gedaan. De aangegeven grondslag sparen en beleggen bedraagt € 2.071.761.

2.7.

Naar aanleiding van een brief van belanghebbende van 12 maart 2018 heeft de inspecteur verzocht om informatie over de grondslag sparen en beleggen. Naar aanleiding van de reactie van belanghebbende van 24 september 2018 heeft de inspecteur belanghebbende bij brief van 19 december 2018 bericht bij de vaststelling van de aanslag IB/PVV 2017 te zullen afwijken van de ingediende aangifte. In deze brief is onder meer het volgende vermeld:

“Volgens mijn informatie staan de volgende bank- en beleggingsrekeningen per 1 januari 2017 op uw naam:

- [rekeningnummer 1] (ABN AMRO Vermogensspaarrekening) € 99.799

- [rekeningnummer 2] (ABN AMRO Beleggers Spaarrekening) € 344

- [rekeningnummer 3] ABN AMRO Zelf Beleggen € 503.188

Deze tegoeden zijn opgenomen in de aangifte 2017 van wijlen uw moeder. Dit is niet correct. Aangezien de rekeningen op uw naam zijn gesteld, verhoog ik de rendementsgrondslag box 3 in uw aangifte derhalve met € 603.331.”.

De drie in deze brief bedoelde bank- en beleggingsrekeningen worden hierna samen aangeduid als: de drie bankrekeningen.

2.8.

De drie bankrekeningen staan op naam van belanghebbende. Op de afschriften van de bankrekening met nummer [rekeningnummer 1] is vermeld “INZAKE BEWIND [persoon] ”. Op de afschriften van de bankrekening met nummer [rekeningnummer 2] is vermeld “INZAKE [persoon] ”.

2.9.

De aanslag IB/PVV 2017 is vastgesteld naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 16.934, en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 135.189, uitgaande van een grondslag sparen en beleggen van € 2.675.092. Tevens is bij beschikking € 688 belastingrente in rekening gebracht. De inspecteur heeft de aanslag en de rentebeschikking bij uitspraak op bezwaar gehandhaafd.

2.10.

Moeder is overleden op 5 augustus 2018.

3 Geschil en conclusies van partijen

3.1.

Het geschil betreft het antwoord op de volgende vragen:

  1. Heeft de inspecteur de saldi van de drie bankrekeningen terecht in aanmerking genomen bij de vaststelling van de grondslag sparen en beleggen?

  2. Dient bij de vaststelling van de grondslag sparen en beleggen rekening te worden gehouden met een schuld, omdat belanghebbende bedragen is verschuldigd aan zijn broer dan wel zijn moeder in het kader van de afhandeling van de nalatenschap van vader?

3.2.

Belanghebbende concludeert tot vermindering van de aanslag IB/PVV 2017. De inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank.

4 Gronden

5 Beslissing