Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 08-01-2025, ECLI:NL:GHSHE:2025:25, 23/243 tot en met 23/245
Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 08-01-2025, ECLI:NL:GHSHE:2025:25, 23/243 tot en met 23/245
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof 's-Hertogenbosch
- Datum uitspraak
- 8 januari 2025
- Datum publicatie
- 27 maart 2025
- Annotator
- Formele relaties
- Eerste aanleg: ECLI:NL:RBZWB:2022:7989, Bekrachtiging/bevestiging
- Zaaknummer
- 23/243 tot en met 23/245
- Relevante informatie
- Art. 12a Wet LB
Inhoudsindicatie
IB/PVV
Belanghebbende heeft een aanmerkelijk belang in een BV. Belanghebbende heeft voor de jaren 2012 tot en met 2014 niet aannemelijk gemaakt dat een lager gebruikelijk loon van toepassing is. Ook belanghebbendes beroep op het vertrouwensbeginsel slaagt niet
Uitspraak
Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Nummers: 23/243 tot en met 23/245
Uitspraak op het hoger beroep van
[belanghebbende] ,
wonend in [woonplaats] ( Roemenië ),
hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant (hierna: de rechtbank) van 29 december 2022, nummers BRE 20/1079 tot en met 20/1081, in het geding tussen belanghebbende en
de inspecteur van de Belastingdienst,
hierna: de inspecteur,
en
de Staat (de minister van Justitie en Veiligheid),
hierna: de minister.
1 Ontstaan en loop van het geding
De inspecteur heeft navorderingsaanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) 2012 tot en met 2014 opgelegd.
Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt. De inspecteur heeft uitspraken op bezwaar gedaan en het bezwaar telkens ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft tegen deze uitspraken beroep ingesteld bij de rechtbank. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de rechtbank hoger beroep ingesteld bij het hof. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn doorgestuurd naar de inspecteur.
De zitting heeft plaatsgevonden op 23 augustus 2024 in ’s-Hertogenbosch. Daar zijn verschenen [gemachtigde] , als gemachtigde van belanghebbende, en, namens de inspecteur, [inspecteur 1] , [inspecteur 2] en [inspecteur 3] .
Op deze zitting zijn gelijktijdig, maar niet gevoegd, behandeld de onderhavige zaken en de zaken met de nummers 23/246 tot en met 23/248, 23/361 en 23/362.
Belanghebbende heeft tijdens de zitting een pleitnota voorgelezen en exemplaren daarvan overgelegd aan het hof en aan de andere partij.
Het hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.
2 Feiten
Belanghebbende is gehuwd met [echtgenoot] (hierna: echtgenoot). Samen hebben zij een zoon, [zoon] (hierna: zoon), en een dochter, [dochter] (hierna: dochter). Belanghebbende woonde in de onderhavige jaren in Nederland.
Belanghebbende is enig aandeelhouder en bestuurder van [bedrijf 1] gevestigd in [vestigingsplaats] . [bedrijf 1] houdt zich bezig met de verkoop van ongevulkaniseerde rubberproducten en grondstoffen. Belanghebbende staat samen met haar echtgenoot en hun zoon en dochter in dienstbetrekking tot [bedrijf 1] .
Belanghebbende voert daarnaast sinds 2005 een eenmanszaak die handelt onder de naam ‘ [bedrijf2] ’. [bedrijf2] houdt zich bezig met de verkoop van rubberproducten waarvoor andere regulering van toepassing is dan de producten die [bedrijf 1] verkoopt. De eenmanszaak heeft een vaste inrichting in Duitsland . De echtgenoot voert daarnaast in Duitsland een eenmanszaak die handelt onder de naam ‘ [bedrijf3] ’.
Belanghebbende heeft voor de jaren 2012 tot en met 2014 naar de volgende bedragen aangiften IB/PVV gedaan:
2012 |
2013 |
2014 |
|
Loon [bedrijf 1] |
€ 24.800 |
€ 19.000 |
€ 13.500 |
Inkomsten uit eigen woning |
€ 5.982 -/- |
€ 0 |
€ 0 |
Uitgaven voor specifieke zorgkosten |
- |
- |
€ 91 -/- |
Belastbaar inkomen uit werk en woning |
€ 18.818 |
€ 19.000 |
€ 13.409 |
De inspecteur heeft bij brief van 27 juni 2013 aangekondigd een boekenonderzoek bij [bedrijf 1] in te stellen naar de aanvaardbaarheid van de aangiften vennootschapsbelasting 2010 en 2011 en de aangiften omzetbelasting en loonheffingen over de periode 1 januari 2010 tot en met 31 december 2011. Het onderzoek is later uitgebreid naar de jaren 2012 tot en met 2014. Ook de aangiften IB/PVV van belanghebbende en haar echtgenoot zijn bij het onderzoek betrokken. De bevindingen van het onderzoek zijn vastgelegd in het controlerapport van 8 augustus 2017.
De inspecteur schrijft aan [bedrijf 1] bij brief van 22 februari 2016 over het vervolg van het boekenonderzoek:
‘Gebruikelijk loon over de jaren 2010, 2011, 2012 en 2013
Op mijn vraag om aan te geven waarom de lonen aan de heer en mevrouw [echtgenoot en belanghebbende] lager zijn dan de norm van artikel 12a van de Wet op de loonbelasting, reageert de heer [naam] in zijn antwoordbrief dat de heer en mw. [echtgenoot en belanghebbende] beiden part time werken voor de BV.
De heer [echtgenoot] beschikt over de vereiste deskundigheid en verricht essentiële en leidinggevende werkzaamheden voor [bedrijf 1] Daarom dient aan de heer [echtgenoot] , ondanks dat de werkzaamheden in part time worden verricht, een volledig gebruikelijk loon te worden toegekend. Het feitelijke aantal gewerkte uren maakte In dit geval niet uit.
Ik ben daarom voornemens het loon van de heer [echtgenoot] over 2010, 2011, 2012 en 2013 in verband met zijn dienstbetrekking bij [bedrijf 1] te corrigeren met respectievelijk € 23.000, € 18.500, € 23.500 en € 28.000 naar een minimaal in aanmerking te nemen gebruikelijk loon van € 41.000 voor de jaren 2010 en 2011, € 42.000 voor 2012 en € 43.000 voor 2013.’
De inspecteur heeft in het controlerapport van 8 augustus 2017 het loon van belanghebbende met betrekking tot haar dienstbetrekking bij [bedrijf 1] op grond van artikel 12a, lid 1, Wet op de loonbelasting 1964 (Wet LB) gecorrigeerd en voor de jaren 2012 tot en met 2014 vastgesteld op respectievelijk € 42.000, € 43.000 en € 44.000. Het voorgaande heeft geresulteerd in de volgende correcties bij [bedrijf 1] :
Correctie: meer loonkosten 2012 ad. € 17.200;
Correctie: meer loonkosten 2013 ad. € 24.000;
Correctie: meer loonkosten 2014 ad. € 30.500.
De inspecteur heeft vervolgens conform de in het controlerapport aangekondigde correcties de onderhavige navorderingsaanslagen IB/PVV 2012 tot en met 2014 aan belanghebbende opgelegd.
Volgend op een hoorgesprek stuurt belanghebbende op 30 april 2019 een brief naar de inspecteur met (voor zover relevant) de volgende inhoud:
‘Voor een compleet beeld, treft u in het hierna volgende een overzicht aan van de werkzaamheden die door de heren en mevrouw [echtgenoot en belanghebbende] worden verricht binnen [bedrijf 1] , te weten:
1. de markt onderzoeken, desk research (nieuwe klanten en leveranciers vinden)
2. de markt onderzoeken, desk research (nieuwe takken van sport)
3. actief de markt onderzoeken door middel van reizen en bezoeken aan potentiële klanten en leveranciers (field research)
4. bijhouden van trends in de markt (tijdschriften, gesprekken en internet)
5. bijwonen van seminars
6. organiseren van logistieke zaken met betrekking tot leveringen aan klanten/van leveranciers (bestaand + nieuw)
7. verzenden van officiële documenten via DHL
8. facturen maken en opvolgen
9. facturen betalen + verwerken
10. CMR’s maken
11. B/L-instructies opstellen
12. draft B/L controleren c.q. aanpassen
13. transport regelen, trucks en zeevracht
14. inkopen van voor de bedrijfsvoering benodigde zaken
15. onderhouden van de facilitaire voorzieningen
16. evaluatie van de resultaten van (markt)onderzoeken
17. evaluatie van resultaten m.b.t. desk research
18. evaluatie van resultaten m.b.t. field research
19. gesprekken voeren m.b.t. financiële resultaten
20. gesprekken m.b.t. de jaarcijfers
21. besprekingen aangaande de bedrijfsstrategie
Alle werkzaamheden worden in onderling overleg verdeeld, afhankelijk van de omstandigheden en de urgentie op dat moment, waarbij eenieder in ieder geval in de basis alle werkzaamheden kan verrichten, hetgeen ook doorgaans kenmerkend is voor een klein familiebedrijf.’
De rechtbank heeft het beroep van belanghebbende en haar echtgenoot in één uitspraak ongegrond verklaard, de inspecteur veroordeeld tot vergoeding van de geleden immateriële schade tot een bedrag van € 1.000 en de helft van de gezamenlijke proceskosten tot een bedrag van € 379,50 en bepaald dat de inspecteur de helft van het betaalde griffierecht, zijnde een bedrag van € 48, vergoedt. Voorts heeft de rechtbank de minister veroordeeld tot vergoeding van de geleden immateriële schade tot een bedrag van € 1.500 en in de helft van de gezamenlijke proceskosten tot een bedrag van € 379,50 en bepaald dat de minister de helft van het betaalde griffierecht, zijnde een bedrag van € 48, vergoedt.
3 Geschil en conclusies van partijen
In hoger beroep is in geschil of de navorderingsaanslagen IB/PVV 2012 tot en met 2014 naar de juiste bedragen zijn vastgesteld. Meer specifiek is in geschil of het loon terecht op de normbedragen van artikel 12a, lid 1, Wet LB is gesteld, en zou dat het geval zijn, of het vertrouwensbeginsel is geschonden.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank, tot vernietiging van de uitspraken op bezwaar, tot vernietiging van de navorderingsaanslagen en tot vergoeding van de proceskosten voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. De inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank.