Hoge Raad, 25-03-1953, AY3228, 11 276
Hoge Raad, 25-03-1953, AY3228, 11 276
Gegevens
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 25 maart 1953
- Datum publicatie
- 5 april 2013
- Zaaknummer
- 11 276
Uitspraak
De HR enz.,
Gezien het beroepschrift in cassatie van de erven P, zijnde deze de gerechtigden tot het vermogen van de ontbonden commanditaire vennootschap op aandelen ′A′ tegen de uitspraak van den Raad van Beroep te 's-Gravenhage van 1 October 1952, betreffende een aan die vennootschap voor het jaar 1946 opgelegden aanslag in de vennootschapsbelasting;
Gezien...
Overwegende dat, na vergeefse reclame bij den Inspecteur, de verzoekers tegen diens beschikking in beroep zijn gekomen bij den Raad van Beroep, die evenwel die beschikking heeft bekrachtigd; Overwegende dat de Raad van Beroep daarbij onder meer heeft overwogen:
′dat partijen van mening verschillen omtrent het antwoord op de vraag, of ′A′ voor de vennootschapsbelasting belastingplichtig is, welke vraag door de Inspecteur bevestigend, door de wederpartij daarentegen ontkennend wordt beantwoord;
dat de bestrijding van het standpunt van de Inspecteur steunt op het betoog, dat ′A′ sedert einde 1940 niet meer als juridisch bestaande kan worden aangemerkt en ten haren aanzien toetreding of vervanging van commanditaire vennoten anders dan krachtens vererving of legaat zonder uitdrukkelijke toestemming van alle vennoten, zowel beherende als commanditaire, niet mogelijk was, onder verwijzing naar de Eerste Aanvullingsbeschikking van 21 Mei 1942, no. 145, Staatscourant 1 Juni 1942, no. 103;
dat ter toelichting van dit standpunt de navolgende feiten zijn naar voren gebracht:
1) ′A′ is op 5 Februari 1937 opgericht met een commanditair kapitaal van f 100.000,-, verdeeld in 100 aan toonder luidende aandelen nominaal groot elk f 1.000,-;
2) als beherend vennoot trad op............enz.;
dat tenslotte is betoogd, dat blijkens de gestelde feiten door de samenvloeiing in een hand van alle commanditaire aandelen en de macht van de beherende vennoot, toetreding en vervanging van commanditaire vennoten in feite niet mogelijk was zonder toestemming van de enige commanditaire vennoot;
dat...enz.;
dat blijkens het vorenstaande de pijler, waarop de bestrijding door belanghebbende van de gegrondheid van de opgelegde aanslag steunt in haar betoog, dat ten deze een belastingplichtig subject ontbreekt, immers wat er zijn moge van de stelling, dat wellicht in de jaren 1937 tot en met 1939 en een gedeelte van het jaar 1940 ′A′ als commanditaire vennootschap op aandelen heeft bestaan, de administratie voor de onderwerpelijke aanslag zal hebben waar te maken, dat ook in het desbetreffende jaar ′A′ in die gemelde vorm nog bestaan heeft, hetgeen hierop neerkomt, dat de Administratie zal hebben waar te maken, dat in dat jaar bestond een commanditaire vennootschap op aandelen, waarbij toetreding en vervanging van commanditaire vennoten, anders dan krachtens vererving of legaat kon plaats vinden zonder uitdrukkelijke toestemming van alle vennoten, beherende zowel als commanditaire ingevolge de Eerste Aanvullingsbeschikking Vennootschapsbelasting van 21 Mei 1942, Staatscourant 1 Juni 1942, no. 103, later ingetrokken bij de Achtste Aanvullingsbeschikking Vennootschapsbelasting 1942, Staatscourant 29 September 1942, no. 187, later wederom gewijzigd, doch bij al hetwelk een en ander is gehandhaafd voormeld voorschrift uit art. 1, lid 2, Eerste A.v.b. aangevende wanneer voor de toepassing van het Besluit Vennootschapsbelasting een commanditaire vennootschap op aandelen geacht wordt te bestaan; dat ter beslissing van deze stelling in de eerste plaats om beantwoording vraagt de vraag, of aan gemeld vereiste moet worden getoetst hetgeen dienaangaande in de statuten ener opgerichte commanditaire vennootschap is bepaald ten aanzien van de mogelijkheid van toetreding en vervanging van commanditaire vennoten, dan wel of aan dat vereiste moet worden getoetst de feitelijke toestand bij de aanvang van een belastingjaar, waarop een aanslag betrekking heeft; dat het de Raad boven twijfel voorkomt te zijn, dat die vraag in eerstgemelde zin moet worden beantwoord, met andere woorden dat ten deze slechts beslissend is het al dan niet bestaan van de mogelijkheid tot toetreding en vervanging der commanditaire vennoten zonder uitdrukkelijke toestemming van alle beherende zowel als commanditaire vennoten naar de inhoud der statuten; dat blijkens de zich onder de stukken bevindende statuten van ′A′ deze generlei beperkende bepaling inhouden met betrekking tot de mogelijkheid van toetreding of vervanging van commanditaire vennoten en zo niet reeds daaruit valt af te leiden, dat die mogelijkheid moet worden aangenomen, de desbetreffende mogelijkheid van toetreding en vervanging der commanditaire vennoten, ook zonder toestemming van alle zo beherende als commanditaire vennoten, ook naar de bedoeling der oprichters van ′A′ te stelliger moet worden aangenomen het bestaan van die mogelijkheid zoals valt af te leiden uit het stellen van alle aandelen aan toonder; dat dit een en ander zo zijnde niet is terzake dienende, dat op zeker ogenblik alle commanditaire aandelen in een hand zijn samengekomen, mitsdien in feite die mogelijkheid niet bestaat zonder toestemming van alle, in casu dan de enige aandeelhouders;
dat enz.;
Overwegende dat verzoekers in cassatie stellen:
Schending dan wel verkeerde toepassing van art. 16 der wet van 19 December 1914, Staatsblad 564, van de art. 2 en 24 van het Besluit op de Vennootschapsbelasting 1942 in verband met het destijds geldende art. 1, lid 2, van de Eerste Aanvullingsbeschikking Vennootschapsbelasting 1942, van de art. 36 tot en met 56h en 15 tot en met 35 van het Wetboek van Koophandel en van de art. 1655 tot en met 1689 van het Burgerlijk Wetboek;
Overwegende dat zijn daarbij als grieven aanvoeren:
1e. dat de Raad bij de toepassing van art. 1, lid 2, van de voormelde Aanvullingsbeschikking ten onrechte geen rekening heeft willen houden met de niet betwiste feitelijke situatie, dat door de samenvloeiing van alle aandelen in de CV ′A′ in een hand de facto een toetreding of vervanging van commanditaire vennoten niet mogelijk was zonder de toestemming van alle vennoten, zowel beherende als commanditaire;
2e. dat...enz.;
Overwegende dat voor de toetsing van het karakter van een bepaalde commanditaire vennootschap aan de omschrijving, welke art. 1, lid 2, van de Eerste Aanvullingsbeschikking Vennootschapsbelasting 1942 geeft van een commanditaire vennootschap op aandelen, beslissend is hetgeen volgens de statuten geldt omtrent de toetreding of vervanging van commanditaire vennoten, anders dan krachtens vererving of legaat;
dat dit door de statuten bepaald karakter niet verandert, indien op zeker ogenblik de toestand feitelijk aldus is, dat door concentratie van aandelen en macht in handen van een persoon zonder diens wil geen toetreding of vervanging van commanditaire vennoten kan plaats vinden;
dat de eerste grief dus ongegrond is;
Overwegende dat de tweede grief feitelijken grondslag mist, enz.
Verwerpt het beroep.