Home

Hoge Raad, 18-03-1953, AY3485, 11 216

Hoge Raad, 18-03-1953, AY3485, 11 216

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
18 maart 1953
Datum publicatie
5 april 2013
ECLI
ECLI:NL:HR:1953:AY3485
Zaaknummer
11 216
Relevante informatie
9 VPB, 10 VPB

Uitspraak

De Hoge Raad enz.,

Gezien het beroepschrift in cassatie van de n.v. NN te X tegen de uitspraak van den Raad van Beroep te 's-Gravenhage van 9 Juni 1952 betreffende den haar opgelegden aanslag in de vennootschapsbelasting voor het belastingjaar 1943;

Gezien...

Overwegende dat belanghebbende, na vruchteloze reclame tegen voormelden aanslag, zich heeft gewend tot den Raad van Beroep;

dat de Raad van Beroep echter bij uitspraak van 1 November 1950 de beschikking van den Inspecteur heeft bevestigd;

dat op het beroep in cassatie van belanghebbende de Hoge Raad bij arrest van 14 November 1951 (no. B 9101 - Red.) voormelde uitspraak heeft vernietigd en het geding naar den Raad van Beroep heeft verwezen, daarbij overwegende:

dat de Raad de vraag, of en in hoever het uitgekeerde tantième tot de bedrijfskosten kan worden gerekend, ten onrechte afhankelijk heeft gesteld van hetgeen naar het oordeel van den Raad in redelijke verhouding staat tot den arbeid, welke in het jaar, waarover het wordt genoten, in het bedrijf werd verricht; dat toch voor de beantwoording van de vraag of en in hoever een bedrag, dat als tantième is toegekend, op grond van het bepaalde bij art. 13 onder 1, a, Ve.B. onder de bedrijfskosten mag worden gerangschikt, enkel beslissend is of en in hoeverre de toekenning heeft plaats gehad terzake van in het bedrijf verrichten arbeid, dat wil zeggen bedoeld is ter beloning van de arbeidsprestatie van hem, wie dat tantième ten goede komt; dat de Raad van Beroep dan ook de beslissing in hoever het door belanghebbende over het jaar 1943 aan haar directeuren uitgekeerde tantième als bedrijfslast op haar winst van dit jaar in mindering behoort te worden gebracht, had behoren afhankelijk te stellen van de uitkomst van een onderzoek in hoeverre de toekenning van dat tantième heeft plaats gehad op grond van belanghebbendes waardering van den arbeid, welken de directeuren ten behoeve van het bedrijf verrichten, dan wel daarvoor andere buiten verband met den verrichten arbeid gelegen redenen hebben bestaan; dat hierbij opzichzelf het door den Raad vastgestelde verband tussen de statutenwijziging, waarbij aan de directeuren een hoger percentage van de winst als tantième was toegekend, en de invoering van de super-dividendbelasting niet beslissend behoeft te zijn daar de invoering van deze belasting mogelijk de aanleiding kan zijn geweest tot een nadere waardering van hetgeen den directeuren op grond van hun arbeidsprestatie toekwam, zonder dat dit behoeft te leiden tot de conclusie, dat belanghebbende de bedoeling heeft gehad aan haar directeuren in de toekomst in den vorm van een tantième toe te kennen hetgeen hun in wezen als aandeelhouders toekwam;

dat de Raad van Beroep bij uitspraak van 9 Juni 1952 andermaal de beschikking van den Inspecteur heeft bevestigd, na te hebben overwogen: 'dat ter zitting van de Raad op 23 Januari 1952 de behandeling der zaak is hervat en teneinde tot het instellen van het door de Hoge Raad bedoelde onderzoek te geraken aan belanghebbende is verzocht aan de Raad over te leggen:

1) het voorstel tot statutenwijziging, waartoe in de Algemene Vergadering van aandeelhouders in December 1941 is besloten, met bijbehorende toelichting,

2) een afschrift der notulen van voorbedoelde algemene vergadering van aandeelhouders;

dat belanghebbende de Raad van Beroep heeft medegedeeld aan het verzoek tot overlegging van het onder 1 bedoelde document niet te kunnen voldoen, doch het onder 2 bedoelde afschrift aan de Raad heeft toegezonden; dat bij gebreke van het voorstel tot wijziging van de statuten met bijbehorende toelichting niet is komen vast te staan dat de toekenning van het onderwerpelijke tantième heeft plaats gehad op grond van belanghebbendes waardering van de arbeid, welke de directeuren ten behoeve der n.v. verrichtten en uit de notulen der algemene vergadering van aandeelhouders van December 1941, waarin de statutenwijziging werd aan de orde gesteld en behandeld, daarvan al evenmin blijkt; dat de opmerking aan het slot der vergadering gemaakt door de Voorzitter der vergadering, blijkens welke opmerking reeds uit de vorige notulen was gebleken, dat de salarissen voor de directie aan de lage kant zijn en het plan bestaat om na bekendmaking der resultaten over het jaar 1941 hierop terug te komen in de algemene vergadering van aandeelhouders A, B en C erop wijst, dat de voorgestelde en ter vergadering aangenomen wijziging der statuten, waarbij het tantième der Directie werd verhoogd, niet de strekking had langs die weg te geraken tot een betere waardering van de arbeid, welke de directeuren verrichtten ten behoeve van het bedrijf; dat te dezen nog de aandacht vraagt, dat bij de mondelinge behandeling door de vertegenwoordiger van belanghebbende is opgemerkt: 'Het zou dwaasheid zijn te willen betogen, dat niet de superdividendbelasting de aanleiding tot deze statutenwijziging is geweest. Was deze belasting niet gekomen, dan zou men vermoedelijk nog jaren op dezelfde - m.i. onjuiste - wijze zijn doorgegaan, totdat de omstandigheden zouden hebben aangetoond dat de regeling niet te handhaven was'; dat naar het oordeel van de Raad ook uit dit betoog valt af te leiden, dat een herziening van de beloning van de arbeid van belanghebbendes directie bij de voorgestelde statutenwijziging geenszins als eerste leidend motief voor de verhoging van het tantième heeft op de voorgrond gestaan; dat daarmede tevens is beslist op het door belanghebbende gedaan beroep op het feit, dat dooreengenomen, zowel gerekend sedert de oprichting als gerekend sedert de statutenwijziging in kwestie, het vaste salaris plus het aandeel in de winst samen per directeur geenszins te hoog zijn geweest, ook al zou men met de Inspecteur een totaal van f 25.000 per persoon en per jaar een redelijke vergoeding achten; dat toch de vraag, of het door de directie aan vast salaris met tantième genoten bedrag al dan niet te hoog is geweest en al dan niet geacht kan worden in totaal een onevenredige beloning mede te brengen voor de in het bedrijf verrichte arbeid, niet raakt de vraag of met de verhoging van het tantième is beoogd een betere en hogere waardering van die arbeid, dan wel daarvoor andere buiten verband met de verrichte arbeid gelegen redenen hebben bestaan, welke vraag blijkens het vorenstaande naar hetgeen omtrent het doel der statutenwijziging is komen vast te staan door de Raad in laatstgemelde zin wordt beantwoord; dat al evenzeer het betoog van belanghebbende, dat de statutenwijziging niet is doorgedreven door de directeuren, die door hun aandelenbezit een machtspositie zouden bekleden en dat de wijziging voor de aandeelhouders geen financiële opoffering heeft betekend voor de vraag, waarom het te dezen gaat, niet is ter zake dienende;'

Overwegende dat belanghebbende de laatstvermelde uitspraak heeft bestreden met het navolgende middel van cassatie:

Schending of verkeerde toepassing van de artt. 13 en 14 van het Besluit op de Vennootschapsbelasting 1942 en van de artt. 16 en 24 van de wet van 19 December 1914, Staatsblad no. 564, doordat de Raad

1e. in plaats van de beslissing van het geschil te doen afhangen van de vraag, in hoeverre de toekenning van het tantième in kwestie heeft plaats gehad op grond van waardering door belanghebbende van de arbeid, welke de directeuren ten behoeve van het bedrijf verrichten, of van nadere waardering van hetgeen de directeuren op grond van hun arbeidspraestatie toekwam, dan wel of belanghebbende de bedoeling heeft gehad aan haar directeuren in de toekomst in de vorm van een tantième toe te kennen, hetgeen hun in wezen als aandeelhouders toekwam,

zijn beslissing uitsluitend heeft gegeven op grond van zijn bevinding omtrent de vraag, of belanghebbende met de gewijzigde vaststelling van het statutair tantième van de directeuren beoogd heeft te geraken tot een betere en hogere waardering van de arbeid, welke de directeuren verrichtten ten behoeve van het bedrijf;

2e. de beantwoording van laatstbedoelde vraag heeft doen steunen op onvolledig onderzoek en op onjuiste en ongenoegzame gronden,

ter toelichting van het eerste onderdeel van welk middel is gesteld:

'Vaststaat, dat de wijziging der statuten, waartoe de algemene vergadering van aandeelhouders van belanghebbende van December 1941 heeft besloten, een gevolg was van de afkondiging van het Besluit op de Dividendbeperking 1941, waardoor bij een ongewijzigde winstverdeling een hoge superdividendbelasting van belanghebbende zou worden geheven. Aangenomen mag worden, dat het verband met genoemd besluit hierin was gelegen, dat belanghebbende verschillende soorten aandelen had, waarvan het gedeelte, dat eigendom was van de directeuren (aandelen A en B) andere winstrechten had dan de overige aandelen (aandelen C). Niet de gewijzigde tantième-regeling, doch de ten aanzien van de aandelen gewijzigde winstrechten, ten gevolge waarvan het hoger percentage uit de overwinst op de aandelen A en B, vergeleken met de aandelen C, verviel, beoogde de besparing van de hoge superdividendbelasting, waarvan de Raad spreekt. Volgens het standpunt van belanghebbende waren die extra winstrechten van de aandelen van de directeuren een vorm van beloning van hun arbeid, afhankelijk van de resultaten, althans de reden, waarom dergelijke beloning tot dusverre ongenoegzaam was geregeld, waarvoor, toen die wijze van beloning door wijziging der statuten in het fiscaal belang van belanghebbende wegviel, in de plaats is gesteld een hoger tantième, d.i. in dit verband een hoger percentage van de overwinst, waarmede beoogd werd het practisch resultaat zowel voor de directeuren als voor de houders van aandelen C gelijk te doen blijven. De vraag had dus moeten zijn of de verhoging van tantième inderdaad de door belanghebbende gestelde bedoeling had en zo ja, of in (afgeschafte) grotere rechten in de overwinst der aandelen A en B tegenover de aandelen C te zien was een beloning voor de arbeid van de directeuren in het bedrijf, althans of het bestaan van bedoelde winstrechten tot dusverre die beloning had beïnvloed, in bevestigende beantwoording van welke vragen immers ligt opgesloten, dat de verhoging van het percentage in de overwinst, toekomende aan de directeuren als tantième niet strekte om hun te geven wat hun in wezen als aandeelhouders toekwam, doch juist beoogde of strekte om hun voor hun arbeid op andere wijze te belonen dan wegens of bij het bestaan van extra winstrechten op hun aandelen A en B nodig werd geoordeeld. De Raad van Beroep heeft ten onrechte nagelaten deze vraag te onderzoeken. Wat de Raad wel vaststelt bevat geen gronden, welke voor de beantwoording van belang kunnen zijn, en is volkomen verenigbaar met de door belanghebbende ten aanzien van de statutenwijziging verdedigde opvatting.';

Overwegende ambtshalve:

dat de Raad van Beroep den bewijslast niet juist heeft verdeeld door van belanghebbende het bewijs te verlangen, dat het bij haar gewijzigde statuten aan haar directeuren als tantième toegekende percentage van de overwinst is bedoeld als beloning voor hun arbeid ten behoeve van belanghebbende;

dat toch, indien bij de statuten van een naamloze vennootschap aan haar directeuren als zodanig ten titel van tantième een aandeel in de winst wordt toegekend, in beginsel moet worden aangenomen, dat die toekenning haar oorzaak vindt in den door de directeuren in het bedrijf der vennootschap verrichten arbeid;

dat dan ook, zo de Inspecteur het standpunt inneemt, dat voor de toekenning van het winstaandeel een andere, buiten verband met den verrichten arbeid gelegen, oorzaak geldt, hij de juistheid van het standpunt zal hebben aannemelijk te maken;

dat in het onderhavige geval de Inspecteur ter verdediging van den aanslag heeft gesteld, dat met de door belanghebbende in 1941 getroffen statutenwijziging - waarbij enerzijds het tantième van de directeuren van 15% der overwinst tot 47 1/2% daarvan is verhoogd, en anderzijds het dividend, dat op de aan de directeuren toebehorende aandelen uit de overwinst wordt uitgekeerd, is verlaagd van 70% tot 37 1/2% - niet anders is beoogd dan, ten einde de superdividendbelasting te ontgaan, aan de directeuren in den vorm van tantième te doen geworden hetgeen hun in werkelijkheid niet als beloning voor hun arbeid, doch als dividend op hun aandelen toekwam;

dat de Raad van Beroep derhalve moet onderzoeken wat er is van de stelling van den Inspecteur en het daartegen door belanghebbende gevoerd verweer;

dat de Hoge Raad nog wil doen opmerken, dat voor de beantwoording van de vraag of het bij de meervermelde statutenwijziging verhoogde tantième al dan niet moet worden aangemerkt als een aandeel in de winst, aan de directeuren toegekend ter zake van in het bedrijf verrichten arbeid, niet beslissend is dat - gelijk de Raad van Beroep heeft vastgesteld - voor de verhoging van het tantième de invoering van het Besluit op de Dividendbeperking 1941 de aanleiding is geweest, doch enkel welke strekking die verhoging had;

dat uit het bovenontwikkelde volgt, dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven, terwijl verwijzing moet volgen;

Vernietigt...

Verwijst...