Hoge Raad, 23-02-1955, AY2410, 12 160
Hoge Raad, 23-02-1955, AY2410, 12 160
Gegevens
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 23 februari 1955
- Datum publicatie
- 5 april 2013
- Zaaknummer
- 12 160
- Relevante informatie
- 10 VPB
Uitspraak
De HR enz.
Gezien het beroepschrift in cassatie van de Compagnie X te Z (België) tegen de uitspraak van den r.v.b. te Utrecht van 21 Juni 1954 betreffende den haar opgelegden aanslag in de Venn.bel. voor het jaar 1950;
Gezien...
Overwegende dat belanghebbende, in gemelde belasting aangeslagen naar een belastbaar bedrag van f 31.270, na vruchteloze reclame bij den Insp., in beroep is gekomen bij den r.v.b., op grond dat de Insp. naar belanghebbendes oordeel ten onrechte op het bedrijfsvermogen per ultimo 1950 in mindering brengt een som van f 290.181,81 ter zake van 'dividend 1949', als gevolg waarvan de nieuwe onbelaste reserve tot een bedrag van f 7.518,13 zou worden aangetast;
Overwegende dat de r.v.b. de beschikking van den Insp. heeft bevestigd, na te hebben overwogen:
'dat volgens belanghebbende ultimo 1950 niet gezegd kon worden, dat zij dividend over 1949 aan haar aandeelhouders verschuldigd was, hetgeen volgens de Insp. wel het geval was; dat tussen partijen vaststaat, dat de algemene vergadering van aandeelhouders van belanghebbende op 25 April 1950 het aan haar door de Conseil d'Administration gedane voorstel aanvaarde om het dividend over 1949 vast te stellen op '40 francs nets'; dat in het door die Conseil aan de Algemene Vergadering te dier zake voorgelegde rapport, waarmede die vergadering zich verenigde, is opgenomen:
'Nous vous proposons de fixer le dividende a 40 Frs nets. Le paiement n'en sera possible que lorsque les transferts autorises par les Autorites hollandaises le permettront. Nous vous demandons de donner, comme precedemment, au Conseil d'Administration le pouvoir d'en fixer la date.'
dat voor het overmaken het betrokken geld naar België, opdat daar de betaling zou kunnen plaats hebben, vergunning aan de betrokken Nederlandse autoriteiten werd gevraagd, die werd verkregen; dat daarop voormelde Conseil in een vergadering die in Belgie op 24 April 1951 werd gehouden, bepaalde, dat het dividend over 1949, als voormeld door de Algemene Vergadering vastgesteld, betaalbaar zou zijn op 15 Juni 1951; dat belanghebbende van oordeel is, dat, gezien voormelde gang van zaken, ultimo 1950 slechts gezegd kan worden, dat gelden ter uitbetaling als dividend waren bestemd, maar dat van een verplichting tot uitbetaling door belanghebbende eerst kon worden gesproken, nadat voormelde vergunning en het opvolgend besluit van voormelde Conseil, waarvan de betaalbaarstelling afhankelijk was gesteld, waren verleend, respectievelijk tot stand gekomen en dat voordien de vennootschap geen enkele verplichting tot betaling van voormeld dividend en de aandeelhouders geen recht tot het vorderen van betaling daarvan hadden en dat mitsdien ultimo 1950 te dier zake geen schuld van de belanghebbende bestond;
dat de Insp. zijnerzijds van mening is, dat, waar het dividend door de Algemene Vergadering op 25 April 1950 was vastgesteld, het totale bedrag hiervan, over welk bedrag op zichzelf partijen geen geschil hebben, ultimo 1950 een schuld van de belanghebbende aan de aandeelhouders uitmaakte, ook al was het dividend nog niet betaalbaar gesteld, omdat daarvoor nog voormelde formaliteiten moesten worden vervuld; dat de Inspecteur daaraan toevoegde, dat ook in de voorafgaande jaren voor 1950 een vergunning als voormeld, tot het overmaken van de toen betrokken gelden moest worden gevraagd, en dat die toen evenals in het onderhavige geval werd verleend, hetgeen van de zijde van belanghebbende niet is betwist;
dat de Raad op grond van het vorenstaande met de Insp. op de door deze aangevoerde gronden, nu vaststaat, dat telkenjare voormelde vergunning werd gevraagd en verleend en dat in het over 1949 als voormeld vastgestelde dividend geen verandering is gekomen, van oordeel is, dat gezegd moet worden, dat de belanghebbende ultimo 1950 voormeld dividend over 1949 ten bedrage van f 290.181,81 schuldig was geworden en dat voor haar tot dat bedrag ultimo 1950 een schuld bestond; dat de winst wordt bepaald volgens goed koopmansgebruik, hetwelk inhoudt, dat een bezit wordt geactiveerd en een schuld wordt gepassiveerd, zodat de Insp. terecht op het bedrijfsvermogen voormeld dividend over 1949 in mindering heeft gebracht;'
Overwegende dat belanghebbende in cassatie klaagt over verk. toep. van art. 4 (2) Bhz. '50 jo. art. 14 Ve. B. alsmede over sch. van art. 16 RvB, omdat de r.v.b. heeft aangenomen, dat onder de in de uitspraak omschreven omstandigheden het dividend over het boekjaar 1949 op 1 Januari 1951 aangemerkt moet worden als reeds te zijn uitgedeeld of onttrokken in den zin van art. 14 Ve.B.,
zulks ten onrechte, omdat het door de algemene vergadering op 25 April 1950 genomen besluit in feite niets anders betekende dan dat 40 Belgische francs dividend werden bestemd voor uitkering, tot te eniger tijd na verkregen vergunning en daarop volgend besluit van de Conseil d'Administration tot uitkering zou kunnen worden overgegaan;
Overwegende dienaangaande:
dat de Raad van Beroep op grond van de vaststaande feiten terecht heeft aangenomen, dat het in de vergadering van aandeelhouders van 25 April 1950 genomen besluit niet inhield de enkele bestemming van een gedeelte van de winst als dividend, tot uitkering waarvan eerst later zou kunnen worden besloten, maar dat dit besluit de vaststelling van een bepaald dividend behelsde;
dat door het vaststellen van het dividend door de algemene vergadering van aandeelhouders een schuld tot betaling van het dividend ontstond;
dat het besluit der algemene vergadering tot machtiging van den Conseil d'Administration om na het verkrijgen van de te dezen vereiste vergunning van de Nederlandse autoriteiten den dag van uitbetaling vast te stellen wel ten gevolge heeft, dat de schuld eerst na die vaststelling opeisbaar is, maar niet wegneemt, dat de schuld terstond na de vaststelling door de vergadering is ontstaan;
dat, nu als vaststaande is aangenomen, dat de gevraagde vergunning regelmatig werden verleend, geen grond bestaat aan te nemen, dat hier sprake is van een schuld onder een zodanige voorwaarde of tijdsbepaling, dat deze op de hoegrootheid van de schuld invloed zou hebben;
dat derhalve het middel is ongegrond;
Verwerpt het beroep;