Hoge Raad, 19-10-1955, AY4090, 12 447
Hoge Raad, 19-10-1955, AY4090, 12 447
Gegevens
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 19 oktober 1955
- Datum publicatie
- 5 april 2013
- Zaaknummer
- 12 447
- Relevante informatie
- 2:1 Awb
Uitspraak
De HR enz.
Gezien het beroepschrift in cassatie van den Burgemeester van Z tegen de uitspraak van den r.v.b. aldaar van 24 Maart 1955 betreffende den aan X te Z opgelegden aanslag in het schoolgeld der Gemeente Z voor het schooljaar 1953/1954;
Gezien...
Overwegende dat aan belanghebbende voor het schooljaar 1953/1954 een aanslag in het schoolgeld is opgelegd ten bedrage van f 480; dat het Belastingadviesbureau A zich naar aanleiding van dezen aanslag heeft gewend tot het Gemeentebestuur van Z met een schrijven, waarin verschillende bezwaren tegen dezen aanslag worden geformuleerd, en dat aldus eindigde:
'Aangezien, zoals in het vorenstaande overtuigend moge zijn aangetoond, de aanslag ten onrechte aan den Heer X is opgelegd, tekenen wij namens deze tegen deze aanslag bezwaar aan. Wij mogen U verzoeken de aanslag te willen vernietigen';
dat B en W van de Gemeente Z op dit schrijven hebben geantwoord geen ontheffing van den aanslag te kunnen verlenen; dat belanghebbende zich daarop heeft gewend tot den r.v.b.;
Overwegende dat de r.v.b. belanghebbende niet ontvankelijk heeft verklaard in zijn beroep, na te hebben overwogen:
'dat uit het copielijk overgelegd schrijven d.d. 13 Sept. 1954 van de gemachtigde van belanghebbende duidelijk blijkt, dat belanghebbende verschillende bezwaren heeft tegen de hem opgelegde aanslag, vermeldende dit schrijven o.a. de zinsnede 'tekenen wij namens X tegen deze aanslag bezwaar aan';
dat dit stuk derhalve een bezwaarschrift is en in de adressering 'aan het Gemeentebestuur van Z' moet worden gelezen dat het is bestemd voor het met de beschikking op zulk een bezwaarschrift belaste gemeentelijke orgaan, dat is de Gemeenteraad;
dat echter op voormeld bezwaarschrift niet de Gemeenteraad uitspraak heeft gedaan, doch het van deze onbevoegde College van B en W;
dat de Gemeenteraad derhalve nog een uitspraak op het ingediende bezwaarschrift d.d. 13 Sept. 1954 zal moeten doen en belanghebbende, nu zijn beroepschrift gericht is tegen de uitspraak van een daartoe onbevoegd gemeenteorgaan, niet in zijn beroep kan worden ontvangen;'
Overwegende dat de Burgemeester van Z als middel van cassatie heeft voorgedragen:
Sch. en/of verk. toep. van art. 175 GW, art. 16 RvB, art. 299 Gem.W. en art. 10 van de Schoolgeldverord. der Gem. Z, doordat de r.v.b. zijn beslissing uitsluitend deed steunen op de overweging 'dat het schrijven van het Belastingadviesbureau A d.d. 13 Sept. 1954, gericht 'aan het Gemeentebestuur van Z' bestemd is voor het met de beschikking op een bezwaarschrift belaste gemeentelijke orgaan, dat is de Gemeenteraad', zulks ten onrechte, aangezien dit schrijven bestemd was voor Burgemeester en Wethouders, zodat de enige overweging van den r.v.b. niet juist kan zijn, weshalve de aangevallen uitspraak niet naar eis der wet met redenen is omkleed en in strijd is met de aangehaalde wetsartikelen;
Overwegende dat hetgeen de Burgemeester ter toelichting van dit middel heeft opgemerkt hierop neerkomt, dat, aangezien het belastingadviesbureau bij de indiening van het in het middel bedoelde geschrift van zijn gemachtigd zijn niet door enig stuk liet blijken, Burgemeester en Wethouders in dat geschrift niet anders hebben gezien dan een informeel verzoek, terwijl bovendien op grond van den inhoud van genoemd geschrift moest worden aangenomen, dat met de adressering 'aan het Gemeentebestuur van Z' het College van Burgemeester en Wethouders was bedoeld;
Overwegende dienaangaande:
dat de Raad van Beroep op grond van den inhoud van het door het Belastingadviesbureau A aan het Gemeentebestuur van Z gerichte schrijven, waarin namens belanghebbende bezwaar werd gemaakt tegen den opgelegden aanslag met het verzoek dezen te vernietigen, in dat schrijven terecht een bezwaarschrift heeft gezien tegen genoemden aanslag;
dat de Raad, die dit geschrift als namens belanghebbende ingediend heeft beschouwd, blijkbaar heeft aangenomen, dat belanghebbende genoemd adviesbureau tot het indienen van dat bezwaarschrift had gemachtigd;
dat de Raad, zulks aannemende, een feitelijke beslissing heeft gegeven, waartegen in cassatie niet met vrucht kan worden opgekomen, terwijl, voorzover de Burgemeester mocht hebben bedoeld te stellen, dat een bezwaarschrift, namens een belastingplichtige ingediend, vergezeld behoort te gaan van een geschrift, waaruit van de machtiging blijkt, deze stelling onjuist zou zijn, omdat, al zal het tot de beslissing op een bezwaarschrift geroepen orgaan zich ervan moeten vergewissen, of degeen, die het bezwaarschrift indiende, inderdaad door den belastingplichtige daartoe was gemachtigd, de wet niet den eis stelt, dat de machtiging doet blijken uit een schriftelijk stuk, dat bij het bezwaarschrift wordt overgelegd;
dat de Raad vervolgens terecht heeft beslist, dat een bezwaarschrift tegen een aanslag in een gemeentebelasting, geadresseerd aan het Gemeentebestuur - term, welke ook in de Gemeentewet wordt gebezigd, zo dikwijls daar van het bestuur van de gemeente in algemenen zin wordt gesproken, als aanduiding van telkens verschillende met het oog op de omstandigheden van het geval in verband met de desbetreffende wettelijke regelingen bevoegde organen - geacht moet worden te zijn gericht tot het orgaan, dat volgens de wet tot de beslissing op zulk een bezwaarschrift is geroepen, zelfs al zou uit den inhoud van het bezwaarschrift blijken, dat de adressant zich omtrent het terzake bevoegde orgaan een onjuiste voorstelling heeft gevormd;
dat de Raad van Beroep derhalve terecht heeft overwogen, dat het te dezen bevoegde orgaan van de Gemeente, zijnde de Gemeenteraad, alsnog op het bezwaarschrift uitspraak zal moeten doen, en het middel mitsdien ongegrond is;
dat daarbij opmerking verdient, dat al zouden de gronden, waarop het middel de motivering van den Raad van Beroep heeft aangevallen, deugdelijk zijn geweest, het middel niettemin niet tot cassatie zou hebben kunnen leiden, omdat ook in die veronderstelling de beslissing van den Raad van Beroep geen andere had kunnen zijn dan een niet ontvankelijkverklaring van den belanghebbende in zijn beroep;
Verwerpt het beroep.